Nieuwe Instituut
Nieuwe Instituut

Huis Sonneveld

Innovation at the World Expo 1851 - now

Home

De verzachters van de modernisering: Ruben Jacobs

The Information Machine. Charles & Ray Eames, 1958, courtesy of Prelinger Archive

Het Nieuwe Instituut vroeg Ruben Jacobs om in de vorm van een essay de mogelijke verwantschap te onderzoeken tussen het functioneren van ontwerp bij de samenwerking tussen cultuur en industrie op de Wereldtentoonstelling, en binnen wat sinds enige tijd 'creatieve industrie' genoemd wordt, eveneens een wisselwerking tussen culturele en industriële uitgangspunten. In zijn tekst identificeert Ruben Jacobs de ontwikkeling van een ontwerpideologie van frictieloos ontwerpen, waarmee technologische mogelijkheden zo goed mogelijk voor menselijke behoeften werden ontsloten.

Ruben Jacobs (Amsterdam, 1984) studeerde Arts & Economics aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en cultuursociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is docent en onderzoeker aan de HKU waar hij les geeft in cultuursociologie en filosofie. Daarnaast is hij actief als freelance publicist en gaat zijn interesse uit naar de wisselwerking tussen kunst, samenleving en economie. Hij is als Fellow verbonden aan Het Nieuwe Instituut.

In 2011 verbleef ik, tijdens een rondreis door Indonesië, een week lang bij een familie in Bandung, West-Java. Ik had last gekregen van een acute buikgriep waardoor ik niet kon doorreizen en de familie was zo vriendelijk om mij van tijdelijk onderdak te voorzien. Ondanks mijn beroerde fysieke gesteldheid, was mijn langdurige verblijf allerminst een straf. Naast een hartverwarmende gastvrijheid, kreeg ik een unieke inkijk in het alledaagse leven van een Indonesische middenklasse familie. Naast alle culturele tradities en gebruiken, viel mij al snel op hoe zeer technologie zijn weg had gevonden binnen deze familie. Ouders, kinderen en kleinkinderen, allemaal waren ze in het bezit van smartphones, laptops en camera's. Net twee weken voor mijn aankomst had zelfs de pater familias, een gepensioneerde oogarts, voor zijn 80e verjaardag een Ipad gekregen. De beste man, die in zijn jeugd nog bewust de laatste jaren van Nederlands-Indië had meegemaakt, was slecht ter been en bijna doof. Toch had hij zich binnen no time de Ipad eigen gemaakt. Op verschillende momenten tijdens mijn verblijf liet hij mij vol enthousiasme op zijn Ipad zijn interesses zien: oud-Hollandse gedichten en schilderkunst.

Opmerkelijk was daarbij vooral de snelheid en het gemak waarmee de bejaarde man deze nieuwe technologie omarmde. Terwijl zijn oogpraktijk, aan de achterkant van het huis, met al zijn analoge apparatuur nog naar het begin 20e eeuw rook, was daar in het voorhuis, op zijn schoot, de 21e eeuw al volledig gearriveerd. Zijn ogen glinsterden, zijn oude pezige handen gleden sierlijk over het scherm, en aan de achterzijde bungelde een kastanjebruine leren retro hoes die hem waarschijnlijk ergens deden denken aan de vooroorlogse praktijk van een notaris of arts. Hier, meer dan vijftienduizend kilometer van mijn eigen huis, realiseerde ik mij eigenlijk pas voor het eerst hoe succesvol deze hedendaagse technologie is in het veroveren van de alledaagse globale cultuur. En vooral: de centrale rol die design hierin speelt. Wat zou de Ipad zijn zonder de humaniserende rol van design?

Verzachten

Verzachten. Als je het mij vraagt behelst dit simpele werkwoord wat design met technologie doet. Synoniemen voor verzachten zijn o.a. 'milderen', 'vereenvoudigen', 'kalmeren', 'vertederen', en dit zijn allemaal woorden die van toepassing zijn op wat (succesvol) design met technologie doet: het maakt draden, chips en erts aimabel. Design overbrugt de afstand tussen de bestaande cultuur en zijn tradities en de nieuwe wereld met al zijn technologische mogelijkheden. Wie in de analen van de design geschiedenis duikt, zal al snel merken dat de twintigste eeuw doorspekt is van deze 'verzachters' van technologische vernieuwing. Waar wetenschappers en ingenieurs altijd werden beschouwd als dragers van de modernisering, daar hadden ontwerpers een minstens zo cruciale rol als verzachters van diezelfde modernisering: door het hanteren van een breed scala aan visuele talen spelen ze een rol in het 'humaniseren' van technologie. In het tijdperk van massaproductie en consumptie is een uitvinding nu eenmaal niet meer afdoende en wordt juist het verkopen van deze uitvinding, en alle kleine variaties daarop, het doorslaggevende element.

'Removing friction', zo betitelde de iconische ontwerper Henry Dreyfuss (1904-1972) zijn zelfverklaarde designmissie. 'When the point of contact between the product and the people becomes a point of friction, then the industrial designer has failed'[1]. Het verwijderen van mogelijke frictie tussen mens en product, of mens en ding, lijkt een kenmerkende gedachte die ten grondslag ligt aan veel hedendaags ontwerp. Dreyfuss deed zijn uitspraak in 1955 in zijn klassiek geworden autobiografie Desinging for people, maar ook toen waren die gedachten niet nieuw. Meer dan vijftien jaar eerder schreef industrieel ontwerper Egmont Arens '_after pioneering came engineering. After engineering came humaneering', _in grote letters boven de entree van zijn centrale tentoonstelling 'Good life' tijdens de New York World's Fair in 1939.

