Invented from Copies
De introductie van de witdruk in de architectonische ontwerppraktijk
Ontwerptekeningen met een ruw oppervlak, bruine lijnen en een gele, korrelige ondergrond. Het zijn een aantal belangrijke uiterlijke kenmerken van de witdruk. Dit kopieerprocedé spreekt niet direct tot de verbeelding maar bij nadere beschouwing vertelt het een verhaal over innovatie in het architectonisch ontwerpproces.
Door de witte ondergrond leende de witdruk zich bij uitstek voor het aanbrengen van wijzigingen, aantekeningen en kleurenschema's. Zo ontstond er op de kopie een dialoog tussen opdrachtgever en architect. Door deze uitwisseling van opvattingen werd de witdruk een belangrijke schakel in het ontwerpproces. Conservator en archivaris Clara Stille-Haardt bespreekt in dit essay de bijzonderheden en betekenis van de witdruk aan de hand van de voorbeelden uit de Rijkscollectie.
Invented from Copies: de witdruk. Een film van Pia van den Beuken.
Een 'witdruk' is een type afdruk waarbij de ondergrond wit is en de lijnen gekleurd. Diazotypie is een specifieke techniek van witdrukken. Beiden zijn vormen van lichtdrukken, een overkoepelde term voor het kopieerprocedé waarbij natuurlijk of kunstlicht nodig is om een kopie te maken. Hoe heeft de witdruk, en later de diazotypie, in het begin van de 20e eeuw voet aan de grond gekregen in de architectonische ontwerppraktijk? Vooral de grote diversiteit aan witdruktechnieken die in omloop waren tijdens de experimentele fase van deze kopieermethode vragen om een nader onderzoek. Hoe krijgt deze techniek zijn beslag in de Rijkscollectie van Het Nieuwe Instituut en wat is precies de status en waardering van deze kopieën? Zijn deze kopieën per definitie de sluitpost van het ontwerpproces of juist een startpunt van een nieuwe ontwerpfase? Is deze kopieermethode een stille dood gestorven met de introductie van de elektrostatische kopieermachine eind jaren 60 of sloeg deze techniek een brug naar het digitaal ontwerpen? En hoe staat de hedendaagse artistieke ontwerppraktijk tegenover deze reproductiemethode?
Het ontwerpdossier van de architect J.J.P. Oud voor het gloednieuwe kantoor van de Spaarbank aan de Botersloot in Rotterdam (1942) laat een verrassende hoeveelheid witdrukken zien van onder andere een rond gevelornament. De wederopbouw zorgde voor een toename aan bouwactiviteit en de witdruk sloot hier naadloos op aan. Deze serie laat zien hoe witdrukken stapsgewijs een belangrijke rol bemachtigden in alle fases van het ontwerpproces, maar vooral hoe ze een belangrijk instrument werden in de overlegcultuur tussen de architect en de opdrachtgever. De mogelijkheid om eenvoudig kopieën te maken zorgde ervoor dat er gemakkelijk kon worden doorgewerkt door er een nieuwe laag ideeën, wijzigingen en kleurenschema's aan toe te voegen. Een kopie werd daardoor een nieuw 'origineel'.
Diazotypie in de artistieke praktijk
Ook al heeft het analoge kopieerprocedé in de jaren '80 plaats gemaakt voor de kopieermachine, plotters, computers en geavanceerde softwareprogramma's, het experiment met de witdruk is nog steeds zichtbaar in de hedendaagse artistieke praktijk. Decorontwerper Hans Christiaan van Langeveld tekende zijn ontwerpen met behulp van de witdruk en maakte collages van calqueerpapier (transparanten) om deze verder te kopiëren tot decorontwerpen. Hierbij legde hij twee vellen calqueerpapier, op elkaar om zodoende minder licht door te laten. Hierdoor werd een donkere afdruk gemaakt waarmee verschillende gelijkmatige grijze vlakken werden gecreëerd en daarna bijgeschilderd met Oost-Indische inkt. Zo creëerde Van Langeveld een rijke variatie aan grijstinten die weer zorgde voor diepte en textuur in zijn decortekening. Liselotte Doeswijk. (2017, 11 jan.) Tekenen met de lichtdrukmachine. _Vorm van vermaak. Geraadpleegd op 18 mei 2022 van _https://vormvanvermaak.nl/tekenen-met-de-lichtdrukmachine/
Ook hedendaagse kunstenaars onderzoeken en experimenteren met witdrukken in hun werk. Het project 'Ozalid' (2002) laat zien hoe een groep beeldende kunstenaars een verzameling gevouwen witdrukken bewerkt en deze in een platte doos presenteren met daarop de diazotypie merknaam 'Ozalid'. Een ander voorbeeld zijn de schilderijen en collages van Liesbeth Doornbosch, die witdrukken van gebouwen verknipt en verschuift om tot een nieuwe transparante compositie te komen. De Amerikaanse kunstenaar Francesca Woodman presenteerde levensgrote collages gemaakt van diazotypieën in het Guggenheim Museum in New York. Het werk van Woodman vormde de aanleiding tot een onderzoek en een artikel van The American Institute for Conservation of Historic & Artistic Works. Het experiment van Woodman met de diazotypie en de andere makers die met deze kopieertechniek werken, roept conserveringsvraagstukken op die ook aansluiten op de collectie witdrukken in de Rijkscollectie van Het Nieuwe Instituut.
