De Staat van Eindhoven
Participatie in de slimme stad: kansen, risico’s en voorwaarden
De combinatie van slimme technologie en participatie klinkt veelbelovend, maar de realiteit is weerbarstiger. Evelien Tonkens, hoogleraar Burgerschap en Humanisering van de Publieke Sector en lid van de klankbordgroep voor De Staat van Eindhoven, legt in dit essay uit waarom.
De participatiesamenleving is een ambitieus doel. In een participatiesamenleving wordt iedereen immers in staat gesteld om op voet van gelijkheid mee te doen. Iedereen telt mee. Iedereen kan bijdragen aan publieke doelen, invloed uitoefenen op die doelen en op de condities waaronder je kunt en wilt meedoen aan de samenleving. Beleid wordt niet meer over de hoofden van burgers heen gemaakt, alleen nog met hen.
'Slimme' technologie zou in bovengenoemd scenario onderdeel moeten zijn van die condities. Het ligt voor de hand dat de participatiesamenleving ook betrekking heeft op technologie en dus burgers laat participeren in het ontwerp en het gebruik van technologie die bijdraagt aan participatie. Dit gebeurt echter nog maar weinig. Vreemd genoeg denkt men bij de term participatiesamenleving zelden aan technologie. Vreemd, want ook bij technologie is participatie van grote waarde. Met behulp van nieuwe technologie (waarover burgers zeggenschap krijgen) kunnen meer gelijkwaardige, dialogische verhoudingen tussen burgers onderling, tussen burgers en overheid, en tussen burgers en bedrijfsleven ontstaan. Kortom: de combinatie van slimme technologie en participatie klinkt veelbelovend.
De passieve burger
Deze combinatie brengt echter ook risico's met zich mee, zoals ook bij het programma 'slim licht' van de gemeente Eindhoven zichtbaar wordt. Dit is een van de projecten die in het kader van de smart city Eindhoven vaak als voorbeeld naar voren wordt geschoven. Door op straat te lopen, leveren burgers informatie over hoe zij de straat gebruiken. Er bestaat grote kans dat dit gebeurt zonder dat zij zich dit realiseren. En zelfs als ze zich hier wel bewust van zijn, blijft de rol van de meesten van hen passief. Het doel van 'slim licht' is weliswaar niet participatie, maar crowd control. De vraag is echter wel op welke manieren participatie en technologie hier verbonden kunnen worden. De inspraak van burgers is nu beperkt. Daarnaast is er wel gerede kans op sprake van schending van hun privacy. Wie weet wat zij allemaal in het donker op straat willen doen en waar ze geen pottenkijkers bij willen hebben, zoals bijvoorbeeld het zoenen van een geheime liefde? Een eerste risico is kortom dat burgers slechts een passieve rol krijgen als onmondige leveranciers van informatie.
Wanneer er eenmaal data beschikbaar zijn en het stadsbestuur heeft kunnen vaststellen dat burgers bijvoorbeeld rustiger worden van groen licht en wilder van rood, dan ontstaat er kans op nudging. Burgers kunnen dan zonder het te weten tot bepaald gedrag worden aangezet. Als het bestuur meer kalmte wil, zet ze het groene licht aan bijvoorbeeld. Dat is niet meteen schadelijk, maar met participatie heeft het weinig te maken.
Ondanks dat er veel over de actieve inzet van burgers gepraat wordt in publicaties over de Slimme Stad - in de roadmap 'Urban Lighting' wordt burgerparticipatie bijvoorbeeld herhaaldelijk genoemd (Den Ouden en Valkenburg 2012) - is onduidelijk waarop en hoe ze nu werkelijk invloed kunnen uitoefenen. Hoe en waarover kan een brede groep representatieve burgers een actieve stem hebben? En hoe zorgen we dat de stem die ze dan krijgen, ook aansluit bij de wijze waarop ze zelf willen meepraten?
Dé burger bestaat niet
Een tweede risico is dat veel burgers onbedoeld worden uitgesloten, doordat 'de burgers' als eenheid worden behandeld. Vaak wordt de vraag gesteld: 'wat vindt de burger'? De gedachte daarbij is dat als we een willekeurige zelfgemelde groep burgers bij iets betrekken, daarmee 'de' burgers betrokken zijn. Dat het kleine groepje dat meepraatte over het ontwerp, automatisch representatief was voor de rest. Dat we daarmee automatisch weten wat 'de' burger bezielt.
