Tijdelijk Huis van Thuis
Tijdelijk thuis in de donkere kamer van Pascal
Als een veelzijdig Tijdelijk Huis van Thuis verkent Het Nieuwe Instituut hoe ons denken over het huiselijke interieur en ontwerp zich de afgelopen decennia hebben ontwikkeld. Wat maakt een huis een thuis? Onder invloed van de pandemie werden slaapkamers kantoren, keukens scholen en het balkon de plek waar wij onze betrokkenheid met de ander zichtbaar wilden maken. Daarom is dit is het moment een tentoonstelling aan het huiselijk interieur te wijden, met daarin even historische als revolutionaire ideeën over het huis als thuis.
Het Nieuwe Instituut heeft filosoof, ex-boekverkoper en publicist Pieter Hoexum, bekend van zijn columns en de boeken Een kleine filosofie van het rijtjeshuis en Thuis: filosofische verkenningen van het alledaagse, gevraagd om in een speciale nieuwe tekst zijn licht te laten schijnen over de thema's die centraal staan in het Tijdelijk Huis van Thuis. Vanuit een vaak aangehaald citaat van Blaise Pascal over het menselijke onvermogen om in één kamer te blijven zitten, reflecteert Hoexum op de lockdown, rusteloosheid, nieuwsgierigheid en de dubbelzinnigheid van thuis: eenmaal binnen willen we uit, buitenshuis kunnen we vaak niet wachten om weer thuis te zijn. Wat zegt die paradox over het ideale functioneren van ons eigen interieur en de publieke ruimte?
"De keren dat ik me er toe zette na te denken over de veelsoortige en drukke activiteiten van de mensen en de gevaren en moeilijkheden waaraan ze zich blootstellen[&], heb ik vaak gezegd dat alle ellende van de mensen maar één oorzaak heeft, namelijk dat zij niet in staat zijn rustig in een kamer te blijven."
Sinds het uitbreken van de coronapandemie werd deze uitspraak van filosoof, theoloog en wiskundige Blaise Pascal regelmatig, tot vervelens toe eigenlijk, aangehaald. Het komt uit zijn boek Pensées, een in 1670 postuum verschenen bundeling van losse aantekeningen (een recente Nederlandse vertaling van de Gedachten is van 1997 en is nog leverbaar). Pascals idee leek dan ook alleen maar actueler te zijn geworden en tijdens de lockdown zelfs bewaarheid te worden. Ook door de zin die Pascal op bovenstaande regels laat volgen: "Iemand die voldoende bezit om van te leven, zou niet wegtrekken om de zee op te gaan of een vestig vesting te belegeren als hij de kunst verstond om het thuis naar zijn zin te hebben."
Pascal leek 350 jaar na dato gelijk te krijgen: hadden we met al die plezierreisjes naar steeds verder gelegen bestemmingen het onheil niet over onszelf afgeroepen? Binnen mum van tijd verspreidde het virus zich over wereld en was er sprake van een ware pandemie. Nu moesten we wereldwijd op onze blaren zitten en thuisblijven, "in ons kot", zoals de Vlamingen zo mooi zeggen. En dat bleek precies zo moeilijk als Pascal al aangaf. Er zat weinig anders op dan ons te bekwamen in de kunst het thuis naar onze zin te hebben. En dat deden we dan ook: vanaf het begin van de pandemie leek iedereen wel bevangen door enorme hang naar huisvlijt en door nesteldrang. Na het hamsteren in de supermarkten kwam het opruimen van zolders en schuurtjes - bij veel vuilstorten werd het zo druk dat er lange files ontstonden van auto"s met aanhangers vol dozen en zakken met spullen, zodat verkeersregelaars ingezet moesten worden om alles in goede banen te leiden.
Sommigen lieten het bij het opruimen en bekeerden zich tot het minimalisme van de Japanse opruimgoeroe Marie Kondō. Anderen - de meesten - gingen vrolijk verder met het opnieuw decoreren van hun woning. In het najaar van 2020 steeg de omzet van doe-het-zelfwinkels, interieurspecialisten en meubelzaken met tientallen procenten. Klusbedrijven en aannemers kwamen om in het werk: iedereen wilde een dakkapel, uitbouw in de tuin of beter nog: een tuinhuisje, of een nieuwe keuken. In het voorjaar van 2021 waren er door de toegenomen vraag, ongekende prijsstijgingen voor bouwmaterialen en grondstoffen. De nesteldrang werd duur betaald.
