Rapport Onderzoek Pilot Vouchers Culturele Immersieve Producties
1. Inleiding
Sinds 2019 beheren het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie en het Nederlands Filmfonds gezamenlijk de Immerse/Interact regeling. Het doel van deze regeling is om de ontwikkeling, realisering en distributie van artistiek hoogwaardige, immersieve en/of interactieve mediaproducties door zowel onafhankelijke makers als producenten te bevorderen. Vanaf het najaar 2024 zal gekoppeld hieraan een structurele distributieregeling aangeboden worden die specifiek is gericht op het verbeteren van de zichtbaarheid, infrastructuur en vertoning van immersive producties in Nederland.
Onder immersieve producties verstaan we culturele mediaproducties, zoals virtual reality (VR), mixed reality (MR), augmented reality (AR), 360-graden film en interactieve installaties.
Voortkomend uit diverse gesprekken binnen de sector, onder meer met de coalitie Moonshot Digitale Cultuur, is vanuit tijdelijke middelen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in december 2023 de eenmalige Pilot Vouchers culturele immersieve producties van start gegaan. Deze regeling is beschikbaar geweest tussen december 2023 tot februari 2024, en bestond uit een totaalbudget van € 250.000 plus € 10.000 uitvoeringskosten. Zowel makers, producenten als instellingen konden aanspraak maken op een voucher.
Dit onderzoek is een evaluatie van deze pilot en heeft als doel om input te leveren voor de inrichting van de structurele regeling. Na de zomer (2024) zal een tweede onderzoek van start gaan. Deze zal zich richten op de bredere context van de distributie van immersieve werken.
1.1 Pilot Vouchers culturele immersieve producties
Binnen de pilot waren twee categorieën vouchers beschikbaar:
Categorie I: van € 5.000 aan te vragen door makers en producenten als bijdrage in de kosten voor distributie/vertoning van een Nederlandse culturele immersieve mediaproductie die (grotendeels) gerealiseerd is.
Categorie II: maximaal € 15.000 aan te vragen door festivals en presentatie-instellingen voor het realiseren van een presentatie of tentoonstelling van een of meer werken. Voor de hoogte van de subsidiebehoefte wordt uitgegaan van een bijdrage van € 2.500 per gepresenteerd werk.
De aanvragen werden niet inhoudelijk beoordeeld, maar slechts getoetst op de volgende punten:
- De aanvraag is volledig
- De aanvrager is in Nederland gevestigd
- Het werk/project betreft een culturele immersieve mediaproductie: een audiovisuele productie waarbij gebruik wordt gemaakt van immersieve technieken, zoals VR, AR, 360-graden film of een ‘roomscale’ interactieve installatie
- Het werk/project is op het moment van aanvraag (grotendeels) gerealiseerd en/of binnen afzienbare tijd klaar voor presentatie
- De presentatie/vertoning vindt uiterlijk plaats in maart 2025
- De aanvrager zal meewerken aan het onderzoek naar de resultaten van de toegekende vouchers
Voor de Pilot Voucherregeling was een budget van € 260.000 beschikbaar. In totaal is € 248.750 toegekend aan positief beoordeelde aanvragen. Van dit bedrag zijn 20 vouchers verstrekt aan makers/producenten voor de vertoning van een specifiek werk en 13 vouchers verstrekt aan presentatie-instellingen en festivals.
1.2 Inrichting onderzoek
Dit onderzoek wordt onder verantwoordelijkheid van het Nieuwe Instituut uitgevoerd. Hiertoe wordt samengewerkt met externe onderzoekers, een projectleider en een klankbordgroep. Het ministerie van OCW heeft hiertoe een bijdrage verstrekt.
Het onderzoeksproject bestaat uit twee delen. Het eerste deel is gericht op het evalueren van de Pilot Vouchers culturele immersieve producties en het doen van aanbevelingen voor de inrichting van de structurele ondersteuningsregeling. Het tweede deel van het onderzoek beoogt een bredere kijk te bieden op de pilot en distributie van immersieve producties in het algemeen. In dit onderzoek, dat na de zomer van 2024 van start gaat, worden ook de perspectieven van de makers, producenten, festivals en presentatie-instellingen meegenomen en wordt gekeken naar internationale best practices en mogelijke businessmodellen. De resultaten van dit onderzoek moeten leiden tot concrete adviezen voor het verbeteren van de zichtbaarheid van de digitale cultuursector en de benodigde infrastructuur voor distributie. Dit onderzoek loopt tot april 2025.
Het voorliggende rapport biedt de weerslag van het eerste deel van het onderzoek.
2. Aanpak onderzoek
Voor dit onderzoek zijn de aanvragen, toekenningen en afwijzingen binnen de pilot geanalyseerd. In verband met de korte looptijd is gekozen voor een enquêtevorm. Deze enquête opende op 10 april en liep tot 14 mei 2024. De enquête was te vinden via een link die verwees naar het vragenlijstsysteem van het Nieuwe Instituut. Er waren vier vragenlijsten:
- voor makers en producenten van wie de aanvraag is goedgekeurd;
- voor instellingen waarvan de aanvraag is goedgekeurd;
- voor afgewezen aanvragers;
- voor niet-aanvragers.
