Nieuwe Instituut
Nieuwe Instituut

Huis Sonneveld

100 Jaar De Stijl

Home

Het verlangen naar stijl. Interview met Hetty Berens

In 2017 is het honderd jaar geleden dat De Stijl werd opgericht, een beweging van kunstenaars, vormgevers en architecten die elkaar vonden in de ontwikkeling van een nieuwe beeldtaal. Vanaf 10 juni is in het Haags Gemeentemuseum Architectuur en interieur. Het verlangen naar Stijl te zien, een tentoonstelling die in nauwe samenwerking met Het Nieuwe Instituut tot stand kwam. 'Voor het eerst kijken we in een tentoonstelling over De Stijl veel verder terug dan de Eerste Wereldoorlog,' vertelt Hetty Berens, conservator van Het Nieuwe Instituut.

J.J.P. Oud en Th. van Doesburg. Huis De Vonk in Noordwijkerhout, 1917. Vakantiehuis voor fabrieksmeisjes. Vloerontwerp naar ontwerp van Th. van Doesburg. Collectie Het Nieuwe Instituut, OUDJ ph96

M. Brinkman. Stoommeelfabriek aan de Maashaven, Rotterdam 1913. IJzerskeletbouw, waardoor grote ruimten vrij ingedeeld kunnen worden. Collectie Het Nieuwe Instituut, BRIN 4-43

Th. Van Doesburg. l'Aubette, Straatsburg, 1926-1928. Foto's van het interieur van de Café-brasserie (b), de Grote Feestzaal (m) en de Kleine Feestzaal (o). Collectie Het Nieuwe Instituut, gift Van Moorsel, DOES AB9149.

Integratie van disciplines

'We laten zien dat ontwikkelingen in de architectuur aan het einde van de negentiende eeuw gezien kunnen worden als een soort vooraankondigingen van De Stijl', legt Berens uit. 'Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de intensivering van het gebruik van nieuwe materialen zoals staal, beton en glas. We hebben altijd wel gekeken naar wat dit voor de bouwpraktijk heeft betekend, maar nu richten we ons op de nieuwe visuele cultuur die hieruit ontstond en uiteindelijk in De Stijlbeweging tot volle wasdom kwam. Het aardige is dat als je De Stijl-stukken uit de kunstcollectie van het Haags Gemeentemuseum en die uit het architectuurarchief van Het Nieuwe Instituut bij elkaar brengt, deze prachtig op elkaar aan blijken te sluiten.'

Essentieel aan De Stijl is de integratie van verschillende disciplines, vertelt Berens. 'De vrije kunsten en het in opdracht vormgeven komen er bij elkaar. Daarnaast zie je ook de integratie van verschillende schaalniveaus: van gebouw, tot interieur, tot meubelstuk. Dat streven naar een Gesamstkunstwerk spreekt ook nu weer tot de verbeelding. De architecten, ontwerpers en kunstenaars van De Stijl wilden met hun uniforme, abstracte beeldtaal individuele verschillen en tegenstrijdigheden overstijgen en zo de wereld verbeteren. Daarmee is De Stijl zeker ook een reactie op de Eerste Wereldoorlog.'

Hetty Berens. Foto Petra van der Ree

Archiefmateriaal De Stijl. Foto Petra van der Ree

Hetty Berens. Foto Petra van der Ree

Archiefmateriaal De Stijl. Foto Petra van der Ree

De Stijl als laat negentiende-eeuws verschijnsel

Die focus van de tentoonstelling op de relatie tussen De Stijl en het einde van de negentiende eeuw kwam voort uit een gesprek tussen Hetty Berens (conservator Het Nieuwe Instituut), Hans Janssen (conservator Haags Gemeentemuseum) en Auke van der Woud (emeritus hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen). 'Van der Woud heeft verschillende boeken over de negentiende eeuw op zijn naam staan', vertelt Berens. 'Daarin laat hij zien hoe allerlei veranderingen in wat je de materiële cultuur zou kunnen noemen, tot een nieuwe visuele cultuur hebben geleid. Wat hij betoogt, maar nog niet heeft opgeschreven - de tentoonstelling loopt hierop vooruit - is dat de beweging van De Stijl, die als hét hoogtepunt van de Nederlandse kunst in de twintigste eeuw wordt beschouwd, in feite een laat negentiende-eeuws verschijnsel is.'