In de nasleep van de wereldwijde melancholie die de 'Great Depression' had verspreid, ontsproot op de Wereldtentoonstelling van 1939 een ongebreideld geloof in de technologische toekomst. 'Familiarity with today is the best preparation for the future.'[2], luidde het officiële pamflet van de expo. Als geen ander begreep Egmont Arens dat deze 'vertrouwdheid' met de utopische wereld van morgen niet een kwestie van vergezichten was, maar vooral aan de hand van concrete, werkbare en voor het oog aantrekkelijk producten moest worden geconcretiseerd. [3]Gestroomlijnde keukenmixers, elektrische koelkasten, koffiemolens, vleessnijmachines - snel zou de donkere tijd van schaarste worden vervangen door een huishouden van overvloed.

Om dit te bewerkstelligen hanteerde Arens steevast in al zijn ontwerpen de filosofie van 'humaneering' (een verbastering tussen 'humaniseren' en 'engineering'). In plaats van zich te veel te concentreren op de verkoop argumenten, richtte Arens zich op het ontwerpen van objecten die zo weinig mogelijk weerstand opriepen bij de gebruiker. Arens paste deze strategie werkelijk op alles toe. Zelfs gevechtsvoertuigen moesten er aan geloven. 'The job isn't done when you've engineered a machine for mechanical perfection. You've got to 'humaneer' the machine so it won't frazzle the nerves of the operator'.[4], redeneerde Arens met veel bravoure. Objecten moesten kleuren en contouren krijgen die ontspannen voor het oog waren, textuur en vorm hebben die goed aanvoelden en uitnodigden om aangeraakt te worden, niet vervelend voor de reuk waren en geen onaangename geluiden creëerden. Voor Arens was daarbij tijdens het ontwerpproces uiteindelijk maar één vraag echt cruciaal: how easy is it on the nerves?

Arens, de 'nerve specialist', was natuurlijk een man van zijn tijd. Een onverbloemd techno-optimist met een heilig geloof in de depressie-herstellende kracht van design. Hij werd al in het begin van de jaren dertig bekend als de man die, samen met collega ontwerper Roy Sheldon, het invloedrijke boek schreef Consumer Engineering: A new technique for prosperity (1932). Het boek waarmee hij een hele generatie industriële ontwerpers inspireerde (zie: streamlining) en daarmee de basis legde voor een discipline die tot dan toe nog in de kinderschoenen stond: industrieel ontwerp.

Humaneering

Dat was niet veel langer dan een eeuw geleden. De wereld heeft zich sinds Arens in een duizelingwekkend tempo ontpopt tot een moderne technotoop waarin design en technologie de interface vormen tussen de mens en zijn wereld. De invloed van Arens design filosofie kan daarin allerminst worden onderschat. Via massaproductie werd 'humaneering' de centrale gedachte in het ontwikkelen van visuele taal die paste bij het tijdperk van de machine[5]. Die taal had niet alleen betrekking op fysieke producten, maar werd later ook een kwestie van communicatie. Naast het ontwerpen van gestroomlijnde objecten werd lifestyle in toenemende mate een belangrijke grondstof voor technologische ontwikkeling.

Het echtpaar dat dit technologische 'humaneeringsproject' in het naoorlogse Amerika de geestdrift heeft gegeven die aan de wieg stond van de hedendaagse versmelting van design en technologie, was het Amerikaanse designer duo Charles and Ray Eames. Hun lange samenwerking met IBM is in dit verband interessant om kort onder de loep te nemen. De computergigant stond in de jaren vijftig voor een enorme uitdaging om de computer, die destijds voor de gewone man eerder angst dan verlangen opriep, toegankelijk te maken voor het alledaagse leven. Om hier verandering in te brengen werd de hulp van het echtpaar Eames ingeroepen. In een tijdbestek van 20 jaar creëerden het echtpaar Eames een indrukwekkende hoeveelheid films, boeken en multimedia installaties waarmee de maatschappelijke waarde van de computer aannemelijk gemaakt werd.

Ook hier speelde de Wereldtentoonstelling weer een belangrijke faciliterende rol. Met de vertoning van de korte animatiefilm Information Machine: Creative Man and the Data Processor_, _[KK1] tijdens de Brussels World's fair in 1958, maakte het internationale publiek voor het eerst kennis met de mogelijkheden van de huiscomputer als een 'enormous help to creative thinking'. In een speelse cartoon traceerden de Eames de geschiedenis van het opslaan en analyseren van informatie terug tot het tijdperk van de 'cavemen', om uiteindelijke te eindigen bij het elektronische brein. Juist door het hanteren van een evolutionair verhaal deden de Eames iets slims: ze plaatsten de computer in een humanistisch perspectief door het te beschouwen als een natuurlijk product van menselijke vernuftigheid. Ze maakten een grote en lompe machine menselijk. 'This is a story of technique in the service of mankind'[6], aldus de laatste woorden in de film.

Arens 'humaneering' mag dan misschien als archaïsch taalgebruik overkomen, zijn gedachten zijn nog springlevend: zenuwvriendelijkheid is het centrale vetrekpunt geworden van de hedendaagse technologie. Het gaat om gemak, efficiëntie, productiviteit en vooral, wrijvingsloosheid. Denk eens aan termen als 'human centered design', 'calm technology' of 'ambient intelligence', allemaal design technologieën die slim inspelen op het menselijke verlangen naar gemak en comfort. En ook de verwantschap met de erfenis van Steve Jobs is onmiskenbaar. Het succes van Apple is immers precies datgene wat Arens al decennia eerder inzette: het huwelijk tussen ergonomie, esthetiek en functionaliteit. Of, zoals in de woorden van Jobs zelf: 'it's technology married with liberal arts, married with the humanities, that yields us the results that make our heart sing'[7].** **

Ray and Charles Working on a Conceptual Model for the Exhibition Mathematica, 1960. Courtesy of Prelinger Archive.

