Nieuwe Instituut
Nieuwe Instituut

Huis Sonneveld

Invented from Copies

Home

Onderzoek naar de architectonische reproductie

Invented from Copies is een onderzoeksproject in het kader van Architectuur Dichterbij waarin een specifieke materialiteit van het archief centraal staat: de architectonische reproductie. Het Nieuwe Instituut stelt zich daarbij de vraag hoe de verschillende reproductietechnieken zich verhouden tot het ontwerpproces en de ontwerpcultuur.

Invented from Copies beweegt zich op het snijvlak van materiaaltechnisch en kunsthistorisch onderzoek en speculeert daarmee over mogelijke nieuwe betekenissen van de kopie als culturele drager. Het onderzoek wordt ingeleid door een essay van Ellen Smit, in samenwerking met Hetty Berens en Clara Stille-Haardt, conservatoren van de afdeling Collectie van Het Nieuwe Instituut.

Soms komt het voor dat je archiefmateriaal plotseling met heel andere ogen gaat bekijken. Dat gebeurde tijdens een symposium over de conservering en restauratie van architectuurarchieven in de Koninklijke Bibliotheek van Den Haag. Op het gebied van papierconservering en restauratie waren experts vanuit de hele wereld bij elkaar gekomen om specifieke kennis over hun vak uit te wisselen. Juist architectenarchieven bleken papierrestauratoren veel hoofdbrekens te kosten. Want in vergelijking met andere archieven excelleren architectuurarchieven in zeer uiteenlopende formaten en materiaalsoorten, in chemische complexiteit, in grote aantallen (honderden bladen in dezelfde portefeuille zijn geen uitzondering) met een breed palet aan gebruikssporen.

De presentaties gingen over de conservering van transparanten, blauwdrukken, lichtdrukken, diazotypieen en zelfklevende plasticfolies (hierna: Zips). Ze lieten zien hoe de vele variëteiten het resultaat waren van verschillende fotografische reproductieprocessen. Gaandeweg openbaarde zich een microkosmos van chemische procedés, lichtdruktechnieken en reproductietechnieken, waarvan wij als conservatoren nog nooit zo precies kennis hadden genomen. Laat staan dat we ons ooit hadden afgevraagd of analoge reproductiemethodes van culturele betekenis in het architectonisch ontwerpproces zouden kunnen zijn.

De eerste ‘kopieermachines’ ontstonden aan het einde van de negentiende eeuw. Er waren verschillende grote spelers op dit terrein, zoals het apothekersbedrijf Van der Grinten (later OCE/Canon) in Venlo en de lichtdrukkerij Corns. Immig & Zoon in Rotterdam. Op deze werkplaats van drukkerij Van der Linden in Leiden staan grote houten frames opgesteld waartussen een transparant met een ontwerp op lichtgevoelig papier wordt geperst en in het zonlicht wordt gelegd, zodat het kopieerproces zijn werk doet. De houten frames hebben wielen en zijn kantelbaar zodat men flexibel is bij het doseren van de juiste hoeveelheid zonlicht, wat voor het maken van een leesbare kopie zeer nauw luistert. Foto uit 1901. Collectie: Stichting Océ Heritage, Venlo

In de archieven van Het Nieuwe Instituut komen de oude en een nieuwe wereld samen in dit schetsboek van Van Nieukerken. Aan de ene kant de eeuwenoude visualisatiewijze van architecten: handmatig getekend met potlood of inkt op papier. Aan de andere kant de nieuwe techniek van de blauwdruk: met behulp van licht op chemisch behandeld papier kon voor het eerst een architectonisch ontwerp zonder handtekenen worden gereproduceerd. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief J. Van Nieukerken, NIEU541

Een blinde vlek

Hadden we iets gemist, vroegen we ons af? Waarom hadden we tot nu toe alleen de handmatig getekende en artistieke schetsen en presentatietekeningen met het creatieve ontwerpproces geïdentificeerd? En daar de analoge reproducties van buitengesloten? En welke gevolgen had deze lacune voor de waardering van architectuurarchieven? Hoe meer we ons verdiepten in deze materie, hoe meer vragen en puzzelstukjes er boven kwamen drijven.