Ondanks de huisvlijt en het nestelen, het proberen het thuis naar de zin te hebben, groeide ook de onvrede. Dat was ook precies het punt dat Pascal wilde maken: hoezeer we ook proberen het thuis naar onze zin te maken, we zullen er nooit helemaal vrede mee hebben. Het zal nooit goed genoeg zijn: noch in het gezelligste, noch in het meest spartaanse huis zullen we het lang volhouden.
Vreemd genoeg werd het eerlijk gezegd voor mij, hoe langer ik erover nadacht, steeds moelijker Pascal dat punt te gunnen. Dat was des te vreemder omdat ik enkele jaren eerder het boek _Kleine filosofie van het rijtjeshuis_ had gepubliceerd, een boek dat als vertrekpunt een opmerking van (de zestiende-eeuwse Franse filosoof) Michael de Montaigne had: "Je hebt thuis genoeg te doen, loop niet weg." En sterker nog, een jaar ervoor had ik een heel boek gepubliceerd over thuis: _Thuis, Filosofische verkenningen van het alledaagse_. Ik zou het toch helemaal met Pascal eens moeten zijn dat het het beste zou zijn als we rustig in onze kamers blijven en proberen het daar naar onze zin hebben?
Tussen pijn en verveling
Misschien is het goed eerst nog iets meer te vertellen over Pascal en vervolgens over wat mij daarin aansprak én wat me ergerde. Pascal schetst in de geciteerde passage, zoals steeds in zijn Gedachten , een nogal somber beeld van de menselijke aard en toestand, van de condition humaine. We zijn volgens Pascal wanhopig op zoek naar rust, maar kunnen die niet vinden op de plek waar die toch gevonden zou moeten kunnen worden, namelijk thuis, in onze privévertrekken - in onszelf eigenlijk. We kunnen het daar een tijdje naar onze zin hebben, maar op den duur zullen we er ons er gaan vervelen. En dan gaan we eropuit - wat uitloopt op ellende en rampspoed. Waarna we ons weer huiswaarts spoeden, om daar even rust te vinden maar ons al snel weer te gaan vervelen& Enzovoorts. Bijna tweehonderd jaar later zou de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer het krachtig samenvatten: een mensenleven is een voortdurend heen en weer pendelen, als een slinger, tussen pijn en verveling.
In tegenstelling tot Schopenhauer was Pascal geen echte pessimist; voor Pascal was pessimisme eerder een strategie. Achter zijn gedachte-experiment van de kamer zit, zoals achter alle "Gedachten", een geheime agenda. Eigenlijk is het een enorme poging op een min of meer moderne manier, voor min of meer moderne lezers, het aloude geloof in God van de Bijbel te verdedigen. Pascal is namelijk een man van de moderne wetenschap, hij vond bijvoorbeeld een rekenmachine uit en legde met zijn Wet van Pascal de grondslag voor de hydrostatica. Pascal is rationalist en "modern" genoeg om in te zien dat hij in theologische kwesties niets kan bewijzen kan. Hij probeert ons er "slechts" van te overtuigen dat het voor moderne mensen nog steeds het verstandigste is de gok, de sprong naar het aloude geloof te wagen. We hebben volgens Pascal niets te verliezen en alles te winnen, namelijk ons zielenheil. Nergens op aarde, binnen noch buiten, kunnen we volgens Pascal redding vinden, het enige waar we op mogen hopen en in geloven is dat de redding van boven zal komen.
Rusteloosheid
Wat mij betreft is Pascal overtuigend als hij laat zien dat we het binnenskamers niet lang volhouden en dat we er altijd weer op uit zullen willen - om daarna weer naar binnen te gaan. Hij heeft ook gelijk dat het niet aan de kamer of de inrichting ligt, maar aan ons, aan onze menselijke aard. We zijn inderdaad ongedurig, we willen twee tegenstelde dingen: rust en avontuur. Het is Pascals geheime bekerings-agenda die mij tegen de borst stuit.
Bovendien, dat Pascal een soort geheime theologische agenda voert is al vervelend, maar erger nog vind ik dat hij zedepreker is. Hij is nogal moralistisch over onze menselijke rusteloosheid. Hij ziet het als een grote zwakte, die we eigenlijk te boven zouden moeten komen. Maar waarom eigenlijk? Je zou even goed kunnen betogen dat we die rusteloosheid moeten omarmen, zoals een paar jaar geleden de Belgische filosoof Ignaas Devisch deed in zijn boek Rusteloosheid. Pleidooi voor een mateloos leven. Het is de rusteloosheid die ons nieuwsgierig houdt, en creatief en vernieuwend - het is de rusteloosheid waardoor we vooruitgang boeken.
