Collectie
Geschiedenis van de collectie
De collectie van Het Nieuwe Instituut is veel ouder dan het instituut zelf. Al vanaf het einde van de negentiende eeuw werden architectuurtekeningen van vooraanstaande architecten verzameld, maar pas zo'n honderd jaar later werden die verzamelingen voor het eerst ondergebracht in een architectuurmuseum.
In 1912 was voor het eerst sprake van de oprichting van een architectuurmuseum in een beroemd geworden artikel van de architect J.H.W. Leliman in 'De Bouwwereld'. Als reactie op de aankondiging van de tentoonstelling '100 jaar Nederland', pleitte hij voor een permanente vorm van exposeren in een architectuurmuseum. Hij schreef: "Terwijl iedere krabbel door een schilder van naam zorgvuldig bewaard blijft, is het de gewone gang van zaken dat de beste concepties van befaamde architecten spoorloos verdwijnen, omdat de bouwkundige tekening als zodanig [..] niet als kunstwerk bedoeld is."
Passief collectioneren
Het Genootschap Architectura et Amicitia benoemde daarop een commissie die in 1919 met het advies kwam een Rijksmuseum voor de Bouwkunst te stichten in Amsterdam. Met die aanbeveling werd weinig gedaan, maar ondertussen werd er wel archiefmateriaal verzameld, onder andere door de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, die archieven van belangrijke architecten bewaarde. Het verzamelen in die tijd was een passieve vorm van collectioneren. De tekeningen van Cuypers zijn bewaard gebleven omdat ze op de zolder van het Rijksmuseum werden achtergelaten. In later jaren werden daar archieven aan toegevoegd, zoals bijvoorbeeld het materiaal van de bouwkunsttentoonstelling die georganiseerd was ter ere van het 25-jarig jubileum van koningin Wilhelmina (1923). Ook de Bond van Nederlandse architecten (BNA) en de Academie van Bouwkunst in Amsterdam verzamelden archivalia met het oog op een toekomstig museum. Daaraan heeft Het Nieuwe Instituut respectievelijk het archief van Berlage en de reistekeningen van Kromhout te danken. Archiefmateriaal werd dus wel bewaard, maar er werd niets gedaan aan de conservering of beschrijving ervan.
Toekomstig museum
Na de Tweede Wereldoorlog werd het idee van een Architectuurmuseum opnieuw opgepakt. In 1955 richtten particulieren de Stichting Architectuurmuseum (SAM) op met als uiteindelijk doel een museum voor Nederlandse bouwkunst te realiseren. De stichting stelde zich de taak om archieven 'te verzamelen, te bewaren, te onderhouden en toegankelijk te maken voor belangstellenden', en zo een collectie op te bouwen voor het toekomstige museum. Het ging hen daarbij vooral om de nalatenschap van de 'helden' van de moderne beweging. De architecten van het naoorlogse Nieuwe Bouwen, die betrokken waren bij de SAM, beschouwden het vooroorlogse modernisme als hun wortels en de collectie moest de heroïsche geschiedschrijving van de moderne beweging ondersteunen.
De SAM, met als drijvende kracht architect Auke Komter, verzamelde inderdaad vele belangwekkende particuliere archieven, maar zonder enige overheidssteun was het ondoenlijk de eigen doelstelling te realiseren: het onderhouden en toegankelijk maken van het materiaal. Van een museum kwam het evenmin, zelfs niet van een eigen gebouw; het materiaal werd her en der ondergebracht.
Het Turfpakhuis
Toen de overheid belangstelling kreeg voor deze archieven werd begin jaren zeventig het Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst (NDB) in het leven geroepen als zijtak van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De RDMZ wilde zich ook met de jongere monumenten (na 1850) gaan bezighouden en vermoedde met de archieven van de SAM een belangrijke bron van documentatie in handen te hebben. Het verzamelen van architectuurarchieven was daarmee niet langer een zaak was van architecten zelf, verenigd in de SAM, maar van architectuurhistorici in dienst van de overheid. Daarbij werden algemene criteria gehanteerd, zoals de bekendheid en landelijke uitstraling van een architect.