Toen Berens vervolgens in de archieven dook van architecten die werkten in de periode 1880 tot 1920, ontdekte ze daarin inderdaad allerlei aanvliegroutes van ontwikkelingen die uiteindelijk in De Stijl culmineerden. 'Het verlangen naar Stijl wordt een verkennende tentoonstelling waarin we ontwerpen van architecten als Lauweriks, De Bazel, Kromhout en Berlage uit de jaren negentig van de 19e-eeuw, naast ontwerpen van De Stijl plaatsen, zoals de Aubette van Van Doesburg in Straatsburg, de Haagse dansschool van Jan Wils, de bouwkeet van J.J.P. Oud voor Oud-Mathenesse en de hal die Van Eesteren samen met Van Doesburg ontwierp voor de Universiteit van Amsterdam. We beginnen met een jongensslaapkamer ontworpen door Vilmos Huszár en eindigen met een reconstructie van een atelier van Mondriaan. Door de bijna tweehonderd tekeningen, maquettes en foto's vlak boven en naast elkaar te plaatsen, kan de bezoeker in een oogopslag zien hoe bepaalde thema's zich ontwikkelen van het einde van de negentiende eeuw naar het begin van de twintigste eeuw.'

J.J. van Nieukerken. Badkamer in het Algemeen Provinciaal-, Stads-, en Academisch Ziekenhuis, Groningen 1891-1901. Collectie Het Nieuwe Instituut, NIEU ph635

J.J. van Nieukerken. Algemeen Provinciaal-, Stads-, en Academisch Ziekenhuis Groningen in aanbouw, 1901. Collectie Het Nieuwe Instituut, NIEU ph644

Mondriaan

Belangrijke thema's zijn een intensief kleurgebruik, een grote mate van transparantie door het gebruik van glas en steeds meer aandacht voor hygiëne, vervolgt Berens. 'In de negentiende eeuw tonen medici aan dat de gezondheid van mensen onlosmakelijk met hygiëne verbonden is. Wanneer de hygiëne verbetert, verbetert de volksgezondheid. Deze bewustwording leidt tot andere architectonische ruimten.' Een voorbeeld hiervan zijn de operatiekamers die de architect Van Nieukerken in het Academisch ziekenhuis van Groningen ontwerpt voor het Academisch Ziekenhuis in Groningen. Voor haar een van de hoogtepunten van de tentoonstelling. 'Van Nieukerken is bekend van zijn typische negentiende interieurs, met veel donker eiken en zware lambriseringen. Voor het ziekenhuis gaat hij echter aan de slag met de nieuwe inzichten over hygiëne in de medische wereld en ontwerpt hij heldere, steriele ruimten met stalenbuismeubelen. Dan zie je de schakel met de interieurs van De Stijl. In de ontwerpen van De Stijl lijken plafonds, wanden en vloeren moeiteloos in elkaar over te lopen. Ruimtes kunnen door schuifwanden worden afgesloten of juist worden uitgebreid en kleur wordt een integraal onderdeel van de ruimte.'

'Toen we aan de selectie van materiaal begonnen vroeg ik mij af of bijvoorbeeld het werk van Mondriaan niet te ver afstond van de negentiende vooraankondigingen van De Stijl uit ons archief', geeft Berens toe. 'Maar toen ontdekte ik dat de architect Van Epen lid was van de kunstenaarsclub De Onafhankelijken, net als Mondriaan, en dat zij samen vanaf 1912 jaarlijks in het Stedelijk Museum Amsterdam exposeerden. Van Epen liet daar met zijn bijdrages al zien dat beeldende kunst en architectuur naadloos in elkaar over kunnen lopen. In de tentoonstelling hangt een studie voor een landhuis van zijn hand, waarvan het intensieve kleurgebruik een mooie verbinding vormt met het werk van Mondriaan.'