Je zou kunnen zeggen, zoals Pascal doet, dat we steeds buiten en naar binnen gaan, als van een kastje naar de muur: zonder er iets mee op te schieten. Maar Pascal lijkt ons, mijns inziens onterecht, een schuldgevoel aan te praten: we zouden ons moeten schamen dat we als kippen zonder kop rondrennen, van woning naar werk, naar school, naar winkels, naar vakantieoorden& en weer terug. Zoals gezegd: we pendelen heen en weer tussen pijn en verveling. Maar Pascal lijkt over het hoofd te zien dat die pijn en verveling de uitersten zijn - daartussen valt het best uit te houden. Kop op Pascal, zolang we pendelen, gaat het best.
Zitmachines en woonmachines
Ondertussen blijft het wel een intrigerend gedachtenexperiment: stel je een kamer voor waarin je het voor altijd vol moet houden& Maakt het uit of die kamer luxueus, of comfortabel of juist minimalistisch is ingericht? Hoe goed die kamer ook uitgerust zal zijn, hoe goed de voorzieningen ook, het wordt een gouden kooi zodra we niet meer naar buiten kunnen. Een raam zou al een stuk schelen, een deur zou nog beter zijn.
Sinds begin twintigste eeuw dromen veel architecten en designers over stoelen als "zitmachines" en huizen als "woonmachines". Met de kamer van Pascal in gedachten, is eenvoudig te zien hoe deze dromen in realiteit altijd weer nachtmerries zullen blijken te worden. Hoe comfortabel en "volautomatisch" ook, in zo'n huis en in zo'n stoel zullen we ons dood vervelen. Mensen zijn eenvoudig niet geschikt om lang stil te zitten of lang binnen te blijven. Ondertussen blijft er een onafzienlijke stroom boeken en tijdschriften (glossy"s) verschijnen over hoe je je huis het beste, gezelligste, huiselijkste, strakste, modernste, modieuste, meest minimalistische en wat dies meer zij, in kunt richten. Pascal heeft wat dit betreft gelijk: hoezeer we ook proberen het thuis naar onze zin te maken, het zal nooit goed genoeg zijn, noch in het "maximalistische", gezelligste, noch in het "minimalistische", meest spartaanse huis zullen we het lang volhouden.
Lockdown
De misschien wel belangrijkste les die uit coronapandemie en het verplichte thuisblijven, het "ophokken", te leren viel, was mijns inziens de pijnlijke les dat een thuis op zichzelf geen zin, waarde of zelfs maar betekenis heeft.
Een lockdown is een noodmaatregel die inhoudt dat een gebouw of gebied - of zelfs een heel land - totaal wordt afgesloten. "Platlegging" of "bevriezing" is misschien de beste vertaling: je bevriest een situatie, alles en iedereen moet blijven waar hij of zij is, in volledig isolement. En dat wil zeggen: in afzondering, "op een eiland" ("isolement" komt van "insula", eiland). Op de een of andere manier lonkt het "onbewoonde eiland" nog altijd als een soort paradijs op aarde. Maar hoe paradijselijk het zo'n eiland ook is, als je er de enige bewoner bent, zal je het er niet lang uithouden. Zelfs op een "eengezinseiland" zal het gemis aan een "publiek leven" uiteindelijk rusteloos maken. Een onbewoond eiland is een onleefbaar, onbewoonbaar eiland.
Tijdens de lockdown werd kortom pijnlijk duidelijk dat thuis niets meer voorstelt als er geen uit is. Binnen en buiten vormen twee kanten van dezelfde medaille, ze hebben alleen samen zin en betekenis. Geborgenheid is heerlijk, maar als je niet naar buiten kan of mag, ben je eigenlijk opgeborgen, om niet te zeggen: opgesloten. En uitgaan is alleen echt aangenaam en zinvol als je op ieder moment dat je dat wilt, naar binnen kan. Anders ben je thuisloos, dakloos.