Het NDB werd gevestigd in het Turfpakhuis aan het Waterlooplein, waar ook de Academie voor Bouwkunst was gehuisvest en waar een nieuw kantoor voor de BNA gepland was. Het idee was om op die locatie een mooie drie-eenheid te creëren: een opleiding, een beroepsvereniging en een museum. De boekenverzamelingen van de Academie en de BNA werden daarom bij het NDB ondergebracht. Later werd de collectie uitgebreid met eigen aankopen en met boekerijen die met archieven meekwamen, zoals die van J. Wils, C. van Eesteren en R. Blijstra. Deze bibliotheek had een belangrijke functie voor studenten, van de Academie, maar vooral van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit, die er kunsthistorisch onderzoek deden.
Rijksadministratiekantoor 'De Droogbak'
De 35 archieven die door de SAM waren verzameld werden in 1972 officieel eigendom van de staat, en het NDB kreeg ze in beheer, evenals de bouwkundige archieven die bij het Rijksmuseum waren opgeslagen en aan hun lot waren overgelaten. Deze hele verzameling kwam in 1974 terecht in het Rijksadministratiekantoor aan de Droogbak in Amsterdam. De SAM kreeg de taak het NDB te 'begeleiden', maar bleef zelf ook archieven verzamelen omdat zij als particuliere stichting andere financiële bronnen kon aanboren, en niet alle architecten hun archief wilden nalaten aan het Rijk.
Verantwoord wonen
Stichting Wonen was in 1946 aanvankelijk opgericht als consumentenorganisatie die voorlichting gaf over verantwoord wonen, en tot doel had de 'wooncultuur' in Nederland te verbeteren. Rond 1970 verschoof de belangstelling naar de relatie van de mens met zijn omgeving in bredere zin. De stichting gaf ook stem aan actiegroepen in stadsvernieuwingswijken, en vanuit die invalshoek werd de geschiedenis van de architectuur en stedenbouw bestudeerd en gedocumenteerd. Tentoonstellingen, een tijdschrift, een bibliotheek en documentatiecentrum moesten publieke belangstelling wekken voor architectuur en stedenbouw. Vooral de bibliotheek, gevormd vanaf 1968, was met een uitgebreid knipselarchief een belangrijk onderdeel van Stichting Wonen, met een gericht aanschafbeleid dat samenhing met de activiteiten van het tijdschrift en de tentoonstellingen. Vanaf halverwege de jaren tachtig, toen duidelijk was dat een fusie met het NDB realiteit zou worden, werd er een gezamenlijk aanschafbeleid gevoerd.
Samengevoegde collecties
Stichting Architectuur Museum (SAM), het Nederlands Documentatiecentrum voor de Bouwkunst (NDB) en Goed Wonen fuseerden in 1988 tot Het Nederlands Architectuurinstituut (NAi). Na de oprichting van het NAi zijn in 1989 de archieven die nog eigendom waren van de SAM, overgedragen aan de Staat, die de hele collectie, inclusief die archieven van het NDB die al rijkseigendom waren, in beheer gaf aan het NAi. De bibliotheekcollectie van het NAi werd gevormd door de samengevoegde collecties van het NDB en Stichting Wonen.
Zeker in de beginjaren van het NDB (1972-1989), en later het NAi (1989-2013), was er geen noodzaak tot een al te strikte afbakening van het verzamelterrein: de collectie was nog niet zo omvangrijk en het nieuwe NAi gebouw in Rotterdam bood voldoende depotruimte. Selectiecriteria waren het belang van een architect, afgemeten aan de hoeveelheid vermeldingen in gezaghebbende publicaties, landelijke bekendheid, kwaliteit van het werk, en het vernieuwende karakter ervan. In de jaren negentig groeide de collectie uit tot een van de grootste architectuurcollecties ter wereld.
In 2013 is het Nederlands Architectuurinstituut, samen met Stichting Premsela en Virtueel Platform gefuseerd tot Het Nieuwe Instituut.