Water & Stedenbouw
Workshop Stedenbouwkundige Vaardigheden en de Wateropgave
Leren van Van Eesteren voor de toekomst
Onder leiding van Fransje Hooijmeijer
3 oktober 2014
Wat kan een nieuwe generatie stedenbouwers leren van Cornelis van Eesteren (1897-1988) als het gaat om de omgang met het huidige watervraagstuk? Die vraag stond centraal in een workshop, voor studenten Stedenbouw, die onder leiding van Fransje Hooimeijer een dag in de archieven van Het Nieuwe Instituut doken.
Het project Water & Stedenbouw start vanuit de premisse dat de gevolgen van klimaatverandering ons op termijn zullen dwingen om bruggen te slaan tussen de gebouwde omgeving en natuurlijke systemen. Om de ontbrekende schakel te vinden tussen techniek en natuurlijke condities, bestuderen de studenten de Nederlandse ontwerptraditie. Daarin worden stad en cultuurlandschap niet opgevat als tegengestelden, maar als dragers van hetzelfde stedelijke systeem. De studenten analyseerden wat Van Eesteren fascineerde en welke vaardigheden hij ontwikkelde. Aan de hand van vroege ontwerpen werd bestudeerd welke kennis hem ter beschikking moet hebben gestaan, en hoe hij zijn vaardigheden in de praktijk toepaste. Voorts werd door bestudering van zijn specifieke onderwijsmethodiek gekeken naar hoe hij als hoogleraar in het ontwerponderwijs zijn kennis overbracht. Aan het eind van de middag presenteerden de studenten hun vondsten en gingen zij in gesprek met experts uit de huidige praktijk.
De mens en zijn houding tot natuur
Stad en natuur staan vanaf het begin van onze occupatiegeschiedenis telkens in verschillende relatie tot elkaar. Fransje Hooimeijer onderzocht de relatie tussen stedenbouw en waterhuishouding. Door de eeuwen heen ziet ze de houding van de mens ten aanzien van het water veranderen (zie: _The making of Polder Cities_, 2014). Een raamwerk van zeven perioden toont de telkens veranderende samenhang tussen landschap, beschikbare techniek en verstedelijkingsvorm.
In de vooroorlogse fase was de bouwtechniek (nog) niet volmaakt, waardoor er bij het stadsontwerp rekening moest worden gehouden met de natuurlijke condities. Naarmate de techniek zich ontwikkelde kwam het ontwerp langzaam los van het natuurlijke (water)systeem van het landschap. Omdat techniek en natuur tijdens het Interbellum nog veel meer geïntegreerd waren, kunnen we mogelijk veel van deze periode leren, aldus Hooimeijer.
Van Eesteren was goed geïnformeerd over de Nederlandse waterhuishouding, dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de toelichting bij het AUP.
In de boezemstad kan, door ophoging van het bouwterrein met zand, het water op natuurlijke wijze afwateren. In een polderstad dient het grondwater voortdurend weggepompt te worden om de lage bouwterreinen droog te houden. Daarnaast is er veel oppervlaktewater nodig is om al het water te bergen.
Survey
Zijn leven lang pleitte Van Eesteren voor een sterke relatie tussen ontwerp en onderzoek. In zijn inaugurale rede uit 1948 roept hij op tot een nadere bestudering van de wisselwerking tussen de natuurlijke omstandigheden en het ingrijpen van de mens daarin. 'Boeiend en leerzaam zou het zeker zijn, en niet het minst ten aanzien van de stedenbouwkundige practijk in ons land - de wisselwerking te behandelen tussen de natuurlijke omstandigheden, zoals de ligging beneden de zeespiegel van een groot gedeelte van Nederland, en het streven van de mens naar steeds afdoender beheersing van de krachten der natuur om deze aan zijn welzijn dienstbaar te maken.' Onderzoek naar de natuurlijke condities van ons land, was volgens Van Eesteren noodzakelijk om de voortrazende modernisering, en de ruimtelijke wanorde die daar uit voortkwam, de baas te kunnen worden.