De transitie van een negatieve naar een positieve kopie
Na een eerste steekproef in de Rijkscollectie van Het Nieuwe Instituut met betrekking tot witdrukken en later (vanaf 1923) diazotypieen, werd het al snel duidelijk dat de overweldigende aantallen en de uiteenlopende witdruktechnieken de grote uitdaging zou zijn in dit onderzoek. De zoektocht naar de oudste witdruk bevestigde dit nogmaals en vormde een directe aanleiding om eerst kritisch te kijken naar de ontstaansgeschiedenis van de witdruk.
In de tweede helft van 19e eeuw werd er veel geëxperimenteerd met het maken van lichtdrukken. De introductie van de blauwdruk zorgde voor nieuwe mogelijkheden in het reproduceren van onder andere bouwtekeningen maar er kwam steeds meer vraag naar een stabielere en efficiëntere kopieertechniek waarbij een positieve afdruk werd gegeven van zwarte lijnen op een witte ondergrond. De architect P.A. Frylink schreef al in 1890 in het Bouwkundig Weekblad over het vervaardigen van witdrukken en benadrukte dat de aanleiding hiervoor lag in de groeiende vraag vanuit de bouwproductie. Vooral industriëlen en particuliere bouwmeesters wensten een kopieertechniek waarbij een positieve afdruk zichtbaar was. Het duurde nog twee decennia voordat dit werkelijkheid werd. De architect J. Duiker schreef hierover in zijn aantekeningen tijdens de bouw van de Rijksacademie in Amsterdam in 1917: 'Dat door den aannemer calques worden vervaardigd, ten genoegen van de directie. De aannemer levert voorts van elk dezer calques twee stel lichtdrukken (zwarte lijnen op een witte grond). Een stel dier lichtdrukken is voor des aannemers gebruik, het andere voor het gebruik der directie'. Inventarisnummer DUIK 3.2, Collectie Het Nieuwe Instituut.
Lichtgevoelig ijzerzout
Frylink beschrijft het doorlopen van vier fases om een witdruk te maken. Het papier werd eerst met een lichtgevoelig ijzerzout geprepareerd en onder het origineel in een drukraam blootgesteld aan licht. Daarna werd het beeld ontwikkeld in een platte bak met gallaszuur. Na 1-2 minuten werd de kopie uit het bad gehaald en de overtollige zouten weggespoeld. Het was mogelijk om zelf de receptuur te maken om het papier lichtgevoelig te maken maar er was ook geprepareerd papier verkrijgbaar onder de naam Colas papier (vernoemd naar de uitvinder). Het geprepareerde papier heeft een heldergele tint, die na de inwerking van het licht wit wordt. Frylink noemt het voordeel van de witdruk dat het makkelijk kan worden bijgewerkt en ingekleurd. Deze techniek was aanvankelijk nog wel bewerkelijk en het was moeilijk om een zuivere witte ondergrond te krijgen. Deze bleef min of meer violetachtig.
In de naslagwerken over het preserveren van fotomechanische reproducties worden de verschillende witdruktechnieken nader beschreven. Vanaf 1850 tot en met de introductie van de diazotypie in 1923 werd er veelvuldig geëxperimenteerd om tot een waarheidsgetrouwe kopie van de originele tekening te komen. De meest voorkomende witdruktechnieken zijn de Ferro Gallic Print (1859), de Aniline print (1864-1890) en de VanDyke (1889-1960).
Ondanks deze innovatieve ontwikkelingen en de uiteenlopende mogelijkheden voor het maken van positieve kopieën waarbij fijne, heldere lijnen in verschillende kleuren zichtbaar waren, was het een arbeidsintensief procedé. Het was in deze periode van experiment ook nog kostbaar en er waren meerdere reproductietoestellen nodig om een hoogwaardige kopie te maken. Om deze techniek aan de man te krijgen en in te spelen op de groei in de bouw was de ontwikkeling van een stabielere en efficiëntere kopieertechniek gewenst.