Dingen onder de Mensen

Ondertussen zijn al deze 'zenuwvriendelijke' technologische objecten en vermogens doorgedrongen tot in alle vezels van ons bestaan. Slimme T-shirts, smartwatches, elektronische armbandjes, de dingen worden draagbaar. Ze denken mee. Neem omgevingssensoren, robotica, interactieve koelkasten of lichtwanden die reageren op ons gedrag en gemoedstoestand. Of je deze technologieën nu 'slim', 'kalm', 'intiem' of 'zenuwvriendelijk' wil noemen, gemeenschappelijk hebben deze ontwikkelingen dat mens en machine toenemende mate met elkaar versmelten.

De rol die design hierbij speelt is vaak zo fundamenteel dat het gek genoeg nog moeilijk te zien is wanneer het precies aan bod komt. Is een slimme koelkast een kwestie van mechaniek + design, of is het mechaniek dat voortkomt uit de geest van design? Ik ben geneigd om dat laatste te zeggen. Apparaten en machines zijn niet alleen meer het werk van tech-nerds, maar ook designers, 'humaneers', staan van begin af aan aan de tekentafel. Technologie wordt daarbij in toenemende mate gedrag- en emotie georiënteerd, gericht op interactie met zijn 'gebruiker'. Het resultaat is dat design en technologie, net als mens en machine, steeds verder met elkaar versmelten. De dingen worden steeds technischer, zachter én venijniger.

Dat gaat natuurlijk niet zonder slag of stoot. Je moet wel blind zijn om niet te zien of te ervaren dat alle die apparaatjes, apps of algoritmes, die zich in ons leven nestelen, geen onschuldige mechanische functies zijn. Ze beïnvloeden onze beslissingen, ze verleiden ons tot bepaald gedrag, creëren verlangens die we nooit hadden, leiden ons af van zaken en in het geval van sommige informatie technologieën, nemen ze zelfs eigenhandig besluiten (wat dacht je van de zelfrijdende auto's). Technologie biedt ons niet alleen de mogelijkheid om voorbij onze lichamelijke en geestelijke beperkingen te gaan, ze verandert ook de waarneming van de wereld en wat deze voor ons betekent. Ze is, om in de woorden van filosoof Peter-Paul Verbeek te spreken, 'gestolde moraliteit'[8].

Ontwerpers worden daarbij, of ze dit nu willen of niet, in toenemende mate geconfronteerd met ethische vraagstukken die hun eigen discipline overstijgen. Denk bijvoorbeeld aan een recent fenomeen als serious gaming, een vorm van persuasive technology, waarbij games en/of gameprincipes worden ingezet om een bepaald (moreel) gedrag bij mensen te stimuleren, zoals efficiënt omgaan met brandstof tijdens het rijden of het publiekelijk (online) belonen van een gezonde levensstijl bij kinderen. Ongeacht de goede intenties van dergelijke serious games, veroorzaken deze technologieën ook onbedoelde neveneffecten. Zo leidt brandstofefficiënt-rijden soms ook tot hard en gevaarlijk rijden en het publiekelijk belonen van kinderen voor hun goede eetgedrag ook tot een overdreven behoefte aan sociale erkenning en prestatiedrang. Creatieve ideeën of producten bieden dus niet alleen nieuwe mogelijkheden of stimuleren niet alleen een bepaald gedrag, ze zijn ook dragers van een bepaalde visie op het leven[9].

Dit roept vragen op. Vragen die voorheen tot het domein van de ethicus behoorden, maar die in de samenleving waarin alles stroomt en hybridiseert niet uitsluitend een zaak van filosofische reflecties mogen en kunnen zijn. Anders wordt ethiek een tragisch achterhoedegevecht. Als we ontwerp gaan zien als inherent morele activiteit, dan is de consequentie dat we het speelveld van de ethiek zullen moeten verbreden, en dus moeten gaan zien als een andere vorm van ethiek bedrijven. Niet met ideeën, maar met dingen[10].** **

Mens-Ding

De microkosmos van het klaslokaal biedt wat mij betreft een mooi vertrekpunt om deze queeste eens te verkennen. Sinds een aantal maanden geef ik als socioloog les aan eerstejaars studenten product design. Het hoofddoel van mijn lessenreeks is om mijn studenten het 'menselijke' in artefacten te laten bestuderen. Simpeler geformuleerd: wat voor menselijke verlangens, waarden en normen zitten er opgesloten in ontworpen artefacten, en op welke manier beïnvloeden deze ons gedrag, opvattingen en verwachtingen. Dit is geen sinecure. Mijn studenten ervaren deze manier van naar een ontwerp kijken als bijzonder onwennig. 'Kunnen we niet gewoon wat gaan ontwerpen?', vroeg een student laatst. Ze was zienderogen geïrriteerd door de algemene 'vaagheid' van de opdracht die ik haar had gegeven. Toen ik haar vervolgens vroeg waarom ze zo'n moeite had mijn opdracht kreeg ik twee opgetrokken schouders en gezicht vol wanhoop terug.

Had ik de opdracht niet goed uitgelegd? Vroeg ik iets van haar wat ze nog niet machtig was? Of had ze simpelweg gewoon geen zin in reflectie? Waar het mij in ieder geval van bewust heeft gemaakt is dat deze jonge ontwerpers de materiële cultuur niet wezenlijk anders benaderen dan dat ze deze consumeren. Artefacten worden voornamelijk beschouwd als esthetische objecten die ons leven aangenamer, makkelijker, efficiënter of mooier kunnen maken. Het zijn doorgeefluiken voor tekens en symbolen of (life)stijl. Maar morele krachten? Nee, dat zijn toch wel vreemde gedachten voor mijn studenten.