In het gebruikelijke onderzoek naar architectonische reproducties werden deze óf als materiaal-technisch vraagstuk behandeld, met alleen aandacht voor techniek en materiaal, óf als kunsthistorisch vraagstuk met uitsluitend aandacht voor wat er op artistiek-esthetische wijze werd verbeeld. Met andere woorden: een eventuele wederzijdse beïnvloeding tussen reproductietechniek en de weergave van het architectonisch ontwerp was onbesproken gebleven.

Maar wat als er wel een wisselwerking was geweest tussen analoge reproductiewijzen enerzijds en ontwerpproces en visualisatiewijzen anderzijds? Wat als de architectonische reproductie niet alleen een technische aangelegenheid bleek te zijn, maar ook een culturele functie had in het ontwerpproces? Het tweede inzicht was dat een onderzoek naar de culturele waarde van de architectonische reproductie bij uitstek op basis van de collectie archieven van Het Nieuwe Instituut zou moeten plaatsvinden. Want, zo bleek, in de archieven van Het Nieuwe Instituut had zich een stille revolutie voltrokken. Het merendeel van de documenten in de archieven van de Rijkscollectie is namelijk terug te voeren op de uitvinding van de fotografie in de eerste helft van de negentiende eeuw. Deze fotografische revolutie had ingrijpende gevolgen voor het analoge reproductieproces in de architectonische ontwerppraktijk.

De meeste archieven van architecten bestaan uit uiteenlopende formaten, papiersoorten, dragers, inktsoorten en andere media. De keuze voor een specifiek papiersoort, samenstelling en tekengerei hangt af van de fase in het ontwerpproces. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief Nederlands Architectuurinstituut, NAINa170-10. Foto: Bert Muller.

Een ander perspectief

Inmiddels was Het Nieuwe Instituut van start gegaan met de omvangrijke conservering en restauratie van de architectuurarchieven onder de naam Architectuur Dichterbij (2018-2024). Het momentum was daar om via onderzoek naar analoge reproductiemethoden met een nieuwe 'mindset' de archieven te bekijken en opnieuw te waarderen. In 2019 startten we het onderzoek Invented from Copies, een meerjarig onderzoekstraject waarin voor het eerst in de onderzoekstraditie van Het Nieuwe Instituut en zijn voorgangers onderzoek wordt gedaan naar de culturele waarde van de analoge kopieën en reproducties in de archieven.

Dit onderzoek is een zoektocht naar een nieuw waarderingskader, een poging om het traditionele canondenken, gebaseerd op artistieke schets- en presentatietekeningen en uniek auteurschap, te vervangen door een pluriformer perspectief met een onbekende uitkomst. Tot nu toe wisten we alleen dat er waarschijnlijk zeer veel reproducties in de archieven aanwezig waren. Ze stonden vooral bekend als dubbelen: reproducties in tienvoud of meer met hetzelfde ontwerp, beeld of tekst. Of als reproducties die, vanwege later aangebrachte handmatige schetsjes, alsnog de status van een origineel hadden verworven.

We besloten dit bestaande waarderingsmodel ter zijde te schuiven en ze onbevooroordeeld en nieuwsgierig te bevragen: niet als technische documenten in de schaduw van het 'artistieke' en unieke (eenmalige) origineel, maar met hun eigen karakteristieken als startpunt. Kunnen reproducties wellicht een culturele waarde hebben? Zou de analoge reproductiecultuur als geheel aanjager geweest kunnen zijn van nieuwe culturele praktijken? En als dat zo is, kunnen we dan de bestaande collectie anders gaan waarderen? Kunnen we opnieuw definiëren wat we onder het ontwerpproces verstaan? En wat een architectenarchief is?