De introductie van de diazotypie
De wortels van de diazotypie-techniek liggen in de ontwikkeling van synthetische kleurstoffen voor de textielindustrie. In 1890 wordt voor het eerst het proces van de diazotypie gebruikt voor het overbrengen van een kopie op textiel, genaamd de Diazo-primulin. De Engelse chemicus Arthur Green (1864-1941) publiceerde zijn ontdekking en lichtte toe hoe ontwerpen via een derivaat van de kleurstof Primuline op linnen, zijde en wol kon worden overgebracht. Green noemt hierbij ook de mogelijkheden van het afdrukken van bladeren, bloemen, varens en insecten op door diazo primulin gevoelig gemaakt textiel.
Behalve in de textielindustrie vonden er ook experimenten met diazotechniek plaats binnen het fotografisch procedé. In 1885 werd er voor het eerst over geschreven in het fotografisch vakblad 'Anthony's Photographic Bulletin'. Ondertussen werd er fanatiek geëxperimenteerd om de diazotypietechniek te perfectioneren en geschikt te maken voor de ontwerppraktijk. De eerste decennia van de 20e eeuw kenmerkten zich door de opkomst van nieuwe technologische ontwikkelingen en een toename van bouwactiviteiten. De vraag naar een sneller en efficiënter kopieerprocedé werd steeds urgenter. De Duitse firma Kalle & Co (later Ozalid) en de Nederlandse firma Van Grinten (later Océ) grepen deze kans aan. Zij ontwikkelden een nieuwe kopieerformule, de diazotypie.
Het diazotypieprocedé gaf net als de witdruk een positieve afdruk maar er werden andere chemicaliën gebruikt. Het kwam in 1923 op de markt en het bestaat uit de behandeling van papier met een vloeistof van twee componenten: Diazonium en Azo om het lichtgevoelig te maken. Na belichting en blootstelling aan ammoniakdampen ontstaat er op het papier een beeld van diazokleurstof. Deze kleurstof zit niet in de papiervezels zoals bij de blauwdruk maar ligt op het papier. Naast een positieve afdruk, zorgde de diazotypie voor veel voordelen zoals een duidelijk beeld, de mogelijkheid om naderhand wijzigingen aan te brengen en het was een relatief goedkoop proces. Het was ook een droge toepassing waardoor het krimpen van de kopie uitbleef en de schaal van het ontwerp stabiel bleef.
Hoe wordt een diazotypie precies vervaardigd? De getekende zijde van een transparant (de calque) wordt op een door diazo gevoelig gemaakt papier gelegd en daarna blootgesteld aan ultraviolet licht. Na een belichting van vijftien seconden tot vijf minuten zorgen de ammoniakdampen ervoor dat het beeld wordt overgebracht op het lichtgevoelige papier. Diazotypieën zijn overwegend in zwart en bruin afgedrukt maar soms zijn de lijnen paars, blauw, rood of groen. Naast de kleur van de lijnen is ook de ondergrond gevoelig voor schommelingen in kleur. De kenmerkende geelbruine kleur is alleen aanwezig op de voorzijde die lichtgevoelig is gemaakt. De vergeling is meestal uitgesproken bij de randen van de diazotypie omdat daar de lichtgevoelige laag ophoudt. Diazotypieen van het merk Ozalid hebben een bleke, roestbruine ondergrond en bruinrode lijnen en er is soms een watermerk aanwezig in het papier of een klein rond logo. Met de introductie van deze nieuwe kopieertechniek werd dus een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling van het kopiëren. De diazotypietechniek is bijna zeventig jaar bepalend geweest voor de productie van talloze kopieën. Het is daarom niet verrassend dat misschien wel de helft van alle tekeningen in de Rijkscollectie van Het Nieuwe Instituut bestaan uit kopieën of documenten die bedoeld waren om te kopiëren.
Diazotypie in de ontwerppraktijk
Het voordeel en de populariteit van dit procedé werd niet alleen snel opgepakt door architecten en ingenieurs maar ook door de luchtvaarttechniek, onder het motto 'een goede werktekening is de basis voor een goed product'. Het Nederlandse bedrijf L. van der Grinten Chemische Fabriek zag het succes van Kalle (later Ozalid) als een bedreiging voor zijn blauwdrukproductie en besloot in 1927 het diazoprocedé van Kalle te verbeteren. Het voordeel van Kalle was dat het een droge methode was maar een nadeel was dat het snel geel werd. Van der Grinten ontwikkelde daarom het halfnatte-procedé genaamd Primulin waardoor de kopieën minder geel uitvielen. Hierna volgde een strijd met Kalle over de patenten. Uiteindelijk bracht Van der Grinten het O.C. (afkorting voor Ohne Componente) kopieerpapier op de markt. Later werd de 'é' hieraan toegevoegd en werd het Océ.