De volledige vragenlijsten zijn hier te vinden.
Alle aanvragers ontvingen een persoonlijke uitnodiging. De uitnodiging voor invullen van de niet-aanvragerslijst is gedeeld in de mailinglijst van het Moonshot Digitale Cultuur (550 leden). De enquête kon anoniem worden ingevuld.
Een eerste versie van het rapport is voorgelegd aan een klankbordgroep van professionals uit de Digitale Cultuursector, te weten Karen Lancel (Lancel/Maat), Niki Smit (Monobanda), Boris Debackere (V2_), Corine Meijers (Studio Biarritz) en Gaby Wijers (LI-MA). Hun feedback was voornamelijk inhoudelijk van aard en is verwerkt in quotes. De uit het gesprek voortgekomen thema’s worden ook meegenomen naar de tweede fase van het onderzoek. Het lectoraat Civic Interaction Design (HvA) onder leiding van Martijn de Waal heeft kritisch gekeken naar de methodologie: de opzet van de vragenlijsten en de verwerking van de respons. Auke Kranenborg (onafhankelijk adviseur) heeft meegelezen in de eerste versie van dit rapport, en zal ook betrokken zijn bij het vervolg.
Respons
- Alle 20 makers/producenten die een voucher hebben ontvangen, hebben de enquête ingevuld.
- Van de 13 instellingen die een voucher hebben ontvangen, hebben 12 de enquête ingevuld.
- Van de 4 afgewezen aanvragers hebben er 3 de enquête ingevuld.
- 14 personen die de voucher niet hebben aangevraagd, hebben de enquête voor niet-aanvragers ingevuld.
Aangevraagde makers/producenten typeren hun project als volgt:
3. Bevindingen
3.1 Over de voucher
De voucher voorziet voor zowel makers/producenten als instellingen in een financiële behoefte die niet uit andere subsidiegelden kan worden gehaald. Het blijkt zelfs voor de helft van de makers/producenten lastig om ruimte in de oorspronkelijke productiebegroting van hun project op te nemen voor optimalisatie, packaging of porting. Vaak (37% van de makers/producenten) is distributie wel opgenomen, maar wordt het geld uiteindelijk altijd opgeslokt door de ontwikkeling van het project. Eenvijfde van deze respondenten geeft zelfs aan nooit toe te komen aan distributietaken tot het werk af is.
“De ouderenzorg is een werkveld waar veel interesse is in kunstzinnige toepassingen, maar helaas is hier vaak ook geen budget beschikbaar. Deze voucher haalt de betaaldrempel weg en geeft ons kans om ons werk te vertonen en naamsbekendheid op te bouwen.”
“De uren die er nodig zijn om het werk zichtbaar te maken binnen een distributienetwerk en het werk wat moet verzet worden voor de vertoningen zijn dusdanig hoog, dat de voucher hier maar een klein deel van dekt. Desalniettemin is het een enorm belangrijke ondersteuning waarmee dingen mogelijk gemaakt kunnen worden.“
“We maken allemaal werk met als doel een impact te behalen of een verhaal naar buiten te brengen dat urgent is of perspectieven doet veranderen. Als er geen ruimte (tijd) of vergoeding van kosten is om een project te distribueren is dit doodzonde. Daarom is deze voucher essentieel.”
De voucher wordt voor makers/producenten als welkome aanvulling gezien op de regelingen die zich op inhoud focussen. Het wordt als goed ervaren dat er eerder/elders wel een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden door een eerdere subsidie. Het is van waarde dat de aanvraag een snelle procedure blijft, ook omdat presentatiedata soms pas op korte termijn definitief worden.
37% (7 van de makers/producenten) geeft aan dat de instelling waar het project wordt vertoond ook in aanmerking komt voor een voucher. Daarvan hebben 4 instellingen ook een voucher aangevraagd. Omgekeerd gaven 7 instellingen (54%) aan dat meerdere projecten die ze gaan presenteren ook in aanmerking komen voor een voucher.
77% van de instellingen vindt het presenteren van culturele immersieve producties kostbaar, en ziet deze voucher als een zeer welkome bijdrage. Zij geven aan dat ze zonder extra financiering niet in staat zijn om deze projecten te tonen.
Van de respondenten die niet hadden aangevraagd was de helft een instelling (7), en de helft een maker / producent (8). De helft van de respondenten was niet bekend met de pilot. Een respondent, een naar eigen zeggen goed geïnformeerd persoon in de sector, meende dat de communicatie zich waarschijnlijk niet op gebieden buiten de randstad had gericht. Degenen die wel op de hoogte waren, hadden dit gehoord via fondsen, de Moonshot Digitale Cultuur coalitie, of via het eigen netwerk.
De helft van deze respondenten heeft niet aangevraagd omdat ze dus niet op de hoogte waren. Voor instellingen die niet hebben aangevraagd, maar wel op de hoogte waren van de regeling, zijn er verschillende redenen genoemd waarom zij niet hebben aangevraagd. Zo werden bij de aanvraagcategorie (maker/producent of instelling) de formele criteria als obstakel ervaren. Een andere reden was dat de hoogte van het te verkrijgen bedrag als te laag werd bevonden om de aanvraag in te dienen. Ook werd gedacht dat de soort activiteit niet subsidiabel zou zijn, bijvoorbeeld een tour.