Blauwdrukken aan de wand van een architectenbureau rond 1900. Opvallend is het grote formaat, te danken aan de grote lichtdrukramen waarmee blauwdrukken werden gemaakt. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief M. de Klerk, KLER1361

Reclame voor een ‘Tireplan’, een lichtdruk- en ontwikkelmachine speciaal gemaakt voor architectenbureaus. De machine was licht, makkelijk te monteren op een bureaublad, kon worden geleverd met een onderstel, had regelbare lichtsterkte en de lampen waren uit voorraad leverbaar. Deze machine bespaarde de architect een tijdrovende reis naar de lichtdrukkerij en maakte het maken van kopieën daardoor laagdrempelig. Architecten konden zo het lichtdrukken als onderdeel van het ontwerpproces verkennen en toepassen. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief R. Wolf, WOLFt2

Bestaand waarderingskader

Onderdeel van het onderzoek was een kritische inspectie van de fundamenten van het verzamelbeleid. Waarom denken we eigenlijk in termen van 'origineel' en 'kopie'? Wat verstaan we hieronder? Waarom heeft een originele tekening een positieve associatie en wordt een gereproduceerde tekening negatief gewaardeerd? En heeft het verschil in waardering tussen origineel en reproductie een grondslag in het verzamelbeleid? De richting waarin we een antwoord kunnen vinden, ligt in de verzameltraditie van Het Nieuwe Instituut. Want de archieven van Het Nieuwe Instituut getuigen vanaf het bijeenbrengen van deze collectie sinds het einde van de negentiende eeuw, van een grote waardering voor de artistieke en visueel aantrekkelijke architectuurtekening (aangeduid als origineel).

Vanuit museaal en kunsthistorisch perspectief liggen de wortels van dit waarderingssysteem aan het begin van de zeventiende eeuw, toen de status van de kunstenaar en architect transformeerde in een artistiek en intellectueel genie en bijgevolg de werken die zij voortbrachten als hoogstaande en unieke originelen werden beschouwd. Een tweede ontwikkeling die de status van een origineel bestendigde is de totstandkoming van een architectuurmuseum, waarvan de eerste initiatieven teruggaan tot begin van de twintigste eeuw. Dit museum, opgericht voor en door architecten bevestigde de status van de architect als kunstenaar. Want in het kielzog van de oprichting van musea voor werken van kunstenaars, verlangden ook architecten naar een museum waarin hun artistieke ontwerptekeningen bewaard en geëxposeerd zouden worden.

Dit architectuurmuseum, een van de voorlopers van het Nederlands Architectuurinstituut, en daarmee van Het Nieuwe Instituut, legde van het begin af aan de nadruk op het aanleggen een studiecollectie, bestaande uit artistieke schetsen en fraai presentatiemateriaal. En zelfs vandaag de dag zijn er architecten die bij de overdracht van hun archief met terugwerkende kracht ontwerpen signeren of de overdracht cureren waarmee zij het zelfbeeld van de architect als autonoom kunstenaar in stand houden. Ook het kunst- en architectuurhistorische perspectief heeft de waardering voor het origineel geen windeieren gelegd. Want behalve de architecten hechtten ook de kunst- en architectuurhistorici grote waarde aan artistiek en aantrekkelijk ontwerpmateriaal.

Deze belangstelling was deels praktisch gemotiveerd, om op tentoonstellingen een brug te slaan naar het grote publiek via de presentatie van aantrekkelijke en leesbare tekeningen. Ook speelde de nadruk van het vakgebied op de geschiedenis van esthetica en artisticiteit een belangrijke rol. Hoe invloedrijk dit denkmodel is, blijkt wel uit de verzamelmentaliteit van Het Nieuwe Instituut sinds de oprichting van zijn voorganger, het NAi, in 1988. Het Instituut verzamelt het ontwerpproces van de architect, dus gehele archieven. Maar zowel schenkers als verzamelaars identificeren een creatief ontwerpproces toch vooral met artistieke schetsen en aantrekkelijke presentatietekeningen.