Het met chemicaliën bewerkte papier werd in de kopieermachine eerst belicht en daarna werd er nog een andere vloeistof aan toegevoegd voor het ontwikkelen. Deze anti-vergelingsmethode zorgde voor een belangrijke vooruitgang in de ontwikkeling van de diazotypie. De diazotypietechniek werd door P.C.P. Huysers in 1938 nader toegelicht in het artikel 'Diazotypie en reflectografie'. Huysers geeft aan dat de diazotypie meestal op papier maar soms ook op andere materialen zoals transparant-papier, film en linnen kan worden gedrukt. De diazotypie werd in hoofdzaak toegepast voor het kopiëren van technische tekeningen ten behoeve van ingenieurs en architecten. In 1936 werd daar ook de reproductie van geschreven documenten aan toegevoegd, waarmee de diazotypie een invloedrijke positie kreeg binnen de kantooradministratie maar ook binnen de reclame en grafische wereld. Huysers benadrukte dat er ook betere en snellere apparatuur kwam voor het maken van diazos. Dit zorgde ervoor dat het maken van kopieën niet alleen was weggelegd voor een kleine, gespecialiseerde groep gebruikers, maar ook voor een grotere doelgroep.
Deze democratisering binnen de kopieercultuur zorgde voor een aanzienlijke vlucht van de diazotypietechniek en de productie van kopieën. De bedrijven Ozalid en Océ zetten de diazotypie wereldwijd op de kaart en zorgden voor een groot internationaal bereik. Zij waren ruimschoots vertegenwoordigd in voormalig Nederlands-Indië waar zij verschillende verkooppunten hadden, reclame maakten in dagbladen en deelnamen aan beurzen. Het gemak van het kopiëren en de mogelijkheid om diazotypieën op lichtgewicht papier te maken zorgden ervoor dat deze kopieertechniek ook internationaal als communicatiemiddel werd ingezet.
Lichtdrukkerijen
De positie en professionalisering van lichtdrukkerijen speelden ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van het kopiëren en in het bijzonder de toenemende productie van diazotypieën. Met de opkomst van lichtdrukkerijen aan het eind van de 19e eeuw werd het voor architecten en bouwkundigen makkelijk om het maken van lichtdrukken uit te besteden. Het plaatsen van bestellingen van wit- en blauwdrukken was mogelijk op uiteenlopende papierformaten en de lichtdrukkerijen zorgden voor de afhandeling. Ook met de introductie van de diazotypie bleef dit voor architectenbureaus een aantrekkelijke optie. In enkele archieven in de Rijkscollectie van Het Nieuwe Instituut bevinden zich facturen en correspondentie tussen architecten en lichtdrukkerijen. In het archief van Albert Boeken bijvoorbeeld zitten facturen van de lichtdrukkerij P. Rynja uit de periode 1943-1951. Het is opvallend dat Rynja op de factuur onderscheid maakt tussen 'witdrukken' en 'Océ drukken'. De laatstgenoemde zijn tien cent duurder. Inventarisnummer BOEK d238, Collectie Het Nieuwe Instituut. Het kan zijn dat de 'witdrukken' volgens een eigen receptuur zijn gemaakt en dat de kosten daarom lager waren dan van een Océ druk.
Lichtdrukkerij Rynja werd in 1892 opgericht door Pieter Liskes Rynja. Hij werkte als opzichter bij het bureau van P.J.H. Cuypers en voorzag dat het kopieerprocedé onder architecten een grote vlucht zou nemen. Rynja maakte veelvuldig reclame voor zijn lichtdrukkerij en had een groot netwerk aan klanten, waaronder de gebroeders Van Gendt, L. Springer, H.P. Berlage en ook de Rijkstelegrafie, de Amsterdamse Dienst der Publieke Werken en machinefabriek Kromhout. De firma had een eigen auto met een chauffeur en bracht hiermee tekeningen rond bij klanten. Er waren ook fietskoeriers die lichtdrukken op hun rug transporteerden. Rynja werd ook een van de eerste klanten van het lichtdrukpapier van Océ. De naamsbekendheid van Rynja was groot en de lichtdrukkerij werd door vakgenoten en architecten gezien als een kwaliteitsmerk. In het archief van architect M. Duintjer bevindt zich een diazotypie met een watermerk van de lichtdrukkerij. Niet alleen Rynja maakte deel uit van het netwerk van lichtdrukkerijen, het bedrijf Wed. J. Ahrend & Zoon (tegenwoordig Koninklijke Ahrend N.V.) beschikte ook over een reproductie-inrichting.