3.2 Waar wordt de voucher voor gebruikt?
Van de makers en producenten vroeg 90% aan voor een fysieke vertoning en 10% voor een online presentatie. Alle instellingen vroegen aan voor fysieke vertoningen. Het voucherbedrag wordt vooral gebruikt voor het dekken van presentatiekosten (79% van de makers/producenten) Het gaat dan voornamelijk om opbouwuren van mensen uit het eigen team (80%) en kosten voor apparatuur en hosts. 40% van de makers/producenten geeft aan het bedrag te besteden aan kosten voor de presentatieplek, en voor extern opbouwpersoneel. In een enkel geval wordt het bedrag uitgegeven aan een fee voor de makers/producenten, en voor voorbereidende werkzaamheden en overleg met de locatie.
Ook optimalisatie of afwerking van het werk voor vertoning wordt veel genoemd (47% van de makers/producenten). Het technisch geschikt maken van de applicatie voor een nieuw platform of nieuwe generatie headsets wordt veel genoemd. Ook het uitontwikkelen van het onboardingproces wordt genoemd, alsmede een inhoudelijke update naar een nieuwe presentatiecontext.
32% geeft aan het te besteden aan uren voor marketing en communicatie zoals posters, folders, flyers, en social media.
Een klein percentage geeft het uit aan reis- en verblijfkosten binnen Nederland.
De helft van de makers/producenten heeft behoefte aan een voucher voordat het project kan worden getypeerd als zijnde (zo goed als) afgerond.
Onder de instellingen wordt de voucher veel ingezet voor kosten voor apparatuur (62%), algemene productiekosten voor een expo (54%), intern en extern opbouwpersoneel (35%), marketing (46%) en inzet en opleiding van hosts (31%). Hierin wordt er een nadruk gelegd op de training en het salaris van de hosts.
In bovenstaande afbeelding is te lezen welke percentage voor distributie/vertoning gedekt wordt door de voucher. Daarbij vermelden de instellingen dat het hier vooral gaat over het dekken van de directe kosten, gerelateerd aan de immersieve productie. Alle indirecte uren van de teams en materiële lasten om presentatie mogelijk te maken (zoals curatie, productie, techniek en overhead) zijn daarin niet opgenomen.
3.3 Feedback op de pilot
3.3.1 Formele voorwaarden
Twee derde (68%) vindt de voorwaarde dat een project eerder door een erkend cultuurfonds is gefinancierd goed, 32% vindt van niet.
Naast erkende cultuurfondsen zou het goed zijn om ook andere criteria in overweging te nemen, zoals bijvoorbeeld eerder geselecteerd zijn door een festival. Er zijn redenen denkbaar waarom een project niet door de genoemde erkende fondsen gefinancierd is. Bijvoorbeeld vanwege overvraagde regelingen, projecten die als te innovatief of te interdisciplinair worden bestempeld, of omdat de maker/producent met een eigen investering het project heeft gerealiseerd, bv met prijzengeld van eerder werk. Ook kunnen projecten zijn gerealiseerd in het buitenland of binnen een residency. Het is dan ook belangrijk om uitzonderingen mee te kunnen nemen in de kwaliteitscheck.
Daarnaast ontbreken volgens de respondenten een aantal fondsen die evenals de wel genoemde fondsen als kwaliteitscontrole kunnen dienen, zoals Creative Europe en andere EU fondsen, kleine/lokale fondsen, gemeentelijke cultuursubsidies en het Brabant C fonds.
77% (10) van de instellingen is het eens met de voorwaarde dat je als instelling in de afgelopen 5 jaar ondersteuning moet hebben gehad uit de BIS, of van een van de rijkscultuurfondsen. Twee van deze respondenten hopen wel dat daarmee geen kleinere, alternatieve instellingen of andere initiatieven buiten de boot vallen. De instellingen (3) die het er niet mee eens zijn, zien ook een drempel en te weinig kansen voor beginnende culturele plekken en kleinere initiatieven. Het zou volgens een respondent de ‘notoir niet-diverse’ cultuursector zo ook verder in stand houden.
Door een aantal makers/producenten wordt het moeilijk kunnen nakomen van fair pay genoemd als punt van aandacht met betrekking tot distributiebudgetten en -subsidies.
Niet-aanvragende respondenten gaven nog aan dat het voor instellingen niet altijd gemakkelijk is om voor een presentatie aan te vragen waarvan het programma nog niet bekend is. Zo is er door alleen op formele voorwaarden te selecteren geen nuance mogelijk in het aanvragen van een voucher voor programma’s die pas veel later in hun proces helder worden. De instellingen die bijvoorbeeld jaarlijks eenzelfde soort presentatie geven konden daardoor gemakkelijker een aanvraag indienen dan anderen met een fluctuerender programma.
Het toekennen van vouchers aan instellingen op formele gronden kan een kans zijn voor nieuwe, beginnende makers/producenten. Immers, hun werk hoeft niet door een kwaliteitsballotage. Aan de andere kant kan het juist meer veilige keuzes van instellingen in de hand werken, waarbij instellingen in hun aanvraag juist kiezen voor de meer gevestigde makers/producenten, omdat dat nou eenmaal de veiligste keuze is voor een nog niet definitief ingevuld programma.