Bij het programma 'slim licht' wordt dit ook verondersteld. Het licht gaat zo geregeld worden dat de burgers zich goed gedragen en zich prettig voelen. Kijk maar eens naar dit veelgebruikte plaatje uit de roadmap 'Urban Lighting':
Mensen doen hier heel verschillende dingen. We zien twee mensen met een aktetas die op straat aan het vergaderen zijn. We zien ook mensen hinkelen, steppen, slenteren en heimelijk graffiti op de muur spuiten. Allemaal dingen waar verschillend licht bij gewenst is. Bij zaken doen past goed licht, bij slenteren eerder gezellig licht. Maar wat is goed of gezellig licht? Wat de een gezellig licht vindt, vindt de ander onveilig. Wat de één kil vindt, vindt de ander handig. Op wiens wensen wordt het licht op een plein als dit afgestemd?
Daarover laten we de burgers meepraten, is het antwoord meestal. We organiseren een inspraaktraject en openen een webpagina of Twitter-account. En als daar dan burgers meepraten, dan weten we wat 'de burger' vindt. Maar dat is helaas onzin. Burgers vormen geen spontane eenheid. Vanwege de talloze verschillen tussen burgers hebben we de politiek uitgevonden. Partijen representeren verschillen tussen ons. Dankzij politiek - het gereguleerde gesprek tussen mensen die enorm verschillen - krijgen we belangen en tegenstellingen op tafel en laten we ze met elkaar botsen. Door vreedzaam ruziemaken ontstaat een aanvaardbaar compromis. 'De burger' bestaat alleen in een dictatuur, of althans, een dictatuur wil ons doen geloven dat 'de burger' bestaat.
Participatie-elite
De meeste burgers melden zich niet bij inspraaktrajecten en doen niet mee met web- of Twitterdiscussies (Bovens 2008). Actieve burgers zijn niet representatief voor 'de burgers': ze zijn gemiddeld hoger opgeleid, gezonder, competenter (Scocpol 2002, Bovens en Wille 2010, Jones 2003, Walzer 2004) en ongetwijfeld ook technologisch beter onderlegd dan de meeste anderen. Vooral opleiding maakt veel verschil. Hoezeer opleiding van invloed is op meepraten, zien we bijvoorbeeld in de volgende grafiek (Van Houwelingen et al 2015, p. 54):
Hoger opgeleiden zijn in alle opzichten politiek actiever. Het grootst zijn de verschillen bij inspraakavonden, protest, contact zoeken met politicus of ambtenaar en gebruik van internet of sms voor politieke doeleinden. Dat belooft nog niet veel goeds, als het gaat om participatie in de Slimme Stad.
De mensen die politiek actief zijn, denken deels ook anders over economie en financiën, inkomen, werk, zorg, criminaliteit en minderheden, dan mensen die niet meedoen. Zie hieronder verschillen van mening tussen mensen die wel en niet politiek participeren (Van Houwelingen et al 2015, p. 63):
Hoe toegankelijk is de Slimme Stad?
Wat ook vooralsnog niet bijdraagt aan gelijke toegang van alle burgers tot participatie in de Slimme Stad, is dat de communicatie over de Slimme Stad nog tamelijk ontoegankelijk is voor mensen met weinig opleiding. Het grootste deel van de informatie erover, ook wat betreft Eindhoven, is in het Engels. Je vindt in deze informatie allerhande imposante stroomschema's die veel mensen ongetwijfeld boven hun pet gaan. De term Slimme Stad is bovendien niet erg uitnodigend voor lager opgeleiden. Daaronder bevinden zich immers veel mensen die hun hele leven al vaak te horen hebben gekregen dat zij niet slim zijn. Die denken waarschijnlijk bij voorbaat dat de Slimme Stad niets voor hen is.
Beleidsmakers zullen vermoedelijk in reactie hierop zeggen dat ze heus wel weten dat burgers niet allemaal slim en nieuwsgierig genoeg zijn om met nieuwe technologie om te gaan. Maar wat zijn de consequenties daarvan? En als we het nu eens omdraaien: stel dat je nu eens vertrekt bij mensen met een laag IQ die met veel moeite het VMBO hebben gedaan. Hoe zou je de Slimme Stad dan inrichten? Immers, als iets speciaal is aangepast op mensen met een laag IQ, dan kunnen anderen het ook wel volgen. Het omgekeerde is helaas niet het geval.
Om participatie en de Slimme Stad echt te verbinden, en dus verschillende soorten burgers te betrekken, is er meer nodig. Je moet verschillende groepen identificeren, afhankelijk van het onderwerp, en ze gericht uitnodigen om mee te denken. Je moet ze echt een stem geven en in je participatieproces rekening houden met wat zij kunnen en willen. Daarbij is het ook belangrijk om te bedenken hoe hun invloed zich verhoudt tot wat de gemeenteraad bespreekt en besluit opdat hun inzet niet door de gemeenteraad (onbedoeld) teniet wordt gedaan.