Het verraderlijke van dit hele gebeuren is dat deze morele invloed van materiële objecten op onze cultuur en samenleving vaak niet op het eerste oog zichtbaar is. Immateriële aspecten van dingen zijn als een geheime agenda van een diplomaat, hij is er altijd maar je ziet hem bijna nooit. Techniekfilosoof Tjalling Swierstra noemt deze immateriële invloeden _soft impacts. _Volgens de filosoof worden deze soft impacts in onze huidige cultuur vrijwel volledig over het hoofd gezien. Niet omdat we deze simpelweg niet kunnen zien, maar omdat onze ogen er niet in getraind zijn ze te herkennen. Daar komt bij dat we ons volgens Swierstra te veel richten op de hard impacts van techniek, zoals 'ontploffende, vergiftigende of de boel overnemende technologie'. Swierstra pleit daarentegen voor een focus op 'techniek die op nauwelijks zichtbare wijze vorm geeft aan onze manieren van doen, aan onze relaties, aan onze normen, waarden, rechten, plichten, verwachtingen en verlangens. Denk aan de wijze waarop de pil de sekseverhoudingen heeft veranderd; hoe de computer het werk heeft veranderd; hoe de mobiele telefoon sociale relaties heeft veranderd.'[11]

Dit verklaart misschien waarom mijn studenten zo'n moeite hebben om van de dingen een soort mensen te maken: het ontbreekt hen (en niet alleen hen) aan een conceptueel kader, de juiste bril om deze morele invloeden van techniek te zien en beoordelen. Dingen zijn dingen, mensen zijn mensen. Dat zegt hun traditie. Maar de ervaring bedelt om een andere analyse. Niet alleen omdat ze daarmee hun eigen verhouding tot de technologie misschien beter gaan begrijpen, maar vooral ook omdat zij, als ontwerpers in spé, straks vorm gaan geven aan de relatie in mens-ding. Een goed ontwikkelde morele verbeeldingskracht lijkt mij dan geen overbodige luxe.** **

Grensvervaging

Makkelijk is dat niet. Dingen, machines of apparaten, hebben bij mij ook lang tot het rijk van het levenloze behoort, als onderdeel van de menselijke gereedschapskist. Voorwerpen die kunnen worden opgepakt of aangezet om vervolgens uiteindelijk weer neer te leggen. In tegenstelling tot mijn studenten heb ik echter het immateriële, dat wat mensen zeggen en doen, altijd interessanter gevonden dan materiele objecten waarmee wij ons omringen. Mijn studie sociologie heeft dit alleen maar versterkt. Menswetenschappers, het woord zegt het al, hebben doorgaans 'de mens' verkozen als centraal vertrekpunt van hun maatschappij-analyse. Menswetenschappers kijken graag naar de mens als mens onder de mensen. Dit gaat dikwijls gepaard met een onuitgesproken liefde voor de_ sociale_ waarheid, waarbij 'samenleven' als een soort onuitgesproken levensbeschouwelijk vertrekpunt fungeert. Mensen zijn door en door sociale wezens, ik hoor het mijn docenten nog zeggen. Het charmante van een dergelijke manier van kijken is dat het een soort existentiële bodem biedt van waaruit gedacht en geleefd kan worden. Wat je ook ziet: met een sociologische bril zie je voornamelijk mensen, omringd door een bonte verzameling van passieve, levenloze objecten.

Maar wat als dit sociologische schouwspel in toenemende mate wordt verstoord door deze 'levenloze' objecten? Wat als mensen die je probeert te bestuderen zich steeds meer laten omringen door allerlei technologische apparaten die meepraten, meedenken en meevoelen? Wat doe je dan als menswetenschapper? Ga je dan door met je 'mens tussen de mensen' beginsel, of moet je dit denkkader verlaten? Mijn oorspronkelijke reflex was wegdenken. Doen alsof die apparaten er simpelweg niet zijn, of in ieder geval geen belangrijke actieve rol spelen in het schouwspel. Ergens wist ik wel dat dit geen recht deed aan dat aspect van de werkelijkheid, maar mijn sociologische bril lieten het simpelweg niet toe om de materiele wereld te zien als mede-acteur in het menselijk schouwspel.

Maar een film kan soms een hoop veranderen. In 2013 zag ik Her, geregisseerd door de Amerikaanse regisseur Spike Jonze, waarin een man verliefd wordt op een computer. Voor wie de film niet kent: Her situeert het verhaal in de nabije toekomst waar kunstmatige intelligentie definitief is doorgesijpeld tot in alle facetten van het leven. In de film volgen we de eenzame Theodore Twombly (gespeeld door Joaquin Phoenix), die voor een bedrijf werkt met de naam 'Welcometobeautifulhand-writtenletters.com', waar je persoonlijke brieven in een handgeschreven lettertype kunt bestellen. Op een dag besluit hij om een besturingssysteem te installeren, met een vrouwenstem die tegen hem praat en naar mate de tijd vordert intelligenter wordt. 'Samantha' blijkt de ideale vrouw te zijn, iemand die hem adviseert, troost, wakker maakt als hij naar zijn werk moet. Wat rest is een liefdesverhaal.