De waardering van de reproductie

Bovenstaand waarderingsmodel is richtinggevend voor de ordening, de ontsluiting, de conservering, de digitalisering en het tentoonstellen van archiefmateriaal. Archieven worden vaak lineair (chronologisch) ontsloten: van vroege ontwerpen naar late ontwerpen, van beginschetsen naar bestekfase en met een onderscheid tussen primair (handgetekende schetsen en presentatietekeningen) en secundair en documentair archiefmateriaal (reproducties, foto's en documentatie). Logisch ook, want dit is ook vaak de structuur waarin een architect zijn archief ordent en overdraagt.

De meeste archieven en archiefbeschrijvingen zijn dan ook zowel bij de schenker als bij de archiefverzamelaar chronologisch geordend, en maken een onderscheid tussen artistiek en visueel aantrekkelijke tekeningen (aangeduid als originelen) en het zogenaamde werkarchief, dat bestaat uit reproducties of kopieën. Een begrijpelijke keuze, maar wel een met verregaande consequenties voor hoe we tegen het werkarchief aankijken: minder artistiek en origineel, dus lager in status, met minder oog voor de rol van reproducties in het ontwerpproces en minder aandacht voor de enorme variëteiten in soorten reproducties.

Overigens wordt dit ook in de hand gewerkt door de aard van het materiaal zelf: reproducties hebben hun uiterlijk tegen. Ze zijn op het eerste gezicht artistiek weinig aantrekkelijk en ze lijken vaak op elkaar waardoor het tijdrovend is om ze serieus te bestuderen en te interpreteren wat hun rol is geweest in het ontwerpproces. Het feit dat reproducties vaak betrekking hebben op bouwtechniek, het bestek en uitvoeringstekeningen speelt hierbij zeker ook een rol. Voor niet-architecten zijn ze moeilijk leesbaar, we herkennen geen creatieve activiteit zoals bij presentatietekeningen en mooi schetsmateriaal, waar we ons toe kunnen verhouden, zelfs zonder veel kennis of uitgebreide studie. Ondanks, of wellicht dankzij, dit eenzijdige perspectief, wordt in de collectie archieven van Het Nieuwe Instituut de bulk kopieën als minderwaardig en inferieur beschouwd. Er wordt bijvoorbeeld vaak in kopieën geschoond, ze worden zelden geselecteerd voor het zoekportaal en op tentoonstellingen of archiefpresentaties duiken ze zelden op.

Veel architecten maken al op het architectenbureau een scheiding tussen artistiek presentatiemateriaal, dat een podium krijgt, en het werkarchief, hoofdzakelijk bestaand uit technische tekeningen en reproducties, dat een minder zichtbare plek heeft. Dit is een logisch gevolg van het werkproces. Het impliceert echter ook een hiërarchisch onderscheid tussen hoger en lager gewaardeerd archiefmateriaal, dat zijn weerslag heeft op de verwerving en ontsluiting van het materiaal in Het Nieuwe Instituut. Het voormalig architectenbureau van Joop van Stigt laat een dergelijke scheiding zien: het werkarchief bevindt zich op de vliering en het ‘artistiek’ archief staat uitgestald op het kantoor. Collectie Het Nieuwe Instituut, beheerdossier archief J. van Stigt. Foto: Ellen Smit, ca. 2014.

Onderzoek naar de analoge reproductie in het ontwerpproces en de ontwerppraktijk

In 2020-2021 hebben conservatoren Hetty Berens, Clara Stille-Haardt en Ellen Smit onderzoek gedaan naar de introductie en het gebruik van de blauwdruk, de lichtdruk (diazotypie en witdruk) en de Zips in de archieven van Het Nieuwe Instituut. Blauwdrukken en lichtdrukken zijn contactafdrukken die met behulp van transparanten, lichtgevoelig papier en (zon-) licht worden gemaakt. Zips zijn zelfklevende plasticfolies die tussen 1960 en 1980 veel in het ontwerpproces zijn toegepast.

We richtten ons in deze eerste fase van het onderzoek op de volgende vragen: wanneer, hoe, waarom en wie introduceerden deze reproductiesoorten in de architectonische ontwerpprakrijk en het ontwerpproces? Daarbij gebruikten we vier onderzoeksmethoden:

  • Een analyse van de analoge reproductie in het ontwerpproces, in de archieven van Het Nieuwe Instituut;
  • Een onderzoek naar introductie, waardering en gebruik van analoge reproducties in primaire bronnen;
  • Een onderzoek naar de ervaringen van gebruikers en ontwerpers van analoge reproductiemethoden via 'oral history'.
  • Een onderzoek naar de analoge reproductie door middel van 'close reading'.