Onbegrensde houdbaarheid zonder kwaliteitsverlies
De productcatalogi in het bedrijfsarchief van Océ laten zien dat alle aandacht gericht was op de doorontwikkeling van de diazotypie en de bijbehorende kopieermachines. Uit de rapporten en productcatalogi blijkt dat er steeds meer tijd en geld werd geïnvesteerd om de techniek verder te ontwikkelen en de afzetmarkt te vergroten. Er werd bijvoorbeeld een reukloze vloeistof ontwikkeld ter vervanging van het gebruik van ammoniakdamp. Alle aandacht was gericht op het efficiënter maken van het kopieerprocedé en het verhogen van de verwerkingssnelheid. Daarnaast werd er ook geëxperimenteerd met diazotypieverbindingen en met de stabiliteit van de lichtbron en de lichtgevoeligheid. In de jaren '50 waren er diazotypie-kopieermachines op de markt die wel 300 diazotypieën in een uur produceerden. Standaard diazotypiepapier was leverbaar in 60, 80, 110, 150 en 210 gr/m2 en in diverse maten van A5 tot en met A0 maar ook rollen van 500 meter.
Deze vooruitgang bracht nieuwe mogelijkheden voor architecten en ontwerpers waarbij de kopie niet alleen een belangrijk onderdeel werd van een ontwerpsysteem maar ook de weg vrij maakte voor het actief delen van gekopieerde tekeningen uit alle fases van het ontwerpproces.
In een circulaire uit 1931 in het bedrijfsarchief van Océ wordt verwezen naar het belang van de oorspronkelijke calque (transparant). Wanneer men deze zorgvuldig bewaart en er een Océ Acute transparantpapier van laat maken (dit werd het zogenaamde 'duplicaat-origineel' genoemd), dan was het mogelijk om hiermee verder te kopiëren. De getekende lijnen aan de achterzijde van de Acuut transparant konden met behulp van een radeermesje worden verwijderd. Het was zodoende ook mogelijk om van oude, beschadigde eerdere versies geheel bijgewerkte latere versies te maken.
Als een ontwerp aan opdrachtgevers of andere samenwerkende partijen moest worden verzonden, dan was het praktisch om een duplicaat origineel te sturen, waarvan zij zelf een willekeurig aantal afdrukken konden maken. Door het monteren van stukken van oude originelen of van duplicaat originelen was het mogelijk om verschillende combinaties van originelen te vervaardigen. Het was dan niet zichtbaar dat het een samenstelling betrof. Océ geeft aan dat acuten hierdoor vrijwel een onbegrensde houdbaarheid hadden en er was geen kwaliteitsverlies.
Deze kopieertoepassing zorgde voor een excessieve toename in de productie van diazotypieën in de architectonische ontwerppraktijk. Dit is ook zichtbaar in de collectie van Het Nieuwe Instituut. Vanaf de jaren '40 worden acuut transparanten steeds vaker gebruikt. Vooral bij omvangrijke opdrachten waar meerdere partijen bij betrokken waren. J.J.P. Oud bijvoorbeeld werkte met een acuut transparant voor de uitwerking van het ornament op de gevel van het Spaarbank aan de Botersloot in Rotterdam (1942).
Océ kleurenontwikkelaar
Het onderzoek in het bedrijfsarchief van Océ geeft waardevolle informatie over deze experimentele fase van de diazotypie en het gebruik van de diazotypie in de ontwerppraktijk. Vooral de uitgebreide technische mogelijkheden zoals het ontwikkelen van diazopapier dat dubbelzijdig kon worden bedrukt, de introductie van de Océ kleurenontwikkelaar en het extra dikke diazotypiepapier waardoor kopieën een artistieke tint kregen, maakte het mogelijk voor ontwerpers om te experimenteren met het inkleuren van diazotypie met onder andere waterverf. Diazotypieën werden ook op polyester afgedrukt en waren hierdoor minder kwetsbaar voor scheuren. Deze kopieën werden vaak gebruikt voor stads- en streekplannen, elektrische schema's, organisatieschema's en allerlei overzichten die vaak geraadpleegd moesten worden. Voor het verwerken van deze diazotypieen waren verschillende lichtdrukapparaten op de markt voor tekenkamers. Voor kleinere architectenbureaus die 2000 m2 diazopapier per jaar verwerkten en voor grote projectbureaus waar meer dan 20,000 m2 diazopapier per jaar werd gebruikt. Dit waren volledig geautomatiseerde lichtdrukcombinaties die konden drukken, snijden en de kopieën konden opvouwen.