Wat mij in eerste instantie zo fascineert aan de film, en mijn sociologen blik dusdanig op de proef heeft gesteld, is dat Her een wereld toont waarin de grens tussen mens en ding compleet vervaagd lijkt te zijn. Overal zitten mensen in dingen, en dingen in mensen. De menselijke psyche is vervlochten met 'kunstmatig' digitaal raffinement. In Her is technologie bijna volledig onzichtbaar geworden, niets voelt meer als technisch. Nu zou je natuurlijk kunnen zeggen: het is maar een film. Maar daarmee ga je volgens mij voorbij aan het feit dat in de beste Sci-fi films, en zeker die van Spike Jonze, het verhaal in de film altijd een weerspiegeling is van de wereld waarin we leven. En bij _Her _voelt die weerspiegeling akelig accuraat. Wat _Her _daaraan toevoegt is een ver gevorderde kunstmatige intelligentie, in een techwereld die volledig bevolkt is met mensvriendelijke technologieën.

Toch was het zien van _Her _voor mij niet meteen een revelatie. Het liet mij eerder achter met het ongemakkelijk gevoel dat de ver doorgevoerde grensvervaging tussen mens en ding, die deze film laat zien, de deur open zet voor een ongebreideld animisme. Want als we straks de dingen ook een 'ziel' geven, wat blijft er dan over van de mens? Glijden we dan niet af naar mechanisch denken? Of zijn dat bedenkingen die horen bij een technofoob? Als ik de Franse socioloog én filosoof Bruno Latour mag geloven is mijn redeneertrant in ieder geval té 'humanistisch', en zelfs een beetje gevaarlijk. Want als we een radicale scheiding blijven maken tussen subject en object, tussen mens en niet-mens, zo stelt Latour, dan dreigen we steeds minder grip te krijgen op de toenemende versmelting tussen mens en ding. Als we de dingen blijven reduceren tot hun esthetiek, functionaliteit of symboliek, dan gaan we volledig voorbij aan de manier waarop deze, op een dieper bijna onzichtbaar niveau, mede vorm geven aan ons bestaan. Er zit dus niet anders op: grensvervaging.** **

Dingen vormen mensen

Maar betekent dit precies? Grensvervaging. Dat je dingen als mensen moet gaan behandelen, inclusief rechten en plichten? Of andersom: dat je mensen moet gaan beschouwen als een soort Intelligent Design? Latour benadert het op een andere, frisse manier. In het artikel _Moraal en technologie: het einde der middelen _(2002), beredeneert Latour dat dingen niet alleen tot het rijk van de middelen behoren, maar ook onderdeel uitmaken van het rijk der doelen. Oftewel: een morele dimensie in zich herbergen. Zo zijn bijvoorbeeld verkeersdrempels geen 'slapende politieagenten' die simpelweg van beton zijn in plaats van vlees en bloed. Latour: 'Wat ze precies doen en wat ze suggereren, niemand weet het, en dat is ook de reden dat hun introductie op het platteland of in de steden, begonnen onder onschuldige auspiciën van functie, altijd uitloopt op een gecompliceerde geschiedenis vol van disputen, soms tot aan de Raad van State toe of in het ziekenhuis.'[12].

Gereedschap, of het nu een hamer of een stuk software is, is altijd meer dan alleen een praktisch ding. Een nieuw instrument is niet alleen een geavanceerdere vervanger van het oude instrument, het verandert ook de verhouding van de gebruiker tot de activiteit, en het soms ook het gehele karakter ervan. Neem nu het simpele voorbeeld van een pen. Deze vraagt om een geheel andere schrijfstijl dan een schrijfmachine of een computer. Met de pen zijn mensen geneigd om langere, nauwkeurig geformuleerde zinnen te schrijven, daar waar de computer het mogelijk maakt om snel en makkelijk te corrigeren en daarmee een geheel andere schrijfstijl promoot. Mediakunstenaar Jeroen van Loon ervaarde dit in levende lijve toen hij in 2013 vanwege hevige RSI klachten besloot om analoog af te studeren. Voor zijn afstudeerproject 'Van Digital naar Analoog', waarbij hij twee maanden volledig offline ging, begon hij me het schrijven van een blog waarbij hij met behulp van een typ- en stencilmachine zijn ervaring documenteerde en deze per post naar zijn 'volgers' toestuurde. Na verloop van tijd kreeg hij van jong en oud reacties terug. 'Door het communiceren met brieven, en het feit dat een blog iets haptisch had en in hun woning arriveerde, voelden mensen zich meer op hun gemak om (zeer) persoonlijke gedachten op te schrijven dan door middel van bijvoorbeeld een email.'[13], aldus de mediakunstenaar.

Het is misschien een onschuldig voorbeeld, maar het legt wel mooi bloot waar het hier om gaat: technologische instrumenten zijn niet simpelweg alleen neutrale 'tools', ze bemiddelen ook in onze waarnemingen, onze handelingen, onze manier van denken en doen. Vaak op manieren die de ontwerpers van tevoren niet bedoeld of verwacht hadden. In de fenomenologie (de leer van de directe en intuïtieve ervaring van fenomenen) noemt men dit ook wel 'technologische intentionaliteit'. Het vermogen van dingen om zelf mede vorm te geven aan de context waarin ze worden gebruikt. Dingen functioneren als medium, of interface, tussen de gebruiker en zijn of haar omgeving. Snapchat is bijvoorbeeld niet alleen maar een recent communicatie middel, de app nodigt de gebruiker ook uit om zich op een andere manier te verhouden tot verleden en heden, tot tijdelijk en eeuwig. 'Photographs taken and shared as temporary will impart more meaning to those chosen to be permanent', schreef social media theoricus Nathan Jurgenson recentelijk in een uiterst boeiend essay over Snapchat. 'In the age of digital abundance, photography desperately needs this introduction of intentional and assured mortality, so that some photos can become immortal again.'[14]

Dingen vormen dus mensen. Dan kun je ze maar beter serieus nemen. Designcriticus Simon Mari Pruys realiseerde zich dit al in 1972. In zijn boek 'Dingen vormen mensen' werpt Pruys als een van de eersten licht op de immateriële functies en rollen die voorwerpen hebben. Ontworpen objecten zijn 'voertuigen voor tekens en symbolen', ze moeten worden opgevat als een middel tot visuele communicatie. De ontwerper, als 'betekenisgever', moet het daarbij volgens Pruys ontgelden. Deze had te weinig oog voor de 'tekens' en 'betekenissen' die de 'dingen' met zich meedragen, en te veel aandacht voor esthetiek en functionaliteit.

