Nieuwe Instituut neemt archief Hannie en Aldo van Eyck op in de Rijkscollectie
Nieuwe instituut heeft voor de Rijkscollectie het archief verworven van architecten Aldo en Hannie van Eyck. Hun werk is van internationale betekenis voor de vernieuwing van de architectuur in de tweede helft van de 20ste eeuw. Ze ontwierpen onder andere het invloedrijke Burgerweeshuis in Amsterdam, de Pastoor van Arskerk in Den Haag en het Sonsbeekpaviljoen in Arnhem. De 23 maquettes uit het archief zijn aangekocht met financiële steun van het Mondriaanfonds en Vereniging Rembrandt, het overige materiaal is geschonken door Tess van Eyck-Wickham.
4 augustus 2025
Het archief bevat maquettes van toonaangevende projecten als Speelplaats Zeedijk, Amsterdam (1955), Wheels of Heaven, Driebergen (1963), Hubertushuis, Amsterdam (1980), Paviljoen Sonsbeek, Arnhem (1966), Scholencomplex, Nagele (1956) en het Burgerweeshuis, Amsterdam (1960). Daarnaast bestaat de aanwinst voor een groot deel uit ontwerptekeningen, van onder andere de uitbreiding van de Algemene rekenkamer in Den Haag (1997), en, met Theo Bosch, de stadsvernieuwing in de Amsterdamse Nieuwmarktbuurt (1975).
Vernieuwingsbeweging
Met de Rijkscollectie voor Nederlandse Architectuur en Stedenbouw beheert het Nieuwe Instituut het collectieve geheugen van de Nederlandse architectuur. Het leidt geen twijfel dat Aldo en Hannie van Eyck daarin een belangrijke positie innemen. Ze maakten deel uit van de naoorlogse vernieuwingsbeweging die zocht naar een alternatief voor de heersende opvatting van het modernisme, die tot een eenzijdige, grootschalige architectuur had geleid met nauwelijks ruimte voor individuele expressie. Voor de Van Eycks betekende dat zowel een herbezinning op de avant-gardistische oorsprong van het modernisme, als een radicale verbreding ervan, voorbij de grenzen van de westerse wereld.
Kunst als inspiratiebron
Kunst, en dan met name het kubisme en surrealisme, was voor Aldo en Hannie van Eyck een belangrijke inspiratiebron bij het zoeken naar een nieuwe architectuur. In het werk van kunstenaars als Klee, Brancusi, Arp, Dali, Ernst en Mondriaan ontdekten ze een esthetiek die niet gebaseerd was op een hiërarchische ordening, maar op het naast elkaar bestaan van gelijkwaardige elementen. Het bracht hen op het spoor van niet-Westerse culturen, die hen inspireerden bij het zoeken naar een nieuwe identiteit voor de moderne mens die het contact met zijn omgeving verloren was.
Speelplaatsen
Aldo en Hannie van Eyck studeerden beiden architectuur aan de ETH Zürich in Zwitserland. Terug in Nederland kwam Aldo in dienst van de Amsterdamse Publieke Werken, afdeling Stadsontwikkeling, destijds geleid door Cornelis van Eesteren. In 1947 kreeg hij de opdracht om, in samenwerking met Jakoba Mulder, elke buurt in Amsterdam een openbare speelplaats te geven. Het bood hem de kans om te experimenteren met elementaire vormen en hun onderlinge relaties. De speelplaatsen zijn telkens andere composities van massieve betonnen elementen en eenvoudige, uit buisprofielen samengestelde duikel - en klimrekken. Vaste objecten die kinderen uitnodigen te bewegen, in plaats van bewegende objecten die een passieve manier van spelen uitlokken, zoals tot dan toe gangbaar was. Tussen 1947 en 1978 ontwierp Van Eyck zo'n 700 speelplaatsen. Soms werkte hij daarbij samen met beeldend kunstenaars, zoals Joost van Rooijen, Hannie's broer, en Constant Nieuwenhuijs.
Nederlands structuralisme
Aldo en Hannie van Eyck legden de fundamenten van het Nederlandse structuralisme, een invloedrijke naoorlogse architectuurstroming die ontmoeting en verbinding centraal stelde om zo tot een menswaardige leefomgeving te komen. Zelf gebruikten ze de term 'structuralisme' niet. Ze spraken liever van architectuur als een 'configuratieve discipline', gericht op relaties en verbindingen. Moderne architectuur moest niet-hiërarchische relatiepatronen bevorderen door voortdurend ontmoetingen uit te lokken. De doolhofachtige structuur van het Sonsbeekpaviljoen (1966) had niet alleen de bedoeling bezoekers een bijna spontane ontmoeting te laten ervaren met de tentoongestelde werken, maar ook met elkaar.