Diazotypieën in de Rijkscollectie van Het Nieuwe Instituut
De diazotypie laat zich niet gelijk herkennen door een opvallende Pruisischblauwe kleur of een glansrijke folie. Door haar vele verschijningen zet deze kopieertechniek de kijker voortdurend op het verkeerde been. Vooral de gelijkenis met de 'originele' handgetekende tekening, de variatie aan gebruikte papiersoorten, de intensiteit van de belichting, de grote hoeveelheden en de bewerking met kleur maken een diazotypie interessant maar ook moeilijk identificeerbaar en leesbaar. De omvang van de verzameling diazotypieen in de Rijkscollectie van Het Nieuwe Instituut vormt een belangrijke aanleiding om de betekenis en waardering van deze kopieertechniek te onderzoeken. Hoe kan de diazotypie, die meer dan zeventig jaar bepalend is geweest in de ontwerpcultuur geplaatst worden in de Rijkscollectie?
Een belangrijk hulpmiddel bij het identificeren van diazotypieen in de collectie is het herkennen van specifieke kenmerken en het lezen van de sporen door middel van 'close reading': de kleur van de lijnen, de belichting, de kleur van de ondergrond, papierdikte, achterkant van de tekening, eventuele signaturen, watermerken en toevoegingen zoals aantekeningen en kleurtechnieken. Voordat de producenten Ozalid en Océ de diazotypie op de markt brachten was er een tussenliggende periode waarin geëxperimenteerd werd met diverse witdruktechnieken. Dit is de voedingsbodem geweest voor de introductie van de diazotypie en belangrijk om in dit onderzoek mee te nemen als startpunt van kopieën met een positief beeld.
De oudste pre-diazotypie witdrukken bevinden zich in de archieven van P.J.H. Cuypers, Het bureau-archief van Cuypers, Architectenbureau van Gendt en Zn., H.P. Berlage, J.J. en M.A. van Nieukerken, W. Kromhout en K.P.C. de Bazel. Het archief van K.P.C. de Bazel laat vroege witdrukken zien in het dossier van een dokterswoning op het Gesticht Meerenberg te Bloemendaal (1914). Deze witdrukken zijn gemaakt op dun papier en voorzien van een watermerk 'M.L. & Co.'. De ondergrond van de kopie is nog korrelig, lichtgrijs van kleur en het contrast is nog niet goed zichtbaar. Dit zijn belangrijke kenmerken van een vroege witdruk.
De oudste witdrukken
Het dateren van witdrukken brengt het nodige onderzoek met zich mee. De datering van de vervaardiging van de witdruk blijkt niet altijd te kloppen met de datum van creatie van het ontwerp. De datum die op de handgetekende,eerdere versie van de ontwerptekening staat werd meestal meegekopieerd. Dit is vaak te zien bij kopieën van restauratieprojecten in bijvoorbeeld de archieven van J.J.P. Cuypers. De vroege witdrukken van het ontwerp van Cuypers voor een verbouwing in de Eerste Kamer der Staten-Generaal uit 1909 laat zien dat dit een kopie is van de ontwerptekening uit 1888.
Tijdens de zoektocht naar de oudste witdrukken in de collectie valt het op dat er in de periode van de experimentele witdrukken vaak gebruik werd gemaakt van fotolithografieën. In eerste instantie misleidend omdat deze afdrukken sterk lijken op de witdruktechniek, ze laten namelijk zwarte lijnen zien op een witte ondergrond maar het gaat hier om een ander kopieerprocedé. Deze fotolithografieën werden vaak vervaardigd door het bedrijf Wegner & Mottu in Amsterdam en de lijnen waren ten opzichte van een vroege witdruk, vele malen scherper en de ondergrond egaal wit. Deze lithografieën werden meestal gemaakt ten behoeve van het publiceren van bouwtekeningen in vakbladen. Het procedé leende zich goed voor het reproduceren van meerdere, gelijkwaardige afdrukken. H.P. Berlage liet zijn presentatietekeningen voor de koopmansbeurs in Amsterdam lithograferen door Wegner & Mottu.
