The Life Fair
11 juni 2016 - 7 januari 2017
Authenticiteit als product
"Wie ben ik?", dacht ik, of eigenlijk, "wie zou ik zijn," als ik alle producten, ideologieën en handelingsperspectieven op The Life Fair zou gebruiken, aanhangen, volgen? Al deze dingen en ideeën beloven me te helpen een beter mens te worden, een completer en effectiever leven te leiden. Langer te leven en leuker te sterven als ik besluit er genoeg van te hebben. Toch voelt het bij elke stand op deze Beurs Van Het Leven alsof iemand iets van me wil afpakken.
Designcriticus en redacteur Max Bruinsma schreef een essay over The Life Fair.
Ik ben een middelbare man met los-vast werk en een hoop slechte gewoontes. Ik zou die slechte gewoontes kunnen opgeven, ander werk gaan doen, mijn lichaam een make-over geven, mijn seksleven een boost, mijn geest een andere richting op kunnen duwen. Ik kan een vrouw worden, als ik wil, of totaal anoniem, gezichtsloos en geslachtsloos verdwijnen in de massa. Als ik al die dingen kan, wie ben ik dan nu? Een vrij mens of een vrij toevallig hoopje gegevens? Als ik het mensbeeld van de 21ste eeuw analyseer, moet ik haast wel tot de laatste conclusie komen. Het lijkt alsof we in een hyper-individualistisch tijdperk leven, maar bij nadere beschouwing - en daarvoor hoef je niet eens zo diep te turen - blijkt ons concept van 'individu' op een heel andere manier over uniciteit te gaan dan het begrip doet vermoeden. De 'ondeelbaarheid' - de letterlijke vertaling van het oorspronkelijk Latijnse woord 'individuum' - van het individu wordt traditioneel aan een unieke persoonlijkheid gekoppeld. Maar als we naar het hedendaagse mensbeeld kijken, dan is het individu van tegenwoordig vooral een uit vele afzonderlijke delen opgebouwd deel-van, in plaats van ongedeeld. Niet alleen maakt de individuele mens deel uit van structuren die hem overstijgen, hij is ook zelf samengesteld uit onderdelen die hem kenmerken, en die in zekere zin inwisselbaar zijn voor andere onderdelen. Dit zijn zijn data, gegevens van zeer uiteenlopende soort, die bij elkaar een min of meer uniek 'profiel' opleveren. Zijn 'uniciteit' ontleent de hedendaagse mens dus aan de onwaarschijnlijkheid dat er nog precies zo'n combinatie van data als de zijne zou kunnen bestaan.
Een tussenconclusie van deze beschrijving van een uit data opgebouwd mensbeeld is dat als je het zo bekijkt, alles ook anders kan. Ook al blijven een paar basisgegevens dezelfde, je profiel verandert nogal als je andere dingen gaat eten, lezen, kopen, etc. Met andere woorden, hoe constant is het individu? Alweer vanuit de data-analyse, vanuit de statistiek om preciezer te zijn, is er wel een patroon aan te wijzen: soortgelijke dingen die je al jaren doet of gebruikt. In mijn geval bijvoorbeeld het feit dat ik in 20 jaar maar drie mobiele telefoons heb versleten en al heel lang van Italiaans eten houd. Het lijken trivia, maar met de juiste algoritmes is er een hoop uit af te leiden, of denkt men dat te kunnen doen, vooral door te kijken naar waar jouw schijnbaar unieke profiel overeenkomt met dat van anderen. Het drukt je op het feit dat je als categorie wordt bekeken. Bij alle retoriek over dat jij het als individu voor het zeggen hebt, wordt je constant opgedeeld in deelcategorieën, die elk het speelveld zijn van instituties (overheden, bedrijven, belangengroepen) die je als 'target' zien.
Bij al je individualiteit, word je vooral gezien als deel van een doelgroep.
Natuurlijk, dat was altijd al zo. De mens is een sociaal wezen en dus verweven met grotere verbanden. Hij is deel van een groep. Het ogenschijnlijk subtiele verschil tussen 'groep' en 'doelgroep' zegt veel over hoe onze maatschappij de afgelopen eeuw is veranderd. De vanzelfsprekendheid waarmee men 'zichzelf' was binnen de groep waarin men was geboren, heeft plaatsgemaakt voor de idee dat men zijn groep kiest. Die keuze, en vooral de sociale drang om te kiezen (want niet tot een groep behoren is even sociaal onwenselijk als het altijd al was), heeft geleid tot een verhevigd zoeken naar middelen om die identificatie uit te dragen - identificatie, niet zozeer met zichzelf alswel met de groep waartoe men zou willen behoren. Daarmee wordt de groep (waarbinnen men zichzelf identificeert) tot doelgroep (waarmee men zich van buitenaf wil identificeren). En ontstaat er een hele industrie om je daarbij te helpen, die een hele reeks producten aanbiedt waarmee jij je kunt identificeren met de groep of lifestyle die jij nastreeft. Die je helpen jouw eigen authentieke zelf te realiseren.
