Nieuwe Instituut
Nieuwe Instituut

Huis Sonneveld

Decolonising Design

Home

“Maar Miguel, jij bent helemaal niet Zwart!” Over agency, plaats en urgentie

In een voorwoord dat kunstenaar Miguel Peres dos Santos heeft geschreven bij zijn essay 'Kas di shon' gaat hij in op de logica die schuilgaat achter de veelgehoorde feedback waarmee hij in zijn werk wordt geconfronteerd.

Toen Flora van Gaalen van Het Nieuwe Instituut mij begin juni 2020, in de nasleep van de moord op George Floyd, opbelde met de vraag of ik een bespiegeling zou willen bijdragen over "de manier waarop we kunnen toewerken naar een niet-racistische, inclusieve samenleving" of iets over de huidige stand van zaken zou willen schrijven, zei ik onmiddellijk ja. Die impulsieve bevestiging is een duidelijk teken van mijn eigen privilege. Daarmee is een nadere analyse van zeggenschap, beslissingsbevoegdheid en het recht of vermogen om zaken te willen veranderen, van wat in het Engels agency wordt genoemd, op zijn plaats. Commentaar dat varieert van de uitroep "Maar Miguel, jij bent helemaal niet Zwart!" tot de vraag "maar wat is nu eigenlijk jouw band met de Antillen?" of de opmerking "wij zijn niet overtuigd van de toegevoegde waarde of urgentie," is allemaal relevant, maar er lijkt ook een groot aantal aannames in besloten te liggen. Bovendien onthult zulke feedback een logica waar ik hier graag dieper op in wil gaan.

"Jij bent niet Zwart"

Die opmerking dat ik niet Zwart ben werd gemaakt door een collega-kunstenaar die in mijn afwezigheid tegen een andere kunstenaar reageerde op een groepstentoonstelling waaraan ik deelnam. Hoewel ik regelmatig laat weten dat ik me pas nadat ik naar Nederland was verhuisd sterker bewust werd van de sociaal-culturele mechanismen die lichamen een bepaalde raciale identiteit toeschrijven, heb ik nooit geclaimd dat ik zelf Zwart ben of dat ik een deskundige zou zijn in de ervaring van het Zwart zijn. Dat gezegd hebbende, hou ik me in mijn werk natuurlijk bezig met stelselmatige processen die onlosmakelijk met het kolonialisme verbonden zijn en die zich vanwege hun aard, voorgeschiedenis en opbouw intrinsiek richten op juist die lichamen die als Zwart geracialiseerd zijn. Deze processen die tot ontmenselijking, uitbuiting en extractie leiden, vormen nog altijd het fundament waarop de zogenaamde westerse wereld gebouwd en ingericht is en die van daaruit wereldwijd worden opgelegd. Het snijdt voor mij geen hout om het binnen een beschouwing van koloniale theorie en hoe die in de praktijk werd gebracht niet over anti-Zwartheid te hebben. Anti-Zwartheid staat centraal in het koloniale project en als je het vermijdt span je het paard achter de wagen, of - meer in lijn met de inhoud van mijn essay - begin je een huis te bouwen vanaf het dak. Toch blijft het de vraag of ik, als niet-Zwart persoon, met recht ben aangewezen om kwesties aan te kaarten die zo sterk verbonden zijn met anti-Zwartheid. Dat is in geen geval mijn plaats, het is niet mijn place of agency.

"Wat heb jij met de Antillen?"

Iets vergelijkbaars gaat op voor de schijnbaar onschuldige vraag wat mijn relatie met de Antillen inhoudt. De ethische legitimering van mijn werk en de vraag naar agency doen ook hier ter zake, juist wanneer je een onderzoek opzet naar Nederlandse koloniale structuren die zelf verweven zijn met de constructen van hun specifieke geografische en culturele context. Hoewel ik mezelf nooit enige Antilliaanse identiteit of expertise heb toegedicht, begrijp ik dat het een onvermijdelijke vraag is. De oorsprong van de vraag naar urgentie is me minder duidelijk. "Wij zijn niet overtuigd van de meerwaarde en urgentie" van een onderzoek waarin koloniale structuren centraal staan is een vorm van kritiek die me doet twijfelen aan de ernst van mijn eigen cognitieve dissonantie. Want weet je, ik bezie de wereld om me heen als een directe uitkomst van koloniaal denken en handelen. Sterker nog, ik vind het moeilijk om enig maatschappelijk stelsel in de westerse wereld te bestuderen zonder dat daarbij blijkt dat het in het koloniale project geworteld is en daar zijn eigenschappen en uitvoering aan ontleent. Alles, van mondiale geldstromen tot de natiestaat en van wereldwijde organisaties tot aan lokale instituten, lijkt me nog steeds te opereren volgens die logica die in wezen koloniaal is.

Van _mij,_ _hier_ en _nu_ naar _zij_, _daar_ en _toen_

Zonder het bestaansrecht van de kritiek of de criticasters in twijfel te willen trekken, lijkt zich in de logica en beredenering een onuitgesproken patroon af te tekenen, ergens op het raakvlak van zeggenschap, plaats of standplaatsgebondenheid en vermeende urgentie. Dit patroon zou (al dan niet bewust) wel eens cruciaal kunnen zijn in de wijze waarop koloniale kritiek gedepolitiseerd wordt. Vanuit een koloniaal perspectief zou je agency als volgt kunnen benaderen: het is jouw zaak niet (en gaat mij dus ook niet aan), omdat het hun probleem is. Het is hier van wezenlijk belang dat we de kritiek buiten onszelf plaatsen, want zo verantwoorden we dat wij ons er niet persoonlijk mee verbonden voelen. Zo'n veronderstelde ontkoppeling doet zich eveneens voor wanneer de urgentie letterlijk daar naartoe wordt verplaatst en _hier _dus ontbreekt, of als die noodzakelijkheid er toen wel was en daarmee nu niet (meer). De verplaatsing van mij, hier en nu naar zij, daar en toen positioneert alle kritische analyse meteen aan de periferie van onze polis, het de-politiseert die kritische analyse onherroepelijk.

Ikzelf ben niet Zwart, Antilliaans of Amerikaans; ik kom evenmin hiervandaan of daarvandaan; en waarschijnlijk ben ik te oud om van nu te zijn. Het essay 'Kas di shon' is een poging om aan te zetten tot reflectie op wat het voor instituten inhoudt om "toe te werken naar een niet-racistische, inclusieve samenleving" wanneer alles, inclusief die instituten zelf, volgens een koloniale logica is gerangschikt. Disclaimer: die overbodige poging is mislukt.

Nieuwsbrief

Ontvang als eerste uitnodigingen voor onze events en blijf op de hoogte van komende tentoonstellingen.