De overgang van blauw- naar witdruk
Ondanks de introductie van diazotypieën bleven architecten tot in de jaren vijftig van de 20e eeuw met blauwdrukken werken. Dit was waarschijnlijk omdat de diazotypie nog een bewerkelijk procedé was en de chemicaliën kostbaarder waren dan van de blauwdruk. Het gemak zal ook een rol hebben gespeeld. Architecten gebruikten vaak de apparatuur die ze nog hadden staan en waar ze bekend mee waren. Een andere reden kan zijn dat de diazotypie gevoelig was voor vuil (vanwege de lichte ondergrond) en daarom liever niet werd gebruikt op de bouwplaats. Ook de eisen vanuit wet- en regelgeving spelen een belangrijke rol in het blijven gebruiken van blauwdrukken. Architecten en bouwkundig ingenieurs moesten voor het aanvragen van een bouwvergunning vaak een set blauw- en een set witdrukken aanleveren. Facturen in het archief van de Amsterdamse architect A. Boeken uit 1943 laten zien dat hij zijn lichtdrukken liet maken bij lichtdrukkerij P. Rynja. Een blauwdruk was toen nog 10 cent goedkoper dan een Océdruk (diazotypie). Het is mogelijk dat beide lichtdrukken werden gemaakt om de leesbaarheid van de tekening te vergroten (zowel een positief als een negatief beeld).
De diazotypie werd ook gecombineerd met de blauwdruk binnen één ontwerptekening. G. Rietveld knipte bijvoorbeeld plattegronden uit diazotypieën en plakte deze op een blauwdruk. Hiermee creëerde Rietveld een mengvorm van twee lichtdrukprocedés. Het is niet duidelijk waarom Rietveld deze techniek toepaste maar misschien was dit een snelle manier om wijzigingen aan te brengen of wilde hij hiermee een accent aangeven. Hij voorzag de plattegronden ook nog met aantekeningen en aanwijzingen in kleur. In zijn handboek De practijk van het werktuigkundig en electrotechnisch teekenen (1923) schrijft Swierstra over het gebruik van wit- en blauwdrukken: 'Niet alleen moeten witdrukken bij voorkeur met schoon water worden behandeld, maar ook is het zaak in een zelfde bak geen wit- en blauwdrukken af te spoelen, tenzij de bak telkens goed wordt gereinigd. Het van blauwdrukken afgespoelde water zal namelijk blauwe vlekken op de witdrukken achter laten, terwijl de lijnen van de blauwdrukken minder helder zullen worden'. Swierstra, R., De practijk van het werktuigkundig en electrotechnisch teekenen, 1923, p.124.De kopieën in het archief van Jesse laten dit zien. Het toont aan dat deze procedés heel nauw samen werden gebruikt.
Diazotypie als communicatiemiddel en drager van kleur
In de collectie is de diazotypie in alle fases van het ontwerpproces vertegenwoordigd, van schets tot presentatietekening, en op alle schaalniveaus. Stedenbouwkundige plannen, interieur- en landschapsontwerpen, bouwtechnische onderdelen en door het gemak en lage productiekosten, ook door grafische vormgevers en bij het opmaken van presentatieboeken. De talrijke diazotypieën in de collectie laten zien dat ontwerpers hun eigen werkwijze en reproductiemethode hadden, een eigen handschrift. Was dit vanuit een materiele afweging, een artistieke uiting of zuiver uit gemak? Grote bureaus zoals Van den Broek en Bakema hadden vaak omvangrijke opdrachten en daardoor een grote productie aan kopieën om met derde partijen te werken. Zij ontwikkelden een eigen kopieersysteem waarbij de diazotypie een belangrijke spil werd in het communicatiesysteem. Ook in de archieven van G. Rietveld en Th. Wijdeveld wordt de diazotypie ingezet als hulpmiddel bij het ontwerpen en communiceren met de opdrachtgever.
Naast het feit dat de diazotypie zich goed leende voor het aanbrengen van wijzigingen en het noteren van aantekeningen, was het grootste voordeel dat kleuren goed zichtbaar waren op de witte ondergrond. Kleur werd in alle fases van het ontwerpproces toegepast: als technische ondersteuning voor het toelichten van kleurenschema's, legenda's voor installatietekeningen, verwarmingssystemen, aanleg van riolering, waterleidingen en elektra. In een ontwerp van Van Nieukerken is te zien hoe de legenda correspondeert met de aanleg van een tuin bij het Nederlandse sanatorium in Davos, Zwitserland (1937). Wijdeveld maakte een decoratieschema voor een tegelvloer in de winkel op het passagiersschip Nieuw Amsterdam. De diazotypie werd ook gebruikt als onderlegger voor het ontwerpen en visualiseren van decoratiepatronen van onder andere tegels, of om eigenschappen van materiaal te benadrukken of na te bootsen. Van Gendt kleurde de diazotypie in met inkt en waterverf om een Mauro tegelvloer te visualiseren. E. Cuypers maakte diazotypieën van houtskooltekeningen en verfraaide deze met pastel om zodoende een Indonesische sfeer weer te geven.