Een van de respondenten, een bedrijf dat zich focust op online distributie, geeft aan dat het niet interessant is om aan te vragen zolang er geen mogelijkheid is een buitenlandse presentatie te doen. Er zit voor hen simpelweg geen waarde in het presenteren in Nederland. Alleen internationale festivals zijn relevant voor hen.
Vanuit de instellingen wordt tevens voorgesteld om de maximale voucherhoogte per werk te verhogen van €2500 naar €5000 mits de te maken kosten goed kunnen worden verantwoord in het plan.
3.3.2 Breedte voucherregeling
52% van de makers/producenten geeft aan te willen oppassen met immersief altijd te koppelen aan VR/AR/film. Immersief kan ook scenografie of theater zijn, social-VR, hybride werk of immersieve experiences, immersieve installaties, interactieve installaties, audio driven immersive projecten, new/immersive media of digitale kunst, immersieve live performances, Mixed Reality of immersive mixed media, multi sensorische installatie, XR, of VR installaties met veel fysieke elementen.
““Immersief” is erg aan een technologie gekoppeld, namelijk VR. Terwijl dit maar een onderdeel is van het brede spectrum van immersiviteit en er vele tools en technologieën bestaan om immersieve installaties of ervaringen te ontwerpen en ontwikkelen die zelfs nog een veel hoger level van immersiviteit en impact kunnen behalen. Ik hoop dat deze regeling open blijft voor het gehele spectrum van immersieve installaties, ook als er geen gebruik wordt gemaakt van VR of AR.”
Van de 20 makers/producenten aanvragers hebben er 6 (30%) aangevraagd voor een productie die niet kan worden aangemerkt als “immersieve productie” binnen de definitie van het fonds. Vijf hebben alsnog een toezegging ontvangen, maar één aanvraag is afgewezen, op basis van de definitie van het project.
58% van de makers/producenten respondenten erkennen dat zulke projecten ook specifieke behoeftes hebben, in de eerste plaats op het gebied van specialistische technische kennis, of personele inzet of extra of speciaal benodigde apparatuur. Daarnaast wordt genoemd: Financiële middelen om kennis in te brengen bij potentiële vertoningsplekken, Context specifieke of locatie specifieke aanpassingen/ontwerpen van het project, onderhoud en vervangingen. Opslag en transport van fysieke elementen, reisbaar maken van fysieke installatie (dus een handzamere reisbare versie maken) en in geval van performance: inzet van performers of acteurs.
Het is maar voor 62% van de instellingen helder waar de term ‘Culturele Immersieve Producties’ voor staat. 10 van de 13 instellingen geeft aan ‘Culturele Immersieve Producties’ te willen presenteren (en dat al doen), die buiten de omschrijving van VR/AR/360-video of roomscale view vallen. Hier gaat het voornamelijk om het presenteren van audio(visuele) installaties, immersieve werken, interactieve installaties en nieuwe ‘emerging’ technologieën. Ook performances en voorstellingen worden genoemd.
Opvallend in de omschrijvingen is dat iedereen weer een net andere term gebruikt. 31% van de instellingen heeft een voucher-aanvraag gedaan voor dit soort werken.
Respondenten geven aan dat het belangrijk is dat er mogelijkheden komen voor het aanvragen van distributiegelden voor projecten uit de digitale cultuur in het algemeen, dus niet alleen “immersieve producties” zoals hier gedefinieerd.
“Ik heb ook andere werken die ik wil presenteren. Ons festival gaat niet over 'head mounted displays' maar over Digitale Cultuur en daar horen allerlei vormen van "emerging technologies' bij zoals AI, apps, installaties, voorstellingen die gebruik maken van technologie. Wij willen de veranderingen in het veld op het vlak van 'de nieuwe media' - nieuwe platformen- laten zien. Wat gebruiken de makers van vandaag om hun verhaal te vertellen? Het gaat niet over het bevestigen van de status quo van een bepaalde technologie, maar op zoek naar de randen van vernieuwing, nieuwe horizonnen verkennen. En dat gaat buiten brillen om.”
“Nu is immersief gebaseerd op het gebruik van nieuwe technologie, maar wat als het werk een LARP (Live Action Role Play) betreft, dat is per definitie ook immersief? Daar liggen wellicht de grenzen van Digitale Cultuur, maar voor ons is dat ook onderdeel daarvan, en maken wij niet altijd het onderscheid tussen digitaal en analoog.”
Alle 3 afgewezen aanvragers geven aan dat het binnen het proces van distributie en het tentoonstellen in de sector ontbreekt aan ondersteuning voor werken uit de Digitale Cultuur die niet worden aangemerkt als ‘culturele immersieve producties’. Een respondent vindt dat er een betere, ruimere, inclusieve definitie moet komen voor immersieve producties. De huidige definitie lijkt puur te gaan over het ‘visuele’, wat andere vormen van immersiviteit uitsluit. Voorbeelden van andere immersieve werken zijn bijvoorbeeld geluidswerken, games, mapping projecten of video-installaties. Dit is volgens de respondent een rem op innovatie. Het zou de voorkeur hebben binnen deze definitie ruimte te maken voor ook andere mediavormen. Specifiek wordt door een respondent ook aandacht gevraagd voor ondersteuning voor tentoonstellingen en werken gericht op educatie. Deze worden op voorhand vaak afgewezen omdat ze gericht zijn op jeugd en jongeren.