Toch was Pruys ook nog een echte humanist. Afgezien van zijn verfrissende en controversiële kritiek op het designers vak, staat ook bij Pruys de mens nog fier in het midden van de wereld. De mens als maat der dingen. Design is voor Pruys een 'voertuig' voor tekens en symbolen, maar ook een morele actor op zichzelf? Nee, zo ver gaat Pruys nog niet. Nu kun je hem dat natuurlijk niet kwalijk nemen: Pruys kon zich immers in zijn analyse nog niet beroepen op de meest recente inzichten in de techniekfilosofie. Hierdoor had hij nog weinig oog voor de 'semi-autonome' rol van de dingen, de onvoorziene morele effecten die zij met zich mee kunnen brengen.

Egmond Arens - Industrial humaneer, Mechanix Illustrated, dec. 1946, courtesy of Prelinger Archive

Zachte technologie

Maar laat ik nog even kort terugkeren naar de film Her. De film gaat immers niet alleen over de relatie mens-ding, maar vooral ook over de 'interface' die daar tussen zit: design. De film, zo realiseerde ik mij na een tweede keer kijken, geeft niet zozeer een visie op de technologie van de toekomst, maar eerder een blik op onze verhouding tot de technologie van de toekomst. En design speelt daarin een doorslaggevende rol. Dat is in het geval van deze film vooral de verdienste van K.K. Barrett, de production designer die Jonze inschakelde om de gevoelswereld van de film te stijlen. De eenvoudige, maar tegelijkertijd briljante truc die Barrett toepaste is de toekomst veel simpeler voor te stellen dan (film) futuristen van de 20e eeuw veelal geneigd zijn te doen. Dus geen vliegende auto's, ruimtelijke hologrammen of pre-cogs a la Minority Report (2003), maar eerder een soort ambachtelijke retro-look die doet denken aan een design magazine uit de jaren 50. 'This is a pleasant, soft future where everything is designed to everybody's personal taste', aldus K.K. Barrett.

In feite toont Her hier een mogelijke toekomst van de evolutie van de computer: Ambient Intelligence. Slimme, onzichtbare technologie die op de achtergrond van ons bestaan fungeert. Denk aan een koelkast die zelf aangeeft wat moet worden aangevuld, kleurwanden die zich aanpassen aan je persoonlijke gemoedstoestand of kleding waarin elektronica is verwerkt die reageert op je omgeving. 'Kalme technologie', wordt het ook wel genoemd. Het idee daarbij is dat de leefomgeving door middel van het 'internet der dingen' (IoT) als een soort 'ecologie van apparaten'[15] gaat functioneren. Met andere woorden: de dingen 'zwijgen' niet meer maar gaan letterlijk de interactie met ons en elkaar aan. Vaak zonder dat we het door hebben.

Technologie die wat minder in het centrum van onze aandacht staat willen we volgens mij allemaal wel. Maar tegelijkertijd kun je je ook afvragen of een volledig zenuwvriendelijke tech omgeving wel zo nastrevenswaardig is. Want wat heeft een eeuw na Dreyfuss' 'removing friction' en Arens 'humaneering' ons eigenlijk opgeleverd? Heeft het onze relatie met de dingen, onze materiële cultuur, beter gemaakt? Heeft het ons de mogelijkheid geboden om in harmonie te leven met alle objecten om ons heen? Zijn de dingen echt humaner geworden? Of is juist het tegenovergestelde gebeurd: zijn we steeds verder af komen te staan van de dingen om ons heen? Heeft het wegvallen van alle frictie juist niet gezorgd voor een consumptieve houding tussen mens en ding? Al met al, hoe moeten we deze rol van design in het verzachten van technologie eigenlijk beoordelen?** **

Wrijvingloosheid

Waar modernisten als Arens en Dreyfuss nog met name op de functionaliteit (form follows function) van het object waren gefocust, en in de postmoderne cultuur functionaliteit grotendeels vervangen werd door betekenis, life style etc. (form follows fun), daar lijkt tegenwoordig design dus veelal immateriëler te worden[16]. Je ontwerpt geen object, maar je ontwerpt het vooral weg. Materiele objecten worden steeds vaker vervangen door vrijwel onzichtbare communicatiekanalen, informatiestromen of infrastructuren. Het gaat om 'interactie', 'beleving' of 'service'. 'Creatieve technologieën', een nieuw domein binnen het hoger beroepsonderwijs, proberen daarbij zelf te 'interveniëren in menselijk gedrag en beleving'[17] .