Workshop Analyse van de Rijn
'Geboren aan de boorden van de Rijn voel ik mij, evenals de andere bewoners van zijn oevers, sterk met de rivier en de omgeving gebonden. Ik kan dan ook zeggen, dat ik de Rijn, 'Vader Rijn', heb willen beleven en hem daarom geëxploreerd heb, integraal, met zijn steden, zijn dorpen, zijn landschappen, tot aan zijn oorsprong in Zwitserland.' De studenten onderzochten hoe Van Eesteren, als stedenbouwkundige zijn geliefde rivier de Rijn bestudeerde, welke informatie hij verzamelde en hoe hij die kennis waardeerde.
Uit zijn archief blijkt de grote verzamelwoede van Van Eesteren. Jarenlang bouwde hij aan zijn eigen world wide web met informatie over de Rijn, opgevat als een internationaal systeem waarin ruimtelijke kwaliteiten, economie, natuur en sociale omgevingen samenkomen. Kenmerkend is de brede, vakoverstijgende interesse en de wil om de wereld te leren kennen. In tegenstelling tot de huidige tijd moest de ontwerper veel meer inspanning leveren om relevante informatie te bemachtigen.
Workshop Plananalyse Alblasserdam
Direct na de voltooiing van zijn studie aan de Rotterdamse Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen (1914-1917) maakte Van Eesteren plannen voor zijn geboortedorp Alblasserdam. In de workshop onderzochten de studenten in hoeverre watersystemen, bodemgesteldheid en technische informatie werden geïntegreerd in deze planvorming. Op welke manier reageert de vorm van het ontwerp op de natuurlijke condities? Hoe zette de jonge Van Eesteren zijn kennis en vaardigheden in?
De opdracht voor de uitbreiding van Alblasserdam kreeg Van Eesteren op 20-jarige leeftijd vermoedelijk via zijn vader, die met zijn aannemersbedrijf een invloedrijke positie in de gemeente had. Aangezien er geen technische tekeningen zijn gemaakt - of bewaard gebleven - is het onzeker in hoeverre Van Eesteren de technische implicaties van zijn plannen voor Alblasserdam kende. Wel kan gesteld worden dat hij, als zoon van een aannemer, wist dat een goed ontwerp van groot belang was voor de uitvoering.
Door wijzigingen in de spoornetplannen moest het ontwerp worden aangepast. Het station is verplaatst en de relatie met het omliggende polderpatroon is hierdoor minder duidelijk. De verschillende waterelementen tonen Van Eesteren’s kennis van de lokale waterhuishouding.
Workshop Analyse van Studiegroepen
Als bijzonder hoogleraar aan de TH Delft, organiseerde Van Eesteren jarenlang multidisciplinaire studiegroepen. Daarin bogen studenten zich samen met docenten en professoren over casestudies in Nederlandse gemeenten. In teams leerden de studenten onderzoek doen en uitbreidingsplannen maken voor verschillende Nederlandse gemeenten. Tijdens de workshop zochten de TU studenten in het archief van Het Nieuwe Instituut naar informatie over hoe Van Eesteren zijn inzichten op zijn studenten.
De gemeenten profiteerden van het universitair onderzoek. De deelnemers hielden vaak nog jarenlang, zelfs na afronding van hun studie, contact met het college van B&W van de desbetreffende gemeenten. De duur van elke project strekte zich uit van één tot zeven jaar. Uitgebreid onderzoek werd in dikke rapporten uiteengezet. Verdere bestudering van die verslagen is nodig om te achterhalen hoe onderzoek en stedenbouwkundig ontwerp werden gerelateerd en waar Van Eesteren accenten legde. Hierin ligt mogelijk een sleutel naar de essentie van de integrale aanpak van Van Eesteren.
Survey en ontwerp
Het archiefonderzoek van de studenten maakt inzichtelijk dat Van Eesteren een interdisciplinaire attitude had. Hij beschikte over het vermogen om verschillende invalshoeken bij elkaar te brengen. Daarbij keek hij niet alleen vanuit een ruimtelijk perspectief, maar onderzocht hij ook landschappelijke, economische, historische, sociale en geologische gegevens.
In de jaren zeventig, de nadagen van Van Eesteren, verschoof het accent in het ontwerponderwijs. Er werden steeds meer vraagtekens geplaatst bij de studiegroepen. Ze werden berucht om het vele vergaderen en het gebrek aan ontwerpen, herinnerde Frits Palmboom zich. Op het ontwerpwerk zelf werd volgens hem nauwelijks gereflecteerd.