3.3.3 Aanvraagfrequentie
Bijna 80% van de makers/producenten vindt het kunnen aanvragen van eens per jaar te weinig. De belangrijkste reden die hiervoor wordt genoemd is het feit dat aanvragers meerdere projecten of presentaties per jaar hebben om te presenteren of distribueren. 70% van de makers/producenten geeft aan per ronde meerdere vouchers te willen aanvragen voor verschillende titels. Ook geeft 80% van hen aan om voor eenzelfde titel meer dan 1 keer per jaar te willen aanvragen, omdat een werk meerdere malen wordt gepresenteerd per jaar, maar ook vanwege mogelijke andere taken als optimalisatie of taalversies maken.
“Het is zonde dat er zoveel werk maar 1 of enkele malen vertoond wordt. (Dat is) niet goed voor de maker, niet goed voor het werk, en niet goed voor de besteding van alle productiemiddelen.”
Er wordt voorgesteld om meer steun te verlenen in de opschaalbaarheid van producties - waarbij de grootte van publieksbereik ook wordt meegenomen als criterium voor het ontvangen van zo’n voucher.
Onder de instellingen wordt er verschillend gekeken naar de aanvraagfrequentie. Voor de instellingen die maar eens per jaar presenteren is een eenmalige aanvraag per jaar vaak voldoende, echter kan de timing hiervan soms slecht uitkomen wanneer de programmering nog niet rond is. Voor sommige instellingen is het daarom handiger om twee maal per jaar te kunnen aanvragen.
Zo kan de aanvraag onderdeel worden van het proces van het samenstellen van een programma. Terwijl sommige instellingen aan zullen vragen voor hun reeds semi-definitieve programma kunnen anderen bijvoorbeeld de aanvraag doen wanneer gesprekken nog plaatsvinden met makers/producenten. Twee maal per jaar geeft zo meer ruimte om passende aanvragen op kortere termijn te kunnen doen.
In de pilotronde gaven 85% van de instellingen aan dat hun programma waarvoor werd aangevraagd al (deels) duidelijk was.
“In principe probeer je allerlei soorten kansen te creëren wil je dat er nieuwe mogelijkheden op je pad komen. Dat is niet altijd van tevoren te voorspellen, je moet in ieder geval niet afgeremd worden in je ambities, en daar waar bijzondere kansen worden gecreëerd zou je waar nodig, ondersteuning moeten kunnen krijgen.”
3.3.4 Buitenlandse presentaties
Bijna 95% van de ondervraagde makers / producenten zouden graag zien dat er geld beschikbaar komt voor presentaties in het buitenland. Daarvoor zouden de meesten het geld besteden aan dezelfde zaken als voor een Nederlandse presentatie, maar worden reis- en verblijfskosten, marketing- en netwerkuren, en kosten voor apparatuur en hosts, alsmede opbouwteams, ook aangeduid als zijnde specifiek anders of extra voor buitenlandse vertoningen.
Zijn er andere bedragen gemoeid bij buitenlandse vertoningen? Volgens makers/producenten:
Dit komt in de eerste plaats door de kosten voor reis en verblijf. Soms moet de eigen crew meereizen omdat het werk te gecompliceerd is om over te dragen aan een lokale crew. Indien het wel mogelijk is om het werk over te dragen aan een lokale crew, is in de periode daarvoor sowieso meer tijd gemoeid met het vastleggen en documenteren van het werk, alsmede het opleiden en overdragen.
Qua marketing zijn er extra kosten voor het vervaardigen van buitenlands promotiemateriaal of bijvoorbeeld een teaser e.d. Soms zullen er kosten moeten worden gemaakt ten behoeven van verkoopvertegenwoordigers of distributeurs.
Buitenlandse presentatiekosten brengen extra kosten met zich mee op het gebied van apparatuur en mensuren (eigen crew, lokale crew en hosts). De productie dient dan vaak nog extra geport te worden naar een ander soft- of hardwaresysteem, of (opnieuw) gepackaged. Ook andere taalversies/lokalisatie wordt door de helft van de respondenten genoemd.
Ook transport en opslag kan een zeer grote extra kostenpost zijn, indien er apparatuur meereist of er fysieke elementen zitten in het werk in kwestie. Soms worden fysieke elementen lokaal vervaardigd om transportkosten te drukken, maar deze oplossing levert alsnog extra kosten op. Voor transport zijn er vaak torenhoge import-export- of carnetkosten gemoeid, die een producent weer (grotendeels) terug kan krijgen, maar wat een hoge druk legt op de cashflow en de werkdruk van de kleine organisaties of makers/producenten. Buitenlandse presentaties leggen in voorbereiding vaak beslag op veel uren en kosten. Hiervoor zouden renteloze leningen een enorme uitkomst zijn.
“Ik zou wel een criterium hanteren dat het alleen voor internationale première kan en voor specifieke festivals internationaal. Deze lijst dient dan elke jaar te worden geüpdatet gezien verschuivingen in relevantie.”