De dubbelzinnigheid van thuis
Ik begon tijdens de lockdown, waarbij ons steeds werd aangeraden thuis te blijven, steeds beter te zien dat het alleen maar leek alsof mijn boek over het begrip thuis toepasselijk was geworden. Het leek alsof ik in mijn boek uit de doeken had gedaan hoe het je het thuis naar je zin kan maken. Nou ging het weliswaar ook wel over de vraag hoe je van een huis een thuis maakt, maar over (re)styling of iets dergelijks had ik niets geschreven. Daar ging het mij juist niet om, ik had juist proberen te beschrijven hoe een huis een thuis wordt doordat je er alledaagse, eenvoudige, huiselijke klusjes verricht: stofzuigen, de afwas doen, de vloer schrobben, enzovoorts.
Ook had ik beschreven hoe goed het was regelmatig naar buiten te gaan. Want niets versterkt het gevoel ergens thuis te zijn als thuiskomen, en daarvoor moet je er wel eerst op uit. Het ging mij in het boek steeds om de dubbelzinnigheid van thuis. Ik had geen ondubbelzinnige heiligverklaring van thuis geschreven, integendeel. Wonen en thuis-zijn bleek een dubbelzinnige, misschien zelfs dubieuze aangelegenheid. Wonen is hinken op twee gedachten: als je onderdak gevonden hebt, krijg je het na verloop van tijd toch benauwd en ga je verlangen naar de buitenlucht en eenmaal buiten ga je op den duur toch weer verlangen naar de geborgenheid van je huis, van thuis.
Deze dubbelzinnigheid leek verloren te gaan tijdens de lockdown. Eén kant van thuis kreeg alle aandacht, zoals die eerlijk gezegd al een tijd, ook voor corona, steeds meer aandacht leek te krijgen: de kant van geborgenheid, veiligheid en vertrouwdheid.
Reizen
Inmiddels was ik ook iets anders gaan kijken naar mijn andere boek, Kleine filosofie van het rijtjeshuis. Ook dat was bepaald geen ondubbelzinnige oproep thuis te blijven. In zekere zin was het zelfs een reisboek: ik deed verslag van de "reizen" die ik gemaakt had, ook al waren dat geen reizen naar verre oorden maar juist in de alledaagse leefomgeving. Maar niettemin reizen.
Het werd mij steeds duidelijker dat we het ene, thuisblijven, moeten doen, én het tegenovergestelde, namelijk uitgaan, niet moeten laten. En dat deden we ook niet. We gingen namelijk niet alleen hamsteren, opruimen en verbouwen, maar gingen massaal ook meer ommetjes in de buurt maken.
Dit moet dan ook geen klaagzang worden, ik wil de nesteldrang en de obsessie met woninginrichting niet veroordelen als "slecht". Ik wil er zelfs niet geringschattend, laat staan minachtend over doen, al valt dat eerlijk gezegd lang niet altijd mee. Eigenlijk zou ik de nesteldrang wel aan willen moedigen, maar dan met daarbij de kritische kanttekening dat het slechts een half antwoord is. Niet alleen thuis verdient aandacht, de buitenruimte verdient die evenzeer.
De rusteloze lijger
De "donkere kamer van Pascal" maakt weer eens duidelijk hoe dubbelzinnig de menselijke natuur is. We willen thuisblijven én uitgaan, rust én avontuur, we willen ons onderscheiden en zelfs afscheiden én erbij horen, we willen privacy, met rust gelaten worden én ons spiegelen aan anderen en een publiek leven. We zijn individualisten én conformisten.
Je kunt dat ook vermakelijk voor het voetlicht brengen, zoals Paulien Cornelisse deed in een van haar theatervoorstellingen. Zij werd bekend met haar columns over taal, die gebundeld werden in Taal is zeg maar echt mijn ding, en ook in haar voorstellingen gaat het over taal. Maar (gelukkig) ook over dat waar de woorden over gaan. Zo heeft ze het over de lijger, een kruising tussen een mannetjesleeuw en een vrouwtjestijger. Die naam "lijger" is niet alleen een grappige samentrekking, het is ook een intrigerend dier. Leeuwen zijn namelijk groepsdieren, terwijl tijgers solitair leven. De lijger maakt, zo merkte Cornelisse op, een haast verscheurde indruk: het dier lijkt nergens echt op zijn gemak, beweegt steeds rusteloos heen en weer, dan weer gehoor gevend aan de neiging zich aan te sluiten, dan weer aan de neiging zich af te zonderen&
De rusteloosheid die Pascal in de mensen ziet, is een zelfde soort rusteloosheid. Hij ziet het als een typisch menselijke zwakte, en dat is het misschien ook wel, maar er is wel iets aan te doen. Er is mee te leven. We kunnen het best even volhouden in de kamer van Pascal, als er maar een deur in zit. Als we maar naar buiten kunnen. Als er naast de privéruimte ook maar een publieke ruimte is. En als we daartussen maar steeds heen en weer kunnen gaan. Dan is ons thuis weliswaar een tijdelijk thuis, ,maar als we de droom van een "eeuwig thuis", van "eeuwige rust", uit ons hoofd zetten, is daar goed mee te leven. Misschien kunnen we zo van de nood zelfs een deugd maken.