Een blauwdruk wordt gemaakt met behulp van licht. De blauwdruk als kopieertechniek krijgt rond 1870 zijn toepassing in de architectonische ontwerppraktijk. Tijdens het blauwdrukproces wordt het over te brengen ontwerp eerst getekend op een transparant. Dit transparant wordt vervolgens op lichtgevoelig papier gelegd dat is geprepareerd met de chemicaliën Potassium Ferro Cyanide en Ammonium Ijzer-citraat Groen. Beide documenten worden op elkaar gelegd en vervolgens gedurende een bepaalde tijd blootgesteld aan (zon-) licht. Het belichte deel van het lichtgevoelige papier kleurt grijs-groen. Na het wegspoelen van de chemicaliën met water en het drogen van het documentblijft de kenmerkende blauwe kleur achter waarop het ontwerp in witte lijnen als een negatief beeld is weergegeven. H.P. Berlage, bestektekening van een ontwerp van een woonhuis aan de Koninginneweg als blauwdruk, Amsterdam, 1907. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief H.P. Berlage, BERL106.12

H.P. Berlage, bestektekening van een ontwerp van een woonhuis aan de Koninginneweg op transparant, Amsterdam, 1907. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief H.P. Berlage, BERL106.13.

Zips zijn industrieel vervaardigde zelfklevende plastic vellen, in 1923 gepatenteerd als een grafisch medium in de illustratie- en grafische ontwerpwereld. Ze zijn dun en transparant en worden verkocht als een vel met een zelfplakkende laag en verwijderbare onderlaag. Ze waren verkrijgbaar in doorschijnende felle kleuren met tal van voorbedrukte patronen als dakpannen en plaveisel en onderdelen als bomen en meubels. Vooral na de Tweede Wereldoorlog, als de bouwproductie enorm stijgt, neemt de toepassing van Zips in het ontwerpproces toe omdat het gebruik ervan het ontwerpproces zou versnellen. Tot op de dag van vandaag worden Zips gebruikt, zoals hier in de collage van Frits van Dongen voor het Olympisch stadion. Hier wordt de Zip vooral gewaardeerd vanwege het glanzende oppervlak van het materiaal waarmee het zich onderscheidt van digitale visualisatiemethodes. F. van Dongen, collage Olympisch stadionterrein, Amsterdam, ca. 1985. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief F. van Dongen, DONF1519

Lichtdrukken (zoals de diazotypie en de witdruk) worden net als de blauwdruk gemaakt met behulp van (zon-) licht. De lichtdruk als kopieertechniek krijgt rond 1890 zijn toepassing in de architectonische ontwerppraktijk. Net als de blauwdruk is deze het gevolg van het belichten van lichtgevoelig papier, met hierop het ontwerp in zwarte lijnen op een calque als intermediair. Omdat de lichtdruk bestaat uit andere chemicaliën dan de blauwdruk geeft het resultaat een positief beeld. De lichtdruk is daardoor een duidelijker en genuanceerder communicatiemiddel en is geschikt voor het naderhand aan aanbrengen van wijzigingen met pen/potlood of het inkleuren van onderdelen.

P. Cuypers, lichtdruk voor de verbouwing en restauratie van de Ridderzaal, Den Haag, ca. 1877. In de marges van de lichtdruk doet Cuypers ontwerpsuggesties voor de verbouwing en restauratie. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief Bureau Cuypers, CUYPt114.5

De analoge reproductie in het ontwerpproces

In welke fase in het ontwerpproces doen analoge reproductietechnieken hun intrede? Zowel getekende ontwerpen, als correspondentie en documentatie rondom het ontwerp zijn bronnen van onderzoek. Het ontwerpproces definiëren we breed: vanaf de eerste schets tot en met het voorlopig ontwerp, het definitieve ontwerp, het bestek, uitvoeringstekeningen, publicatietekeningen en presentatietekeningen. Via de chronologische plaatsing van de reproducties in deze keten van documenten, en het benoemen van de functie van de reproductie in het ontwerpproces, hopen we zicht te krijgen op veranderingen in het ontwerp door de reproductietechniek, de relatie met het 'origineel', de relatie met andere reproducties en de rol van de reproductie in het ontwerpproces.