De doe-zich-zelver
Het Westerse begrip van authenticiteit is gebaseerd op de idee van persoonlijke keuzevrijheid - een authentiek mens maakt zijn eigen keuzes. Vrije keuze is al de kern van een van de oudste mythes van de Joods-Christelijke cultuur, de verdrijving uit het paradijs; de eerste mensen overtraden het goddelijk verbod om te snoepen van de "Boom der Kennis van Goed en Kwaad." De portee van dat verhaal is dat de mens daardoor niet alleen goed van kwaad leerde onderscheiden, maar er ook de impliciete opdracht bij kreeg om daartussen uit eigen vrije wil te kiezen. Het inzicht in het onderscheid maakt immers dat je moet reflecteren op welke kant je op gaat, ten goede of ten kwade. De mens wordt sindsdien in die keuze bijgestaan door talloze adviseurs in wie je vaak de figuur van de slang uit de oorspronkelijke mythe herkent; het beest dat met zijn verleidelijke taal en onweerstaanbare argumentatie Eva overhaalde te proeven van de verdoemde vrucht, waarvan Adam braaf mee at - hij was verliefd tenslotte.
Dat de vrije wil niet alleen religieus maar ook filosofisch een vloek is, komt al eeuwenlang terug in het Westerse discours over de mens als individu, als authentiek en autonoom wezen dat zijn eigen plaats in de wereld en onder de mensen bepaalt en handhaaft. Het klinkt door in Sartre's uitspraak "l'Enfer, c'est les autres" (de hel, dat zijn de anderen), waarmee hij bedoelt dat het altijd 'de ander' is die ons zelfbeeld doorkruist en ondermijnt, die ons dwingt onze eigen ontoereikendheid onder ogen te zien. Deze 'condition humaine' - het algemeen menselijk gegeven dat 'ik' altijd 'een ander' is in de ogen van anderen, die zichzelf ook als 'ik' ervaren, waaruit wiskundig volgt dat alle mensen-1 het verkeerd zien -, is in het Nederlands wat wreder vertaald als 'het menselijk tekort.' Dat tekort maakt ons vatbaar voor verleiding en manipulatie, maar ook voor samenwerking. Als we samenwerken, immers, vallen we samen met de anderen, worden we een collectief 'ik.' Samen doen staat tegenover zelf doen, wat weer de letterlijke vertaling is van het oude Griekse woord 'αυθέντης,' (authentes, 'zelf doende') dat aan de basis staat van ons woord authentiek. In vele varianten sinds, zeg, Socrates is dat 'zelf doen' opgevat als een combinatie van reflectie en actie, die de kern van de eigen verantwoordelijkheid van elk individu uitmaakt. Iemand die zonder erover na te denken doet wat anderen voordoen, is niet 'authentiek;' zijn acties zijn niet meer dan een meebewegen met de stroom. Hij doet wat anderen zeggen dat hij moet doen en denkt er niet over na of hij daar goed aan doet. De authentieke mens daarentegen, de 'doe-zich-zelver,' maakt zelf wel uit wat hij doet, en waarom.