Het pannenhuisje van Van Epen is voor Berens een van de verrassingen van deze tentoonstelling. Ingegeven door de wens een betaalbare woning te ontwikkelen kwam hij tot een technische innovatie. Hij ontwierp een huis waarvan hij de dakconstructie tot over de begane grond laat zakken, waardoor ook de gevels met dakpannen zijn bekleed. 'Dat leidde tot een bijzonder ontwerp met horizontale en verticale lijnen. Begin deze eeuw ontwierp het architectenbureau MVRDV voor de Haagse Vinexwijk Ypenburg ook een rijtjeshuis dat helemaal met dakpannen is bedekt, maar daar is de drijfveer toch eerder esthetisch.'

J.C. van Epen, Aquarelstudie van een landhuis, [z.j.]. Collectie Het Nieuwe Instituut, EPEN t290-5. Het kleurenpalet van oranje, groen, paars, blauw en geel verbindt de natuur en de architectuur van het landhuis. Van Epen exposeert zijn we…

Technische innovatie

Ook het gebruik van staal heeft een grote invloed op de nieuwe visuele cultuur die zich in De Stijl en nog weer later in het Nieuwe Bouwen verder ontwikkelt. Een voorbeeld hiervan ziet Berens in de graansilo van de Rotterdamse architect Michiel Brinkman. Daarvoor ontwierp hij een enorme ijzeren constructie, met rijen ijzeren kolommen in een strak gelid. In feite loopt die invloed van technische innovatie op de visuele cultuur tot aan de Tweede Wereldoorlog, vertelt Berens. 'Je ziet in het Nieuwe Bouwen deels dezelfde ontwerpers terug. In Huis Sonneveld uit 1933, ontworpen door de architecten Brinkman en Van der Vlugt, werden bijvoorbeeld de kleuren die De Stijl-kunstenaar Bart van der Leck voor Metz & Co samenstelde gebruikt. De blauwe, rode en gele kleuren zijn in de eetkamer toegepast. In de kinderkamers boven is blauw en geel gebruikt, daar voegen we dit jaar rode stoelen aan toe - ook weer bekleed met stoffen uit de Van der Leck-serie.

De samenwerking tussen het Haags Gemeentemuseum en Het Nieuwe Instituut verloopt heel plezierig, vindt Berens, ze waren het snel eens over het concept van de tentoonstelling. Omdat het dit jaar honderd jaar geleden is dat de beweging werd opgericht, organiseren meerdere kunstinstellingen tentoonstellingen over De Stijl. Ook het Centraal Museum Utrecht en Kade in Amersfoort kwamen bij Het Nieuwe Instituut aankloppen met aanvragen voor tekeningen en maquettes uit het archief. Maar er is materiaal genoeg, benadrukt Berens. 'We kunnen royaal uitlenen en tegelijkertijd zelf een uitgebreide tentoonstelling samenstellen. Sommige instellingen hebben even moeten wachten tot wij de selectie voor _Het verlangen naar Stijl _rond hadden, maar daarna bleek nog ruim voldoende keuze aanwezig. Het prachtige voordeel van een uitgebreid archief als het Rijksarchief voor Nederlandse Architectuur en Stedenbouw is dat je er telkens vanuit een ander perspectief in kunt grasduinen en dan weer nieuwe dingen ontdekt en nieuwe selecties kunt maken.'

Interview Lotte Haagsma

Nieuwsbrief

Ontvang als eerste uitnodigingen voor onze events en blijf op de hoogte van komende tentoonstellingen.