Dit ontwerpdossier voor een logo uit het archief van R. Wolf bestaat uit een opeenvolging van handgetekende schetsjes op tekenpapier, vervolgens overgetrokken en verder geïnkt op een transparant. Vervolgens heeft Wolf hiervan een lichtdruk gemaakt, waarop hij in potlood weer verder heeft gesleuteld aan het ontwerp. Het dossier bestaat uit tientallen transparanten en lichtdrukken waarop weer is getekend of geschreven en die in samenhang met elkaar zijn ontstaan. Hoewel we het precieze verband niet meer kunnen reconstrueren, is wel duidelijk dat de lichtdruk hier een rol heeft in het ontwerpproces: deze vat een bepaald ontwerpstadium samen en is ook weer een springplank voor nieuwe ideeën. Dit type dossier is representatief voor veel ontwerpdossiers in de collectie van Het Nieuwe Instituut. R. Wolf. Logo van het bedrijf D.B. Pfann, circa 1955. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief R. Wolf, WOLFt2

Primaire bronnen

Het onderzoek vanuit de ontwerppraktijk bestaat uit de raadpleging van primaire geschreven bronnen, zoals tijdschriften, handboeken voor architecten, productcatalogi, plantoelichtingen en publicaties die in de tijd zelf zijn gepubliceerd en waarvan we aan kunnen nemen dat ze bijdroegen aan een collectieve meningsvorming. Hoe dachten en schreven architecten destijds over de nieuwe fotografische kopieermogelijkheden? Uit welke disciplines was deze kennis afkomstig? Waarom omarmden architecten massaal deze reproductietechniek? Hebben reproductiesoorten invloed gehad op de manier van ontwerpen, communiceren en archiveren van informatie? Welke definities gaven architecten zelf aan originelen en reproducties? Hoe zagen zij de onderlinge verbanden?

De firma Letraset bracht Zips in ruim honderd kleuren op de markt, zowel mat als glanzend. Ze voegden kleur toe aan het werk van kunstenaars, ontwerpers en architecten, maar ze waren ook hittebestendig waardoor ze geschikt waren om te lichtdrukken. Op die manier konden verschillende grijstinten worden verkregen. Catalogus van Letraset, circa 1975, p. 105. Collectie : Ellen Smit.

Architectonische handboeken uit de jaren zeventig laten een voortschrijdende standaardisatie zien van de architectuurtekening. Het bedrijf Letratone bracht in de jaren zeventig Zips op de markt met verschillende voorbedrukte perspectieflijnen om een architectonisch ontwerp mee samen te stellen. Dit ‘instant’ invoegen van architectonische elementen, is eveneens een karakteristiek van de digitale ontwerppraktijk. R.W. Gill, Manual of rendering with Pen and Ink, Londen, Thames and Hudson, 1981 (eerste druk:1973), p. 320-321. Collectie Het Nieuwe Instituut, bibliotheekcollectie 161298

Dat er rond 1900 een enorme keuze was in soorten blauwdrukpapier blijkt uit deze reclamefolder van Van der Grinten. Zo was er speciaal papier voor het kopiëren van potloodlijnen, of voor een combinatie van potlood en pen. Ook voor de tropen werd, vanwege het felle zonlicht daar, speciaal papier voor architecten op de markt gebracht dat lang houdbaar was. Dit document bevat ook een gebruiksaanwijzing voor het maken van een blauwdrukken: het belichten, wassen en drogen van het document. Collectie: Stichting Océ Heritage, Venlo.