Van de instellingen vindt 69% dat er ook geld beschikbaar moet zijn voor het presenteren van werk buiten Nederland. Er mist volgens 1 van de ondervraagden adequate en structurele funding op een internationaal niveau. In deze situaties ziet 56% een passieve rol voor zich, 33% een actieve rol als initiatiefnemer/trekker (eventueel met een partner op het gebied van distributie en sales), en 11% een actieve rol als distributeur of sales agent. Er is een internationaal netwerk dat bereikt kan worden, deze regeling zou kunnen bijdragen aan het ondersteunen van Nederlandse werken in het buitenland.
3.4 Algemene bevindingen voor nader onderzoek
3.4.1 Gebrek aan specialisten
Er zijn volgens de respondenten in Nederland te weinig specialisten op het gebied van sales of distributie van werken uit de Digitale Cultuur. Een van de instellingen geeft aan dat het een moeilijk circuit is om binnen te komen zonder een goed netwerk bij film- en immersive festivals. Ook ziet de helft van de respondenten een lacune in technische en operationele experts als het gaat om het presenteren van immersieve producties. De helft van de respondenten ziet deze lacune niet alleen voor immersieve producties, maar ook voor andere werken uit de Digitale Cultuur. Aan het einde van de keten, tijdens presentaties, worden er goede hosts gemist die nodig zijn om tentoonstellingen op een goede manier voor de bezoekers te ontsluiten.
Slechts een klein deel van de respondenten (20%) geeft aan te werken met een externe partij die (een deel van) distributie- en presentatietaken oppakt: een distributeur of specialist op het gebied van VR presentaties. Dit kan mede te maken hebben met het gebrek aan professionals op het gebied van distributie van immersieve producties.
“Het gebrek aan partijen die de distributie oppakken heeft niet te maken met gebrek aan professionals, dat heeft te maken met gebrek aan een verdienmodel.”
Er is momenteel vaak geen andere partij, anders dan de maker en/of producent, betrokken bij de distributie van de werken (74%). Betrokken externe partijen die genoemd worden zijn: externe technisch uitvoerende partijen, een co-producent of VR distributeurs in Nederland (Nu:Reality, Kaboom Distributie) of buitenland (Lucid Reality).
3.4.2 Presentatieplekken
De projecten worden voornamelijk gepresenteerd bij filmfestivals (58% van de respondenten), musea en/of beeldende kunstinstellingen (eveneens 58%) en andersoortige festivals (47%) [Hier wordt mee bedoeld: festivals die geen filmfestivals zijn, zoals meer kunst, mens en technologie-festivals als Dutch Design Week, FIBER, Sonic Acts].
Daarnaast worden meerdere malen genoemd: programma’s van vaste evenement-, debat- of publieke ruimtes, filmhuizen en commerciële evenementen.
Online presentaties via de Oculus Store, Steam of op social VR of in de metaverse worden opvallend weinig genoemd, respectievelijk 2 en 3 keer.
79% van de makers en producenten ziet onvoldoende mogelijkheden voor online of fysiek vertonen van hun project. Daarvan vindt 80% van de respondenten dat er bij musea en beeldende kunstinstellingen te weinig ruimte is om immersieve werken te vertonen. Ook wordt de mogelijkheid om binnen programma’s van vaste evenement-, debat- of publieke ruimtes te presenteren als gemis ervaren, alsmede bij bioscopen en filmhuizen, en bij niet-film-festivals. Een derde van de respondenten mist ook mogelijkheden in de niet-culturele en/of commerciële hoek, en de aanwezigheid van vaste plekken met doorlopende programmering.
“Samenwerking vanuit het nationale domein met een internationaal conglomeraat waarmee nationaal tegelijk internationaal wordt. Dat vergroot zichtbaarheid en is interessanter voor deelnemers, makers, producenten, presentatie-instellingen en borgt netwerkuitbreiding, dus zichtbaarheid elders.”
“(Er zouden) landelijke collectieve campagnes (moeten worden) ondersteund. (in de vorm van een) algemene campagne voor publiek en industrie dat Nederland hele goede en relevante projecten aan het maken is en vooruit loopt.”
62% van de instellingen vindt dat er niet voldoende online en onsite vertoningsplekken zijn in Nederland voor culturele immersieve producties. Daarbij wordt aangegeven dat deze plekken gemist worden in verschillende gebieden, waaronder plekken buiten de culturele sector op tijdelijke evenementen (63%), binnen programma’s van vaste evenement-, debat- of publieke ruimtes (50%), musea/beeldende kunstinstellingen (50%), bioscopen of filmhuizen (38%) en andersoortige (niet-film) festivals en platforms. Daarbij worden ook scholen en bibliotheken aangedragen als passende vertoningsplekken, en een suggestie voor een Europese versie van Netflix of Steam speciaal voor culturele VR werken en games..
”Ik heb niet de indruk dat er per se te weinig vertoningsplekken zijn; het probleem is eerder dat de plekken te weinig kennis hebben: wat te selecteren, wat te presenteren en wat daarvoor nodig is. En te weinig budget voor complexer werk dat veel vraagt: veel technische kennis, veel uren van de kunstenaars om het te installeren, apparatuur, onderhoud en begeleiding“.
