Architectuur Dichterbij
Behoud collectie

Van een tekening die is uitgevouwen om te vlakken, worden met een spatel de vouwnaden voorzichtig platgedrukt. Foto Johannes Schwartz
Ontwerptekeningen
De Rijkscollectie omvat ongeveer 1,4 miljoen ontwerptekeningen, die bestaan uit uiteenlopende materialen en technieken zoals calqueerpapier, kunststoffolies en fotografische reproductietechnieken. Het overgrote deel bestaat uit tekeningen op calqueerpapier, transparant papier dat makkelijk scheurt en extreem gevoelig is voor vocht. De collectie kent een lange geschiedenis – de eerste architectuurarchieven werden rond 1920 bewaard door onder andere de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst – en is niet altijd even zorgvuldig beheerd. Ook architecten zelf gaan niet altijd voorzichtig of duurzaam met hun schetsen en presentatietekeningen om. Tekeningen zijn als een laken opgevouwen, met scheuren op de vouwnaden als gevolg, of opgerold, waardoor schade aan de randen ontstaat. Vaak werden scheuren gerepareerd met plakband, wat zorgt voor verkleuring en verkleving van het papier. In de periode 1950-1970 gebruikten veel architecten zelfklevende gekleurde folies, die op de achterkant van een calquetekening werden geplakt om zo meer diepte in het ontwerp te brengen. Die lijm zorgt nu voor verkleuring of is uitgedroogd, waarna het folie loslaat.
Bij het behoud van dit erfgoed is de manier waarop het bewaard wordt van groot belang. Daarom worden gevouwen en opgerolde tekeningen zo mogelijk gevlakt. Plat bewaren is de beste optie, maar vraagt veel ruimte. De conservering van ontwerptekeningen omvat daarom ook een omvangrijke herschikkingsoperatie: het opnieuw verpakken van tekeningen en het herinrichten van de depots.
Ook binnen een omvangrijk en meerjarig project als Architectuur Dichterbij is het niet mogelijk om de circa 1,4 miljoen ontwerptekeningen te restaureren en conserveren. Er is een beredeneerde selectie gemaakt op basis van steekproeven en onderzoek. Naast fysieke zijn er ook inhoudelijke selectiecriteria die bepalen welke archieven voor behandeling in aanmerking komen, en in welke mate. Architectuurhistorisch belang speelt daarbij een rol, maar ook hoe vaak een archief wordt geraadpleegd, de maatschappelijke relevantie en de aansluiting bij onderzoek en verzamelthema’s van het instituut, zoals diversiteit, (de)kolonialisme, woningnood, gender en de digitale architectuurpraktijk.
Veel archieven uit de ‘kerncollectie’ zijn inmiddels behandeld, zoals die van G. Rietveld, P. Blom, J.J.P. Oud, T. Bosch, J. Verhoeven, een vijftigtal dossiers uit het archief van het bureau Van den Broek en Bakema en het complete werk van vader en zoon Cuypers. Op dit moment wordt gewerkt aan enkele ‘koloniale’ archieven, van onder meer J. Th. van Oyen, en aan archieven van vrouwelijke architecten, onder wie N. Verschuren en B. Niegeman-Brand.

Theo van Doesburg. Café-restaurant Aubette in Straatsburg, 1926-1928. Definitief kleurontwerp voor wand met galerij. Onderzoek naar eerdere restauraties met behulp van strijklicht. Foto Johannes Schwartz.
Collectie van Doesburg
Binnen de Rijkscollectie heeft de collectie Van Doesburg een bijzondere status. Zij is van grote cultuurhistorische betekenis en wordt vaker dan welke collectie ook uitgeleend aan musea in binnen- en buitenland. Van Doesburg was als oprichter van De Stijl een spil in de Europese avant-gardebeweging in de jaren twintig, en door zijn vele (internationale) contacten is zijn archief verbonden met talrijke andere bronnen binnen en buiten de Rijkscollectie. Het is van groot belang dat deze collectie volledig raadpleegbaar en veilig hanteerbaar is en blijft. De restauratie en conservering van 447 tekeningen, schilderingen, foto’s en fotomechanische reproducties is uitbesteed aan papierrestauratoren en wordt op locatie uitgevoerd.
Begin jaren tachtig kocht het Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst, de rechtsvoorganger van het Nederlands Architectuurinstituut en Het Nieuwe Instituut, 47 tekeningen van Nelly van Doesburg-van Moorsel, de weduwe van Theo van Doesburg. In 1983 schonk Wies van Moorsel, het nichtje en de erfgenaam van Nelly, de gehele Van Doesburg-erfenis, inclusief de woning met atelier in Meudon-Val-Fleury, aan de Nederlandse Staat. Instituut Collectie Nederland heeft de erfenis, in de geest van Nelly, verdeeld onder verschillende musea en instellingen in Nederland, zodat het materiaal voor een zo breed mogelijk publiek beschikbaar zou komen.