Oral history

Het onderzoek Invented from Copies maakt gebruik van oral history in verschillende formats. De start van het onderzoek was een collectief moment, gedeeld met publiek. In het Research Centre, omringd door een variëteit aan reproductiesoorten, verkenden we met inhoudelijk geïnteresseerden en betrokkenen de rol van de reproductie in het ontwerpproces. In september 2020 besteedde een aflevering van 'Dwars door het Archief aandacht aan de cross-disciplinaire relaties tussen het gebruik van Zips in de architectonische ontwerpprakrijk en de animatie-industrie en de grafische ontwerpprakrijk in de jaren zeventig. Daarnaast hielden we interviews met oud-medewerkers op architectenbureaus en met oud-werknemers van reproductiebedrijven zoals OCE, om onze kennis en interpretatie met betrekking tot ontwerp- en visualisatietechnieken en kopieerprocedés te verzamelen, te verfijnen en te toetsten.

Startbijeenkomst van ‘Invented from Copies’ in het najaar van 2019 in het Research Centre van Het Nieuwe Instituut met publiek en inhoudelijk deskundigen. Foto: Marwan Magroun.

Close-reading

De combinatie van grote aantallen en hoge mate van uniformiteit nodigen uit tot close-reading en onderlinge vergelijking. Alleen zo kunnen we verschillen opmerken, duiden en aan elkaar relateren op een grotere schaal. Een reproductie vergt een andere manier van kijken en onderzoeken dan een artistieke schets of presentatietekening, die door de indruk van het geheel een makkelijk begrip suggereert en geen andere documenten nodig heeft voor interpretatie. Bij een kopie en reproductie zijn het juist de details, zoals een aantekening, een verschoven lijn, een nieuwe kleur, een vraagteken, een vlek of een ander lettertype, die iets prijsgeven over het gebruik en de betekenis van de kopie in het ontwerpproces. Vooral via 'close reading' en vergelijking met contextuele documenten geven de details en onderlinge verbanden zich prijs.

Als supervisor van de Nieuwmarkt deed architect Theo Bosch op deze lichtdruk met rode stift een nieuw voorstel voor de rooilijnen van een bouwblok in Amsterdam. En hij stelde voor dat de bewonerscommissie opnieuw zijn visie op de voorgestelde rooilijnen moest kunnen geven. Met een stempel en een datum legde hij deze suggesties vast in het ontwerpproces, om duidelijk te maken wanneer welke stappen zijn gezet. Coöperatieve Architectenvereniging. Voorlopig ontwerp van wooncentrum Nieuwmarkt, 1984. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief Th. Bosch, BOSC_t01-1

Voorlopige inzichten

Het onderzoek Invented from Copies is nu nog in volle gang en krijgt een vervolg in 2022-2023. Desalniettemin kunnen we de contouren schetsen van de eerste inzichten, die ook weer richtinggevend zijn voor vervolgonderzoek. De fotografische reproductietechniek werd rond 1870 in de architectonische ontwerppraktijk geïntroduceerd en had grote gevolgen. Voor het eerst konden architecten een architectonisch ontwerp kopiëren zonder handmatig teken- en grafeerwerk. In betrekkelijk korte tijd werd een enorme schaalsprong gemaakt in de productie en verspreiding van het architectonisch ontwerp via blauwdrukken, lichtdrukken, Vandijkeprints, acuten en elektrostatische prints, al dan niet gecombineerd met Zips.

In de archieven van Het Nieuwe Instituut bevinden zich dan ook vele reproductiesoorten. Hoewel we ze nooit hebben geteld, kunnen we op basis van onderzoek stellen dat minstens de helft van de 1.500.000 tekeningen bestaat uit reproducties en kopieën, uit mengvormen of alleen gemaakt en getekend zijn ten behoeve van het reproduceren. Deze reproductiecultuur als common practice heeft stand gehouden tot en met ver in de jaren negentig. En hoewel de digitalisering de ontwerpcultuur vrijwel geheel heeft veroverd, blijkt uit recentere archieven dat architectenbureaus als Michael van Gessel, de ArchitectenCie en OMA de analoge reproductiewijzen nog steeds toepassen in het ontwerp- en denkproces. Deze analoge reproductiepraktijk is dus een duurzame praktijk gebleken want deze vormt het DNA van de collectie analoge archieven van Het Nieuwe Instituut. Het archief had in deze vorm niet bestaan als de fotografische reproductiepraktijk niet zo massaal door architecten was omarmd.