Dynamisch evenwicht tussen uit en thuis
Thuisblijven enerzijds en je verplaatsen anderzijds lijken, zolang je erover nadenkt en erover theoretiseert, tegengestelden. Het lijken, in de woorden van de Duitse filosoof Hegel these en antithese. Hegel meende dat tussen these en antithese een synthese tot stand zou komen. In theorie lijkt mij dat in geval van de these thuis en de antithese uit eigenlijk onmogelijk. Maar in de praktijk van alledag lukt het de meeste mensen verrassend goed een dynamisch evenwicht tussen binnen en buiten tot stand te brengen, namelijk door naar buiten te gaan en vervolgens weer naar binnen, en weer naar buiten, enzovoorts. En zo'n dynamisch evenwicht is misschien wel mooier dan een synthese.
Om zo'n dynamisch evenwicht tot stand te kunnen brengen moet er een echt verschil bestaan tussen binnen en buiten, tussen thuis en uit, tussen thuis zijn en onderweg zijn. Als je je buiten net zo thuis voelt als binnen, heeft het nauwelijks zin naar buiten te gaan. In een open, "onbestemde" en "vacante" openbare ruimte moet je je natuurlijk wel veilig en vertrouwd kunnen wanen, maar tot op zekere hoogte; je hoef je er niet echt thuis te voelen. Ik elk geval niet zo thuis als in je huis.
Mensenbad en stoep-ballet
De Deense filosoof Kierkegaard leefde als een soort kluizenaar in Kopenhagen, maar maakte toch dagelijks door de stad een uitgebreide wandeling. Kierkegaard verliet dus als het ware dagelijks zijn "kloostercel" om af te dalen naar de wereld van alledag. Hij noemde zijn dagelijkse wandeling een "mensenbad".
Als ik het goed begrepen heb had Kierkegaard het "bad" graag warm: hij knoopte praatjes aan met jan en alleman en stelde zich op de hoogte van de laatste roddels. Dat is mij iets té warm, wat mij betreft moet het bad lauwwarm zijn.
Het moet natuurlijk geen koude douche zijn: het is buitengewoon onprettig als op straat de ieder-voor-zich-mentaliteit overheerst en iedereen elkaar volledig negeert. Of als je bij een bushalte staat te wachten samen met allemaal mensen die naar hun mobieltje staan te staren. Maar het moet er ook weer niet te "warm", te knus worden. Als buiten als het ware een binnen wordt, dat wil zeggen, als het in de publieke ruimte te knus en gezellig wordt. Als het kortom te warm wordt. Het gaat erom dat je er allemaal bezoeker en voorbijganger bent. Dat je paradoxaal genoeg even als voorbijgangers onder elkaar bent.
Om goed te kunnen wonen en ons thuis werkelijk thuis te kunnen voelen, is het kortom belangrijk dat de openbare ruimte een plek blijft waar we op een heel informele manier en bijna zonder dat we er zelf erg in hebben, met elkaar kunnen "dansen". Indachtig Jane Jacobs, die in haar beroemde boek uit 1961, _The Death and Life of Great American Cities _(in 2009 nog in het Nederlands vertaald) uitgebreid schreef over het sociale verkeer op de stoep voor haar woning in New York. Jacobs omschreef dat mooi als een "ballet". Ná aan zo'n ballet te hebben deelgenomen is het heerlijk thuiskomen, al is dat dan tijdelijk.
Pieter Hoexum, in opdracht van Het Nieuwe Instituut, mei 2021.
Pieter Hoexum
Hoexum is zelfstandig publicist. Hij studeerde filosofie in Groningen en vervolgens werken als boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel in Amsterdam. Daarnaast ging hij schrijven voor onder andere _Filosofie Magazine_, _Boekman_, de bijlagen 'Letter&Geest' en 'Tijd' van Trouw en de website van Athenaeum boekhandel. Sinds 2012 schrijft hij ook voor _De Groene Amsterdammer_.