De diazotypie was ook een document waarop verder gewerkt kon worden aan decoratieschema's of om ruimtestudies te maken zoals Pi de Bruijn dat deed voor de herindeling van de Tweede Kamer in Den Haag. Kleurgebruik op kopieën diende enerzijds om opdrachtgevers te overtuigen maar ook als instrumentarium om een systeem toe te lichten. Naast deze praktische reden werd kleur toegepast om een artistiek beeld te schetsen en als hulpmiddel om de beleving van kleur in een ruimte te visualiseren maar ook om eigenschappen van materiaal te benadrukken zoals houtnerven of metallic verf om metaal na te bootsen.
Nieuwe informatielaag
Diazotypieën leenden zich door de witte ondergrond uitstekend voor het aanbrengen van een nieuwe informatielaag. Het gemak van kopiëren zorgde ervoor dat er vaak werd verder gewerkt op de kopie, die dan weer opnieuw werd gekopieerd. Zo ontstond er een dialoog tussen de opdrachtgever en de architect op kopieën. Door de uitwisseling van opvattingen werd de kopie steeds belangrijker als betekenisdrager in het ontwerpproces. De kopieën in het projectdossier van D. Greiner voor woningen in Betondorp laten zien hoe Greiner via kopieën contact had met de opdrachtgever, Gemeentelijke Woningdienst Amsterdam. Met behulp van de kopieën was het mogelijk om over en weer wensen en voorstellen af te stemmen. Ook in het archief van Rietveld, Theo van Doesburg, Brinkman en van der Vlugt, Jan Verhoeven en Wijdeveld bevinden zich sprekende voorbeelden van diazotypieën die niet alleen aantekeningen bevatten, maar ook een belangrijke rol speelde in de communicatie over kleurgebruik in het ontwerpproces.
Het gebruik van de diazotypie loopt door tot ver in de jaren tachtig van de 20e eeuw. Ondanks de introductie van het commerciële fotokopieerapparaat in 1949 werkten architecten nog lang door met de diazotypie. Hier zijn verschillende verklaringen voor. Enerzijds het gemak. Net als bij de introductie van de blauwdruk en de overgang naar de witdruk had het gebruik van de diazotypie te maken met kinderziektes, investering in nieuwe machines, en het ontwikkelen van vaardigheden om deze te bedienen. De grotere architectenbureaus hadden vaak een eigen lichtdrukmachine staan. In een handboek over architectonisch tekenen uit 1980 staat dat architecten en tekenaars vaak huiverig tegenover nieuwe teken- en reproductiemethoden staan, omdat ze niet graag afwijken van hun vertrouwde werkwijze. Ze vinden het risico te groot: zijn bang dat het te veel tijd kost en dat het resultaat niet goed is, het is een wezenlijk onderdeel van hun kennis, kunde en vaardigheden en dat geef je niet 'zomaar' op. Daarbij was er nog geen alternatief voor het digitaal tekenen. Het programma Autocad werd pas medio jaren tachtig op grote schaal gebruikt.
Vervolgonderzoek
Het onderzoek in de literatuur, het bedrijfsarchief van Océ en de 'close reading' van diazotypieën heeft de kennis over dit invloedrijke kopieerprocedé vergroot en laten zien hoe deze techniek verankerd is in de projectdossiers van ontwerpers in de Rijkscollectie van Het Nieuwe Instituut. Daarnaast geeft zit onderzoek een eerste aanzet tot het bevragen van de status en waardering van deze hoeveelheid kopieën in de Rijkscollectie. Vooral de efficiëntieslag die wordt gemaakt door de ontwikkeling van de diazotypie en de commercialisering ervan heeft een grote invloed gehad op de verspreiding van het kopieersysteem onder ontwerpers. Naast deze inzichten vertellen de sporen die op diazotypieën zichtbaar zijn op microniveau een verhaal over de rol van de kopie in het ontwerpproces maar ook over het beheer en behoud van deze kopieën. Het vervolgonderzoek over de diazotypie richt zich verder op de rol van de kopie als overlegdocument en het gebruik van kleur binnen het kopieersysteem.