Een jongere generatie herkende in deze visie de aanzet tot een nieuw modernisme. Vooral de labyrintachtige structuur van het Burgerweeshuis, met z'n gelijkmatig aaneengeschakelde binnen- en buitenruimten, leidde aan de Amsterdamse Academie van Bouwkunst, waar Van Eyck van 1955 tot 1959 lesgaf, tot een ware rage van complexe schakelingen van gebouwen en stedelijke ruimtes.
Het Nederlands structuralisme vormt een van de belangrijkste bijdragen van de Nederlandse architectuur aan het modernisme van de twintigste eeuw, vergelijkbaar met het brutalisme in Groot-Brittannië en het metabolisme in Japan. Net als het structuralisme zijn dat bewegingen uit de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw die weer in grote belangstelling staan bij nieuwe generaties studenten en onderzoekers.
Het archief Van Eyck sluit inhoudelijk aan bij de reeks archieven van architecten van het Nederlands structuralisme die in de afgelopen decennia zijn verworven, waaronder studenten en voormalige medewerkers van Aldo en Hannie van Eyck, zoals de archieven van Joop van Stigt, Hans Tupker, Piet Blom, Theo Bosch en Jan Verhoeven. Ook het archief van Herman Hertzberger, mede-redacteur van Aldo van Eyck bij het tijdschrift Forum, behoort tot de collectie van het Nieuwe Instituut.
CIAM
Behalve door zijn ontwerppraktijk oefende Aldo van Eyck verregaande invloed uit via publicaties en onderwijsactiviteiten, onder meer als docent aan de Rietveld Academie en de Academie van Bouwkunst in Amsterdam, en van 1966 tot en met 1984 als hoogleraar aan de TU Delft, naast vele gastlezingen en docentschappen in het buitenland. Van Eyck behoorde tot de internationaal toonaangevende stemmen van de naoorlogse voorhoede in de architectuur, door zijn deelname aan CIAM (Congrès Internationaux d'Architecture Moderne, 1928-1959) en aan Team 10 (1953-1981). Als redacteur van het tijdschrift Forum in de jaren 1959 en 1963 drukte hij een blijvend stempel op de ontwikkeling van de moderne architectuur in die jaren.
De rol van Hannie van Eyck
Waar vroeger gesproken werd over het archief van Aldo van Eyck, hebben we het tegenwoordig over het archief van Aldo en Hannie van Eyck, om recht te doen aan de bijdrage van Hannie aan het oeuvre. Vanaf 1983 was zij officieel partner, maar al voor die tijd was ze expliciet betrokken bij veel van de projecten van het bureau. Ook was ze aanwezig bij de meeste bijeenkomsten van CIAM en Team 10. Aldo van Eyck stond als begaafd spreker en schrijver in de publieke schijnwerpers, terwijl Hannie meer een stille kracht achter de schermen was. Nadat Aldo in 1999 overleed, zette Hannie het bureau voort en ontwierp ze o.a. nog een deel van de Nederlandse inzending op de architectuurbiënnale van Sao Paulo (2000) en het Hunebedcentrum in Borger, Drenthe (2005).
Het archief
Het bijzonder rijke archief is niet alleen informatief, maar heeft ook een sterke visuele kwaliteit. Het bestaat naast maquettes uit ontwerptekeningen in alle fases van het ontwerpproces, dia's, foto's, geluidsbanden, reisfilms, projectadministratie, correspondentie en teksten. Het archief biedt meerdere aanknopingspunten voor onderzoek dat aansluit bij het lopende architectuurdebat, zoals dat over (het behoud van) jong erfgoed, waartoe veel structuralistisch architectuur behoort, aandacht voor vrouwelijk auteurschap in de architectuur, een verschuiving in de benadering van woningbouw en het postkoloniale perspectief in relatie tot het Eurocentrisme in de Westerse architectuur.
Het archief wordt door het Nieuwe Instituut de komende jaren met voorrang geïnventariseerd, geconserveerd en gedigitaliseerd, zodat het zo snel mogelijk beschikbaar is voor publiek, onderzoek en genereus bruikleenverkeer. Daarnaast worden er plannen ontwikkeld voor verschillende onderzoeksprojecten en een tentoonstelling gewijd aan het oeuvre van Aldo en Hannie van Eyck.
Verwerving
De overdracht van het archief kwam tot stand in nauwe samenwerking en met steun van Tess van Eyck-Wickham, dochter van Aldo en Hannie van Eyck. Een deel van het archief kon verworven worden door de Nederlandse Staat dankzij de kwijtscheldingsregeling. De maquettes zijn aangekocht met financiële steun van de Vereniging Rembrandt (mede dankzij haar Kruger Fonds en haar VriendenLoterij Aankoopfonds) en het Mondriaan Fonds, het publieke stimuleringsfonds voor beeldende kunst en erfgoed in Nederland en het Caribisch deel van het Koninkrijk.