In zijn essay 'The Depth of Design' (1995) hekelt de Amerikaanse techniekfilosoof Albert Borgmann het feit dat design zich steeds minder is gaan bekommeren om het (materiele) object zelf. Hij schrijft:

_'In assembling our material culture, we have been much concerned with safety, efficiency, and commodiousness, and we have undertaken gigantic if often insufficient efforts to improve our material surroundings in these respects. At the same time, we almost entirely disavow responsibility for the moral and cultural excellence of our material surroundings.'[18] _

Machinerie raakt steeds meer op de achtergrond, en de 'dienst' op de voorgrond. Deze apparaten, van een technologische gadget tot diensten als interface, nodigen uit tot consumptie; ze vragen geen betrokkenheid op zichzelf, maar op wat ze ons afleveren. Dit uitbesteden van allerlei (fysieke) alledaagse handelingen door het aan te bieden als dienst, is kenmerkend voor steeds meer hedendaagse technologie. In sommige filosofische kringen wordt dit ook wel 'interpassiviteit' genoemd: een geoptimaliseerde interactie tussen mens en machine in het communicatieproces gaat gepaard met een verlies van betrokkenheid bij en belangstelling voor het doel en product van het proces[19].

Niet per definitie een slechte zaak. Sommige activiteiten zijn niet erg om uit besteden. Maar, zoals tech criticus Nicolas Carr terecht stelt, is het uitbesteden van allerlei (denk)taken en verantwoordelijkheden aan technologie zeker niet zaligmakend. In zijn meest recente boek _The Glass Cage: Automation and Us (2014) _laat Carr, zonder daarbij over te komen als tech-conservatief, overtuigend zien dat wij in veel gevallen niet goed in staat zijn om rationeel na te denken over automatisering. Tijd en geldbesparing klinken maar al te fijn in de oren, maar de realiteit van deze 'uitbesteedtechnologie' is vaak weerbarstiger. De ervaring leert dat uitbesteding paradoxaal genoeg regelmatig leidt tot het tegenovergestelde.

Een mooi voorbeeld daarvan is huishoudtechnologie. In haar klassiek geworden werk More Work For Mother: The Ironies Of Household Technology (1985) laat Ruth Schwartz overtuigend zien hoe modern werk besparende huishoudapparatuur, van machines tot stofzuigers, er niet voor heeft gezorgd dat Amerikaanse vrouwen minder werk hebben gekregen in het huishouden. In plaats van genieten van meer vrije tijd en reflectie, stonden de middenklasse vrouwen voor een nieuwe uitdaging: een nog hogere standaard van netheid.

Maar op een dieper niveau, zo stelt Carr, confronteert het ons nog met een ander vraagstuk: onze betrokkenheid tot onze alledaagse activiteit. Juist door alle wrijving, weerstand en feedback weg te halen, en de technische complexiteit te verbergen achter een gebruiksvriendelijke interface (ja, daar is Arens weer), raken we niet alleen op veel gebieden de grip kwijt maar gaan ook fundamentele menselijke kennis en kunde verloren. Focus, de ontwikkeling van vaardigheden, mentale leerprocessen, het geheugen, het zijn allemaal zaken die bij 'wrijvingloze technologie' onder druk komen te staan. Ter illustratie neemt Carr de huidige algoritmes voor het beoordelen en corrigeren die tegenwoordig in vrijwel alle tekstverwerking- en berichtensoftware zijn ingebouwd. Waar we ooit van spellingscontrole leerden, doordat deze ons wees op onze fouten, daar hebben veel systemen inmiddels een autocorrectie functie. Je fouten worden direct en haast onopgemerkt opgeruimd. Deze technologie vraagt niets van ons, waardoor je er ook weinig van leert. Wellicht klinkt dit nog onschuldig in de oren, maar je kunt je voorstellen dat als je dit principe doortrekt naar het brede scala aan activiteiten en taken die wij in het dagelijkse leven uitvoeren, er een ander beeld ontstaat. Carr: 'De keuzes die we maken, of nalaten te maken, met betrekking tot de vraag welke taken we afstaan aan computers en welke we voor onszelf houden, zijn nu eenmaal geen praktische of economische keuzes. Het zijn ethische keuzes'[20].

Ethisch ontwerpen

Het probleem met al die 'zenuwvriendelijke' technologische objecten en/of diensten is niet zozeer dat ze er zijn, maar dat ze de neiging hebben om zich in alle facetten van het leven te gaan nestelen. Als een overweldigende digitale massa, die alleen nog maar bereikbaar is via het scherm van je smartphone of laptop. En wat op het eerste oog zenuwvriendelijk oogt, zo hebben we gemerkt, kan soms flink 'terugbijten'. Tegelijkertijd wordt ons pril verworven inzicht in de moraal van de dingen, meteen weer voor een nieuwe uitdaging gesteld: de dingen dreigen onzichtbaar (cloud) te worden. Of in ieder geval empirisch niet meer aaibaar.

Het doet een beetje denken aan de klassieke satirische illustraties van de Amerikaanse cartoonist Rube Goldberg, waarin hij de meeste ingewikkelde machines bedacht voor de meeste simpele en elementaire taakjes. Zoals de Automatic Weight Reducing Machine (1914) of de Self-operating Napkin (1931). Er is echter een aanmerkelijk verschil: in Goldberg's tekeningen is de versmelting tussen mens en machine transparant. Alle mechanistische schakeltjes tussen mens, dier en ding zijn op logische wijze aan elkaar gekoppeld. Of het nou gaat om het verbergen van een jusvlek of het aansteken van een sigaar tijdens het rijden met 80 km per uur, alle levende en levenloze gereedschappen die als een kettingreactie met elkaar verbonden zijn, zijn duidelijk in beeld gebracht. In het tijdperk van het 'internet der dingen' verdwijnt mechaniek (en dus ook morele) complexiteit achter een wand, app of interface, en staat alleen nog de dienst prominent op de voorgrond. Abstracter kun je het bijna niet krijgen.