Het toenmalige NAi heeft uit de schenking Van Moorsel de beschikking gekregen over het architectuurdeel, dat nu onderdeel is van de Rijkscollectie voor Nederlandse Architectuur en Stedenbouw. Het bevat uitgevoerde ontwerpen, zoals dat van Café Aubette, maar ook de contraconstructies en tesseracten waarin Van Doesburg zijn theorieën over architectuur beproefde. Daarnaast zijn er voorbeelden te vinden van zijn samenwerking met onder andere J.J.P. Oud, J. Wils en C. van Eesteren, zoals tegel- en glas-in-loodontwerpen, voorstellen voor kleuroplossingen en meubel- en interieurontwerpen.
Het overgrote deel van de collectie van het Nieuwe Instituut bestaat uit tekeningen die niet gemaakt zijn om jarenlang te bewaren. Het is een archief, geen museale collectie met kunstwerken die generaties lang behouden moesten blijven. Ze zijn daarom kwetsbaar. Dat geldt ook voor de werken van Theo van Doesburg, de meest ‘museale’ collectie uit het Rijksarchief. Oorspronkelijk waren dat werk- en presentatietekeningen. Er is gebruikgemaakt van verschillende kwetsbare en weinig duurzame materialen, en de werken zijn tijdens presentaties gewoon met punaises opgehangen aan de muur. Aan de hand van uitgebreide schade-inventarisatie is de aard en omvang van de restauratieopgave rond deze collectie inzichtelijk geworden. Naast vormen van zogenoemde overrestauratie uit eerdere tijdsperioden, bleek ook dat er in totaal ongeveer 18 meter zelfklevend tape op de werken zit die verwijderd moet worden.
Onderzoek, restauratie en conservering maakt, na een tijdelijke bruikleenstop, niet alleen het tentoonstellen van deze werken weer mogelijk. Analyse van de werken heeft ook nieuwe verhalen en nieuwe kennis opgeleverd over de werkwijze van Van Doesburg.
Maquettefoto uit het dossier Uitbreiding van Schiphol, 1959-1961. Archief E. Hartsuyker en L. Hartsuyker-Curjel. Het papier is enigszins vervormd en de foto toont verval in de vorm van zilveromslag, wat het gevolg is van een chemische reactie.
Fotocollectie
Van familiekiekjes, vakantiealbums en snapshots van studiereizen en bouwplaatsen, tot het werk van gerenommeerde (architectuur)fotografen als Cas Oorthuys, Jan Versnel en Jaap d’Oliveira: de honderdduizenden foto’s uit de Rijkscollectie – afkomstig uit de ongeveer zevenhonderd architectuurarchieven die het instituut beheert – zijn door architecten gemaakt, verzameld of verkregen uit opdrachten. Ze zijn gebruikt ter verslaglegging, als communicatiemiddel, publicatiemateriaal of inspiratiebron, of zijn onderdeel geweest van het ontwerpproces. Er zijn foto’s waarop is getekend en geschreven, of foto’s die zijn gebruikt in collages of ontwerptekeningen. Een even grote verscheidenheid zien we terug in het materiaal: van dia tot digitaal, van zoutdruk tot moderne kleurenafdruk, en van foto’s in topconditie tot foto’s die zijn verkleurd, gescheurd, opgerold, beschreven of beplakt.
Alle fotoafdrukken uit de Rijkscollectie worden geconserveerd, geregistreerd, gedigitaliseerd en, waar nodig, gerestaureerd. Foto’s zijn gevoelig voor omgevingsfactoren als licht, temperatuur en luchtvochtigheid, en daardoor uitermate kwetsbaar. Hoewel de meeste schade onomkeerbaar is, kan het terugdringen van fysiek gebruik door digitalisering en het correct verpakken en bewaren (chemische) verouderingsprocessen wel vertragen. In urgente gevallen, waarbij het object een risico vormt voor aangrenzende objecten of niet gedigitaliseerd of gehanteerd kan worden, wordt het stuk gerestaureerd, maar komt de nadruk te liggen op conservering. Daarbij spelen verschillende vragen en dilemma’s een rol. Hoe gaan we bijvoorbeeld om met foto’s die samen met ander materiaal op een paneel gemonteerd zijn, of met foto’s die sporen vertonen van eerdere restauraties?
Kenmerkend voor de collectie van het Nieuwe Instituut zijn de gebruikssporen op foto’s, zoals stickers en aantekeningen, die iets vertellen over de context waarin het object door de archiefvormer is gemaakt of verzameld, of over hoe het gefunctioneerd heeft in de architectonische praktijk. Dat zijn sporen die je niet wilt ‘uitwissen’, maar die wel specifieke eisen stellen aan de conservering.
Het is voor het eerst dat deze fotocollectie nu op een grondige manier in kaart wordt gebracht, waardoor een duidelijker beeld ontstaat van de gebruikte materialen en technieken, en wat de enorme inhoudelijke en materiële diversiteit nogmaals bevestigt. De collectie werd lange tijd gezien als een secundaire bron, ter ondersteuning of illustratie van ontwerptekeningen of -opvattingen, maar ook de waarde van de collectie als primaire bron en betekenisdrager wordt steeds beter zichtbaar.