3.4.3 Presentaties van ouder werk of als prototype
“Bij immersief theater maken we tijdens het maakproces gebruik van playtesten. Dit zijn ideale momenten om een (nieuw) publiek of instelling kennis te laten maken met de vorm en het genre. Dus hoe vaker wij op (toffe) locaties kunnen playtesten hoe meer dat een win-win situatie voor alle partijen kan zijn”
56% van de makers/producenten geeft aan behoefte te hebben aan het presenteren van werk wat vóór 2018 tot stand is gekomen. Er wordt wel aangegeven dat het lastig is oudere werken te presenteren, omdat ze wellicht niet meer kunnen voldoen aan de huidige kwaliteitsstandaard. Bovendien is het vaak technisch complex en kostbaar om ze geschikt te maken voor presentatie op moderne systemen.
Reden om oudere werken wel te presenteren is dat veel werken nog zeer relevant zijn of juist nu in een andere tijd en context interessant om weer te presenteren. Werken worden nog steeds niet door een breed of groot publiek gezien, dus ook oudere werken blijven interessant om te programmeren.
De instellingen zijn eveneens verdeeld over het vertonen van ouder werk (60% zegt geen behoefte te hebben, 40% zegt dat wel te hebben). Daarin speelt de invloed van de wensen van de makers/producenten en het publiek een belangrijke rol. Voor sommige instellingen is het werken met immersieve producties nog nieuw, en gaat het eerst om de kennismaking met de techniek. Andere instellingen met langere ervaring zien interesse in het tonen van een retrospectief, of het introduceren van ‘klassiekers’.
“Ouder werk kan nog steeds binnen een thema van een tentoonstelling of evenement passen en de kans dat het al te zien was voor een breed publiek tot nu toe is klein, dus die werken kunnen nog veel meer bereik krijgen, ook als ze ouder zijn.”
“Vertoning van oudere werken is relevanter, en zelfs zeer waardevol, voor ervaren makers, of makers/studenten die juist het medium aan het verkennen zijn. Maar voor een "reguliere" bezoeker hangt het heel erg van het soort werk af of het de moeite waard is om opnieuw te vertonen“
Een conclusie is dat er grote behoefte is aan expertise en ondersteuning in het up-to-date houden van werken ten behoeve van presentatie, en aan gedegen archivering van werken uit de Digitale Cultuursector. Naarmate de digitale cultuur volwassener wordt, is het essentieel dat deze ‘geheugenfunctie’ gewaarborgd is. Instellingen als LI-MA en Beeld en Geluid verdienen ondersteuning bij het waardevolle pionierswerk dat zij vervullen.
“Het is in de huidige tijd van razendsnelle technologische ontwikkelingen ontzettend moeilijk om projecten langer dan een paar jaar draaiende te houden. Software of componenten in de software vergen updates, waarna kettingreacties ontstaan.”
63% van de makers / producenten zouden hun project wel willen vertonen in betafase of als prototype. Er wordt aangegeven dat de hele branche er enorm veel aan zou hebben als er vaker prototypes aan publiek kunnen worden gepresenteerd. Dit maakt het mogelijk om in een vroeg stadium het werk te testen. Het geeft veel ruimte voor experiment die er anders niet is. Sommigen zouden dat liever besloten doen, anderen zien de waarde van publieke prototype testen. Makers en producenten denken dat vrijwel alle presentatieplekken vooral zijn gericht op werk dat vlekkeloos moet werken, wat een enorme druk geeft omdat er weinig ruimte is voor testen met publiek. Bij de instellingen zegt echter 60% van de respondenten het vertonen van werk in betafase of als prototype belangrijk te vinden.
“Langlopende iteratieve ontwikkelingsprocessen waarbij prototypes worden gedeeld met publiek, vormen een gebruikelijke praktijk in de digitale kunst en cultuur. Het zou mooi zijn hiermee rekening te houden in de vouchers. Dus niet alleen ‘AF/BIJNA AF’ en optimalisatie, maar ook ITERATIE.”
“Soms zou het fijn zijn als je bepaalde werken al in prototype-vorm kunt vertonen aan onze jonge doelgroep. Makers komen er pas achter wat er echt nodig is qua ervaring als ze hun installatie toetsen op kinderen op ons festival en tweaken het dan ook nog tijdens het festival. Sommige werken zouden het eerste jaar in prototype getest kunnen worden en in het volgende jaar dan in volle glorie op het festival te zien kunnen zijn of in prototype op ons festival staan en dan doorontwikkelen naar een volgende vertoningsplaats.”
“Elke plek is anders. Immersive werk is onderhevig aan verschillende locaties, voorbereiding en bediening van de ervaring. Hierdoor zijn verschillende versies van het werk nuttig. Zo kan de ervaring zich aanpassen op de presentatie.”
4. Vragen/aanbevelingen voor vervolg
4.1 Voor de in te richten voucherregeling
-
Verbreed de instap-eis voor aanvragers door "geselecteerd door festival" toe te voegen. Dat zou betekenen dat niet alleen bij een eerdere toekenning van een fonds kan worden aangevraagd, maar ook als het project reeds is geselecteerd voor een festival. Een andere toevoeging is: “Ander(e) fonds(en), te weten …” waarmee gemeentelijke, provinciale of juist internationale fondsen kunnen worden genoemd. En een laatste toevoeging is: “Andere financiering, te weten …” waarmee de eigen investering van een maker kan worden aangeduid, of bijvoorbeeld een universiteit of een residency.