So far, so good. Maar waarop baseert de authentieke mens zich dan? Zo komen we weer terug op de Boom der Kennis van Goed en Kwaad. Want ook al is, sinds Nietzsche, God dood en bewaakt Hij ons handelen niet meer, het onderscheid tussen goed en kwaad bestaat nog steeds, evenals de individuele verantwoordelijkheid om de keuzes die je maakt er aan te toetsen. Sinds Kant heten veel van de ijkpunten voor die keuzes "allgemein subjektieve" waarheden. Waarheden dus, die niet objectief bewezen kunnen worden, maar die toch als categorisch waar ervaren worden en daardoor ook moreel werkzaam zijn. Het soort waarheden waarvan ieder mens intuïtief aanvoelt welke kant ze vertegenwoordigen, goed of kwaad. Het lastige is dat niemand zulke waarheden authentiek zelf maakt. Het zijn collectieve afspraken, geen individuele vondsten. Ze zijn er, van generatie op generatie doorgegeven, en ze blijken soms, ineens of langzamerhand, aan slijtage onderhevig. Die slijtage van voorheen als onwrikbaar beschouwde waarheden is vaak het product van 'authentieke mensen.' Mensen die reflecteren op hun keuzes, en dat doen tegen de achtergrond van wat 'de groep,' de samenleving, wenselijk of oorbaar vindt. Soms ertegenin, maar altijd in discussie, reagerend op de druk die er van buitenaf op hen wordt uitgeoefend door de materiële wereld en de anderen. Anders gezegd: een authentiek mens maakt zichzelf - met de middelen die hem vanuit zijn cultuur, geloof, samenleving worden aangereikt. Authenticiteit betekent dus twee dingen niet: overal de schurft aan hebben, en zelf wel uitmaken welke gedachtegang of handelswijze boven alle andere verheven is.
Sterk met ons begrip van authenticiteit verbonden is de oude Griekse vermaning: "Γνώθι σαυτόν," (Gnothi se auton, Ken uzelve). In de oudheid betekende dat niet alleen dat men zijn eigen beweegredenen en overwegingen, emoties en acties, moest kennen en analyseren, maar ook dat die reflectie gekoppeld was aan wat de cultuur waarvan men deel uitmaakte als hoogste waarden zag. De zelfreflectie van de 'zichzelf-zijnde-en-doende' mens, de authentieke mens, vond nadrukkelijk plaats binnen de culturele, politieke en spirituele instituties van de samenleving waarvan men een ondeelbaar onderdeel was: een 'atoom', het kleinste deel van een groter geheel (het Griekse woord ἄ__τομος betekent net als het Latijnse 'individuum' ook 'ondeelbaar'). Deze korte excursie naar de verwante roots van de Griekse en Latijnse woorden voor 'ondeelbaar' geeft aan dat onze cultuur al heel lang bedoelt dat de individuele mens de kleinste gemene deler van de maatschappij is en niet een los partikel dat op zichzelf staat.
Ik als object
Dat brengt me weer terug bij de tentoonstelling The Life Fair. Want ook bij bedrijven en producten, bij marktstrategieën en sales pitches kunnen we ons afvragen of ze ons aanspreken als zelfdenkende individuen of vooral als deel van een (doel)groep. Als ik de verzamelde voorstellen en achterliggende gedachtegangen op de tentoonstelling bezie, valt me één ding op: dat vrijwel geen van de pitches het mensbeeld dat ik hierboven beschreef, het beeld van de mens als aggregaat van data, werkelijk kritisch beschouwt. Zeker, er zijn vrij veel kritische stemmen te horen op de Fair, en er worden voorstellen getoond die zo absurd zijn, dat ze in hun overdrijving van bestaande ideeën en strategieën voor het leven eigenlijk alleen als kritiek kunnen worden gelezen. _I Married Me_ is een goed voorbeeld, de hilarische overtreffende trap van het 'Ik-tijdperk.' Het productpakket dat het je makkelijker maakt om met jezelf te trouwen impliceert dat je aan jezelf genoeg kunt hebben en surft dus mee op de talloze zelf-help boeken en strategieën die de mens vooral als 'monade' zien, als eenling die zowel bron als doel is van een leven waarin alle anderen dat ook zijn. Een wereld van losse atomen in een vloeibaar verband.
Iets vergelijkbaars is te zeggen over de _Euthanasia Coaster_ van ontwerper Julijonas Urbonas, een roller coaster die ervoor zorgt dat je in euforische stemming aan de door het traject opgeroepen G-krachten overlijdt. Jij kunt jouw dood makkelijker en leuker maken door een slimme opeenvolgende uitschakeling van levensfuncties. Natuurlijk, ook dit ontwerp is kritisch te lezen als een karikaturale uitvergroting van onze obsessie met keuzevrijheid en fun. Maar wat het merendeel van de getoonde producten niet doet, is fundamentele vraagtekens zetten bij het 'gekwantificeerde ik,' het individu dat vooral gekend wordt (en zichzelf kent) als aggregaat van data en functies. Die indruk wordt nog versterkt door de associatie met een handelsbeurs, die de tentoonstelling als presentatiemodel heeft gekozen.