Competitie
Een derde risico in de combinatie van participatie met de Slimme Stad is wereldvreemd beleid door naïeve of eenzijdige veronderstellingen over wat veel burgers willen. Bij energiebesparingsprojecten als onderdeel van de Slimme Stad wordt bijvoorbeeld verondersteld dat burgers graag in een wijk in openlijke competitie met elkaar zijn. En dat ze bijvoorbeeld pas in beweging komen om energie te besparen wanneer ze in competitie geplaatst worden met andere wijkbewoners en publiekelijk kunnen zien wie er de meeste energie bespaart.
Het is zeer de vraag of dit zo werkt. Het is zeer de vraag of mensen wel van elkaar willen weten hoeveel energie ze gebruiken, zeker als er bijvoorbeeld ook bij komt te staan wanneer ze dat doen. Willen we dat de buren gezellig met elkaar op straat gaan bespreken waarom buurvrouw Nadine 's nachts zoveel stroom gebruikt? Wat spookt zij dan eigenlijk uit? En doet zij dat niet vooral op avonden waarop haar man avonddienst van zijn werk heeft?
Het is sowieso de vraag of burgers wel sterk verlangen naar onderlinge competitie. Dit mensbeeld spoort goed met het neoliberalisme van de afgelopen decennia, maar er zijn veel tekenen dat veel mensen niet zozeer verlangen naar (nog meer) competitie, maar eerder naar gezellige gemeenschappen: naar ergens bij horen en vertrouwdheid.
Beleid dat de burgers bij technologie wil betrekken, zou moeten aansluiten bij wat mensen daadwerkelijk willen en zijn. Vinden mensen het werkelijk aantrekkelijk om openlijk met elkaar te concurreren om wie het meeste energie bespaart of ervaren zij dit als aanslag op hun privacy of verbondenheid? Als ze competitie aantrekkelijk vinden, onder welke voorwaarden dan? Mogelijk vinden ze bijvoorbeeld groepscompetitie (de ene straat tegen de andere) aantrekkelijker dan individuele competitie. Het is daarnaast al even twijfelachtig om ervanuit te gaan dat iedereen op zoek is naar gemeenschap. Het is cruciaal om je vooronderstellingen over wat mensen willen en zijn niet zonder reflectie in een ontwerp in te bouwen; dit moet van tevoren worden getoetst, zoals je ook technische aspecten toetst voordat je ze inbouwt.
Kortom: burgers betrekken bij de Slimme Stad is zinvol onder drie voorwaarden:
3. Je mensbeeld niet in een ontwerp laten sluipen, maar expliciteren en toetsen: niet ervan uitgaan dat burgers allemaal individualisten of competitieliefhebbers zijn en dat mensbeeld in je technologie inbouwen, maar de vraag wat welke mensen zijn en willen, onderdeel maken van het ontwerpproces
Hoe kunnen we burgers betrekken bij de Slimme Stad op een manier dat aan deze drie voorwaarden kan worden voldaan? Die vraag stel ik graag centraal in De Staat van Eindhoven.
Literatuur
Bovens, M. (2008). De diplomademocratie. In Swierstra, T. en E. Tonkens (red.), De beste de baas? Verdienste, respect en solidariteit in een meritocratie. Amsterdam: Amsterdam University Press. pp. 101-117
Bovens, M., & Wille, A. (2014), Diplomademocratie: Over de spanning tussen meritocratie en democratie. Prometheus.
Houwelingen, P. van, Boele, A., & Dekker, P. (2014). Burgermacht op eigen kracht?: Een brede verkenning van ontwikkelingen in burgerparticipatie (Vol. 2014). Sociaal en Cultureel Planbureau.
Jones, P.S. (2003). Urban Regeneration's Poisoned Chalice: Is There an Impasse in (Community) Participation-based Policy? Urban Studies. Vol. 40 (3), pp. 581-601.
Ouden, E. den, & Valkenburg, R. (2012). Vision and Roadmap Urban Lighting Eindhoven 2030. Eindhoven: Eindhoven University of Technology.
Skocpol, Theda (2002). United States: From Membership to Advocacy. In Robert D. Putnam (ed.), Democracies in Flux: The Evolution of Social Capital in Contemporary Society, Oxford: Oxford University Press. pp. 103-136
Walzer, M. (2004). _Politics and Passion: Toward a More Egalitarian Liberalism. _New Haven/London: Yale University Press.