In deze samengestelde visualisatie van Theater De Flint is het tekenwerk bijna geheel vervangen door industriële technieken. Het document bestaat uit opgeplakte en handgetekende interieurontwerpen op transparant die uit een eerdere tekening zijn geknipt. Verder zien we zelfklevende gekleurde plasticfolies en hittebestendige wrijfletters van Letraset, lettertype Helvetica Medium. Deze visualisatie is gemaakt om te kunnen reproduceren en komt in kleinere varianten en wisselende contexten voor in dit dossier. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief O. Greiner, GREO85203t2.

O. Greiner. Theater De Flint. Collectie Het Nieuwe Instituut, archief O. Greiner, GREO85203t2-4

Vervolgonderzoek

In 2023 krijgt het archiefonderzoek naar de blauwdruk, lichtdruk en Zips een vervolg. We onderzoeken dan op basis van specifieke casussen welke rol de analoge reproducties hebben gehad in het ontwerpproces. Daarbij zullen we dit historisch onderzoek ook kaderen in actuele en externe perspectieven. Dit om het bestaande denkkader omtrent reproducties te verbreden, aan te vullen of te kantelen. Vanuit welke actualiteit zijn we nieuwsgierig naar de architectonische reproductie? Levert een nieuwe blik op de geschiedenis een andere interpretatie op van actuele ontwikkelingen, zoals de digitalisering van het ontwerpproces? Hoe functioneren analoge reproductietechnieken, zoals lichtdrukken en blauwdrukken, in de huidige artistieke praktijk?

Het derde perspectief betreft het perspectief op de kopie vanuit de culturele antropologie. Reproductie-systemen zijn geen waardevrije systemen. In een kapitalistisch systeem zijn ze vaak dwingend en onontkoombaar en in dictatoriale en koloniale systemen zoals voormalig Nederlands-Indië zijn het instrumenten voor het uitoefenen van macht. In dit kader is Invented from Copies samen met het OCE archief in Venlo een verkenning gestart naar bronnen met betrekking tot de rol van de lichtdrukken en gereproduceerde ontwerpen bij de kolonisatie van voormalig Nederlands-Indië.

Kunstenaar Carolin Lange is betrokken bij het onderzoek naar de blauwdruk op Het Nieuwe Instituut.

In het Research Centre wijst ze ons op gebruikssporen van blauwdrukken. Paarse vlekken bijvoorbeeld kunnen zijn ontstaan door aanraking met cement op de bouwplaats, waar de blauwdruk is gebruikt ter instructie aan de bouwvakkers. Foto Pauline Routs, 2020.

Presentaties en publicaties

In de periode 2021-2024 zullen meerdere onderzoeksresultaten in onderstaande presentaties en publicaties zichtbaar zijn:

  • Conservator Clara Stille-Haardt over de introductie van de lichtdruk in de architectonische praktijk (februari 2022)
  • Conservator Ellen Smit over de introductie van de Zips in de architectonische praktijk (april 2022);
  • Conservator Hetty Berens in 'Dwars door het Archief' (een editie van Thursday Night Live!) over de relatie tussen de blauwdruk en de artistieke praktijk (december 2021);
  • Een bijdrage aan de Salon van MVRDV over Copy-paste;
  • Een inleiding over architectuurarchieven in de 'Schadeatlas Ontwerptekeningen' in samenwerking met Hoogduin papierrestauratoren;
  • Een presentatie op het Symposium van Architectuur Dichterbij (2022);
  • Een bijdrage aan een nieuwe visie op het verzamelbeleid van Het Nieuwe Instituut.

Nieuwsbrief

Ontvang als eerste uitnodigingen voor onze events en blijf op de hoogte van komende tentoonstellingen.