Voor Frits Palmboom is het juist cruciaal dat ontwerpers leren visualiseren. Ontwerpen gaat immers over het visueel begrijpen van de wereld. Als de nadruk meer op ontwerp komt te liggen, welke rol speelt het onderzoek daar dan in? In de afsluitende discussie werd tegelijkertijd gesteld dat een nieuwsgierige, explorerende houding bij veel ontwerpers niet meer vanzelfsprekend is. De huidige professional doet alleen vluchtig onderzoek. Hij wil snel met een oplossing komen, liefst passend in een tweet, meent Rutger de Graaf (Deltasync, TU, Delft). Het eerst grondig begrijpen van het systeem zou een taak van de ontwerper kunnen (of moeten) zijn. Adaptief ontwerpen in dialoog met de natuurlijke condities - waar Van Eesteren in zijn inaugurale rede al op hamerde - blijkt in de praktijk nog steeds niet, of niet meer, vanzelfsprekend te zijn. Terwijl gedegen kennis van het watersysteem voor de huidige opgave onontbeerlijk is. Dat is een belangrijke notie in de Deltabeslissing 2015.
In de discussie klonk echter door dat het ontwerpend onderzoek te weinig aandacht krijgt in het Deltaprogramma 2015. Waar een ontwerper als Van Eesteren destijds een centrale rol had in planprocessen, lijkt de rol van de ontwerper bij de ontwikkeling en de uitvoering van het Deltaprogramma nu marginaal te zijn. Met de installatie van het Delta Atelier wordt geprobeerd om van de waterveiligheidsopgave alsnog een ruimtelijk vraagstuk te maken.
Levert integraal ontwerp een waterproof-wijk op?
De onderwijsmethode met studiegroepen van Van Eesteren trok internationaal de aandacht. Inmiddels wordt door professionals opnieuw gepleit voor meer onderzoek en voor adaptief en integraal ontwerpen. In het onderwijs krijgen studenten aan de TU Delft weer fundamentele kennis aangeboden over hun eigen vakgebied en leren zij met andere disciplines in het ruimtelijk domein samen te werken. Samen met het Ministerie van I&M heeft de TU Delft een honoursprogramma gestart, waarin studenten worden opgeleid tot zogeheten 'T-shape-professionals'. Ook historisch onderzoek blijkt tijdens de workshop veel inzichten op te leveren.
Hans ten Hoeve (Ministerie van I&M) stelde tenslotte de vraag of Van Eesteren het bij het rechte eind had en of hij voor de hedendaagse praktijk als voorbeeld kan dienen. Zijn er door de integrale manier van ontwerpen die hij introduceerde, wijken ontstaan die qua inrichting tot voorbeeld kunnen dienen en die met minder (water)problemen kampen? Deze vraag blijkt niet eenduidig te beantwoorden. De problemen van destijds zijn immers niet dezelfde als de huidige. Wel gaf Fransje Hooimeijer aan dat in haar promotieonderzoek bleek dat een Rotterdamse wijk als Blijdorp meer 'waterproof' zijn dan omliggende gebieden. Het watersysteem werd er als een fluctuerend systeem aangelegd. In de volgende workshops wordt dit thema nader uitgewerkt.
Deelnemers: Maaike Blauw (Deltares); Paul Broekhuisen (TU Delft); Joosje van Geest (historica, verslaglegger); Rutger de Graaf (Deltasync, TU Delft); Inez 't Hart (Rijkswaterstaat); Hans ten Hoeve (Ministerie van Infrastructuur & Milieu); Fransje Hooimeijer (TU Delft); Marten Kuijpers (Het Nieuwe Instituut); Klaas Kuitenbrouwer (Het Nieuwe Instituut); Julia van der Meer (historica); Suzanne Mulder (Het Nieuwe Instituut); Frits Palmboom (Palmbout Urban Landscape); Floor van Spaendonck (Het Nieuwe Instituut) ; David van Zelm van Eldik (ministerie van Infrastructuur & Milieu).
Studenten TU Delft: Judit Gaasbeek Janzen; Jelle van Gogh; Lena Niël; Maria de Vries; Barbara Bekhof; Daphne van Dooren; Ruben Hoek; Nirul Ramkisor; Eva Smits; Kjai Tjokrokoesoemo; Willard van der Velden; Juliska Wijsman, Felix van Zoest.