Hoe hier mee om te gaan? Hoe grip te krijgen op hedendaagse informatietechnologieën die zich verhullen achter een immateriële en 'mensvriendelijke' interface? Is een designer eigenlijk wel goed uitgerust om met de ethische complexiteit die daarbij komt kijken om te gaan? Beschikt hij wel over de juiste 'tools' om de 'samenleving' dan in zo'n ontwerpproces mee te nemen? En kun je dat überhaupt wel vragen van een ontwerper? Ik weet het niet. Als ik naar mijn studenten kijk zie ik over het algemeen geen mensen die hun scheppingsdrang voortdurend willen onderbreken om zich te buigen over dieper gelegen moraliteit die hun creaties teweeg brengen. Ook zijn het niet de 'digital natives' zoals men ze vaak afschildert, ook zij worstelen met de alomtegenwoordigheid van technologie in hun leven. Wat ik wel zie zijn nieuwsgierige knutselaars die benieuwd zijn naar de wereld van morgen en hoe zij daar mede aan kunnen vormgeven. Constructie voelt voor hun nu eenmaal een stuk natuurlijker dan deconstructie. Science fiction (technologische verbeelding) i.p.v Ethica Nicomachea (Aristoteles' deugdenethiek), zullen we maar zeggen.

Maar goed, welke kant moeten we dan opkijken? Moeten we sci-fi serieuzer gaan nemen? Is technologische verbeelding juist niet ook een manier om ethische verbeelding op gang te brengen? En misschien wel de enige manier om de 'dingen' tot leven te brengen? Her, als film over design en technologie, was in ieder geval zeer behulpzaam in het concreet verbeelden van de mogelijke toekomst van de versmelting tussen mens en machine. In die zin is Her misschien wel een mooi voorbeeld van wat men in sommige ontwerperskringen ook wel 'design fictie' noemt. Het creëren van fictionele, maar realistische en invoelbare toekomstscenario's over hoe technologie kan worden ingezet en worden gebruikt, en wat voor mogelijke effecten dit kan hebben op het menselijke bestaan, zόnder daarbij te vervallen in cynisme of naïef optimisme.

Het interessante hieraan is niet alleen dat het ons in staat stelt om het onzichtbare zichtbaar te maken, maar ook omdat het wellicht richtinggevend zou kunnen zijn in het oplossen van een andere uitdaging: het democratische gehalte van onze technologische toekomst. Want het interessante aan goed uitgevoerde design fictie is, en laat ik hier nogmaals Her aanhalen, dat het de potentie heeft om een kritische en realistische visie op technologie voor een groot publiek toegankelijk te maken. Of dit de inspraak op de toekomstige inrichting van onze alledaagse technologische omgeving vergoot is nog maar de vraag, maar creëert wel de mogelijkheid voor een publiek debat. Ontwerp - een antwoord op de vraag hoe te leven - is nu eenmaal niet alleen maar vraagstuk voor individuen en hun persoonlijke smaak, maar moet gevoed worden door wat ze moet bevorderen: het algemeen belang.

juni 2015


[1] Henry Dreyfuss, Designing for people, paperback 2003

[2] Geraadpleegd op: http://publicdomainreview.org/collections/new-york-worlds-fair-1939-40/

[3] In tegenstelling tot de toekomstschetsen van de techno utopieën uit de literatuur, (zoals bij Edward Bellamy and H.G. Wells), die vaak 100 jaar ver vooruit waren, was de utopische horizon van Arens, net als die van Her, op New York World's Fair veel dichterbij. Sterker nog: hij was er al.

[4] Egmont Arens, Color on the war front, Design, volume 45, issue 5, 1944

[5] Tara Andrews, Design and consume to Utopia: where Industrial Design went wrong, 2009

[6] Information Machine: Creative Man and the Data Processor (IBM, 1958)

[7] http://www.newyorker.com/news/news-desk/steve-jobs-technology-alone-is-not-enough

[8] P. Verbeek, Op de vleugels van Icarus. Hoe moraal en techniek met elkaar meebewegen, Lemniscaat, 2014

[9] Uit Ruben Jacobs, Iedereen een kunstenaar. Over Authenticiteit, kunstenaarschap en de creatieve industrie, V2/Nai10, 2014

[10] P. Verbeek, Op de vleugels van Icarus. Hoe moraal en techniek met elkaar meebewegen, Lemniscaat, 2014

[11] Afscheidsrede Tjalling Swierstra, Heracliteïsche ethiek. Omgaan met de soft impacts van technologie, Maastricht Univeristy 2011

[12] Bruno Latour, Moraal en technologie: het einde der middelen, 2002

[13] Geraadpleegd op: http://www.jeroenvanloon.com/index.php?/project/analogue-blog/

[14] Geraadpleegd op: http://thenewinquiry.com/essays/pics-and-it-didnt-happen/

[15] Koert van Mensfoort, Als de producten tot je spreken, 2008. Geraadpleegd op: http://networkcultures.org/krant/2008/03/05/als-de-producten-tot-je-spreken/

[16] Peter-Paul Verbeek and Petran Kockelkoren, The Things That Matter, Design Issues, Vol. 14, No. 3 (Autumn, 1998), pp. 28-42

[17] Geraadpleegd op: http://www.creativetechnologies.nl

[18] Albert Brogmann, The Dept of Design, in Discovering Design. Exploration in design studies, The University of Chicago press, 1995

[19] Gijs van Oenen, Interpassiviteit, in Krisis, 6/4, 2005, p. 87-90

[20] Nicolas Carr, The Glass Cage: Automation and Us, Bodley Head, 2014


Nieuwsbrief

Ontvang als eerste uitnodigingen voor onze events en blijf op de hoogte van komende tentoonstellingen.