Je zou het kunnen zien als de ultieme overwinning van de economisering van onze cultuur, die alles wat ons bezig houdt vertaalt in transacties op basis van kwantificeerbare waarden, en die elk aspect van ons leven als een functie van de markt beschouwt.
De 'agora,' waar de oude Grieken hun ideeën over authenticiteit en de mens als zelfstandig denkend en handelend wezen bediscussieerden, is versmald tot marktplaats waar het vooral over het soort winst en verlies gaat dat in harde getallen kan worden uitgedrukt.
Het is de overwinning van het "derde-persoon perspectief" op de mens. Filosoof Jos de Mul herinnerde ons tijdens een debat in het kader van The Life Fair aan dat begrip van zijn oudere collega Helmut Plessner, en suggereerde er een "vierde-persoon perspectief" aan toe te voegen, dat van het volledig opgaan in - en ervaren van - een virtuele ander. De gekwantificeerde mens kijkt naar zichzelf als een ander en kan zichzelf, met behulp van mediërende technologie, ook zo ervaren. Dat is, zoals we zagen, de vervreemdende essentie van de "condition humaine," maar dat objectiverende perspectief plaatst ons, als we het te absoluut nemen, wel op afstand van ons 'authentieke' zelf. De actie die dat zelf kan ondernemen, zijn agency, wordt vanuit dat perspectief immers steeds meer het bedienen van een machine, en steeds minder een doorvoeld en gereflecteerd handelen op basis van het soort complexe afwegingen dat we 'authentiek' noemen. Het "derde-persoon perspectief" objectiveert onze blik op onszelf, maakt ons tot 'product' dat gemaakt, vermaakt en verbeterd kan worden. Het zelf en het lichaam als technologisch maaksel dat gehackt kan worden, waarop andere producten kunnen worden gemonteerd, en dat uiteindelijk handelswaar wordt, als alle andere producten. Kunstenaar Simone Niquille vroeg zich tijdens het genoemde debat af wat die "kolonisering van het lichaam door middel van technologie" betekent voor het handelingsperspectief van mensen.
Want als de commodified self een zelf is dat uit het aanbod van de supermarkt van het leven is samengesteld, dan roept dat de vraag op wiens normen en waarden dat 'zelf' volgt: die van de consument of die van de fabrikant? Die vraag is de olifant in de kamer van The Life Fair.
Het technologische ik
De mens is ten diepste een technologisch wezen, een technisch-organische hybride, zoals ook technologie-filosoof Peter Paul Verbeek niet moe wordt te bewijzen. De "kolonisering" waarnaar Niquile verwees is dan ook sinds mensenheugenis een wisselwerking tussen mens en machine, tussen het op zichzelf reflecterende 'authentieke' individu en de in het werktuig of de machine geprogrammeerde normen en waarden. Maar wie programmeert het individu als dat zelf ook een machine is? Als het "derde-persoon perspectief" het dominante perspectief op onszelf wordt; als we onszelf dus als product gaan zien, als iets mechanisch, dan dreigt die wisselwerking te stokken. Het voortdurende discours over de relatie tussen mens en machine wordt een uitwisseling van data tussen twee au fond technologische entiteiten. Dat is het verontrustende van het uit data opgebouwde mensbeeld: het impliceert dat de mens slechts kan functioneren binnen de categorieën die de verwerking van zijn data mogelijk maken - ten goede of ten kwade. Dat dreigt ons een speelbal te maken van de instituties waarbinnen die categorieën geformuleerd worden, als technische axiomata in plaats van als waarden waarop collectief gereflecteerd kan worden.
"Ken uzelve" noopt in deze context tot een verdiepte aandacht voor de verantwoordelijkheid van het individu, dat voortdurend schakelt tussen zijn authentieke "eerste-persoon perspectief," zijn menselijk tekortschietende omgang met het "tweede-persoon perspectief" - zijn conditioneel gebrekkige vermogen om zich in de ander in te leven, en vice versa -, en het "derde-persoon perspectief" dat het hem mogelijk maakt zichzelf als object te externaliseren. Ik kan alle dingen die The Life Fair me voorschotelt gebruiken en navolgen. Maar als ik niet nadenk over wat deze dingen met mij en met de wereld bedoelen, niet reflecteer op wat ze van me willen hebben als compensatie voor wat ze me beloven, dan dreigen ze me meer af te pakken dan me lief is: mijn eigen individuele afweging tussen goed en kwaad, die ik niet kan en wil uitbesteden aan de instituties waarvan ik weliswaar deel uitmaak, maar waarin ik niet zonder meer wil oplossen.