-
De snelle behandeltijd en eenvoudige aanvraagprocedure wordt gewaardeerd, maar kijk goed of de regeling (ook in de communicatie) toegankelijk genoeg is voor startende makers/producenten en initiatieven en voor makers/instellingen buiten het reguliere circuit van de digitale cultuur.
-
Overweeg of de presentatie van oudere werken ook onderdeel moet kunnen uitmaken van de regeling.
-
Definieer "immersieve producties" duidelijk, maar zorg dat binnen die definitie voldoende ruimte is voor de breedte van immersieve producties.
-
Geef aanvragers ook de mogelijkheid om de voucher in te zetten voor het inhuren of opleiden / trainen van specialisten. Dit kunnen specialisten zijn op het gebied van technische development, marketing en communicatie, of sales en distributie. Zorg dat de voucher ook inzetbaar is voor het inhuren van specialistische kennis. Kijk of het maximum aan te vragen bedrag hoog genoeg is in relatie tot fair pay.
-
Maak het mogelijk voor presentaties in het buitenland (bv voor de internationale première) een aanvraag te doen. Wellicht alleen voor een reeks "gecertificeerde" festivals, waarvan de lijst jaarlijks wordt ge-update.
-
Kijk of het met name voor makers/producenten mogelijk is om meerdere keren per jaar aan te vragen. Instellingen zouden graag minimaal twee keer per jaar de mogelijkheid hebben om aan te vragen, omdat de planning van de projecten op gespannen voet kan staan met het aanvraagmoment (als dat slechts 1 keer per jaar kan).
4.2 Uitgangspunten voor Fase 2 van het onderzoek
De fase 2 van dit onderzoek zal van start gaan in het najaar van 2024 en zal kwalitatief van aard zijn: aan de hand van interviews zal een aantal onderwerpen dat in fase 1 aan de orde is gekomen, verder uitgediept worden en in bredere context geplaatst.
Ten eerste zullen de concrete resultaten en uitwerking van de pilot-vouchers nader bekeken worden. Daarnaast zal een aantal andere onderwerpen dat geen onderdeel was van de Pilot Vouchers, maar wel een rol speelt bij distributie en kansen biedt, onderzocht worden.
• Wat in deel 1 van dit onderzoek naar voren kwam, was de rol van een goede online omgeving om immersieve werken te delen met een breder publiek. De bestaande platformen zoals Steam, hanteren regels die niet altijd passen bij de Nederlandse of Europese markt. In deel 2 van dit onderzoek zullen de behoeften aan- en mogelijkheden van - dit soort platformen verkend worden.
• Er zal ingaan worden op mogelijke verdienmodellen binnen de distributie van immersieve werken in Nederland, zowel online als on site. Ook zullen we de buitenlandse markt meenemen in het onderzoek, om te zien wat we hiervan kunnen leren.
• Ook zal gekeken worden naar de distributie van producties die zich niet puur op VR, AR, en XR richten, maar op meer fysieke vormen immersive. Wat is de positie van dit soort producties binnen het distributienetwerk, en wat zijn hier de uitdagingen?
Dit onderzoek zal na de zomer van 2024 opgestart worden en midden 2025 worden opgeleverd.
Bijlage 1
In 2022 verscheen - op initiatief van Babette Wijntjes- het rapport Survey of the distribution of immersive media for the Netherlands, een kwalitatief onderzoek op basis van 25 interviews met stakeholders en specialisten uit de VR sector. Dit onderzoek was puur gericht op VR. Een van de conclusies was dat er behoefte is aan een subsidiemogelijkheid die zich niet alleen richt op de ontwikkeling van projecten, maar ook op de distributie en vertoning. De voucherregeling en de beoogde structurele distributieregeling vormen (deels) een antwoord op die vraag. De overige conclusies en aanbevelingen van dit rapport ten aanzien van distributie van immersieve werken zijn ook relevant voor de inrichting van de structurele regeling. Daarvoor zijn de conclusies van dit eerste onderzoek hieronder opgenomen.
De conclusies waren:
- In tegenstelling tot de filmindustrie heeft de XR-industrie geen distributeurs. Dit komt doordat er ook nog geen verdienmodel is: te weinig afzetmarkt, te hoge kosten voor het presenteren van werk.
- Er is behoefte aan sectorbrede subsidiemogelijkheden voor distributie. Los van de regeling Immerse\Interact en andere fondsen voor realisering dient er budget vrijgemaakt te worden voor onderzoek van distributie-mogelijkheden per project. Er zou een subsidieregeling moeten komen voor (online) distributie, marketing & promotie, vertoningen en samenwerkingen van artistieke projecten i.s.m. met alle fondsen
- Er dient blijvend te worden geïnvesteerd in talent, experiment en innovatie
- Er moet een betere vertaalslag komen naar publiek vanuit de sector. Niet alleen met publiciteit en marketing, maar ook wellicht met brands en andere manieren van communicatie.
- De sector kan meer zichtbaarheid gebruiken. Bijvoorbeeld door het inzetten van ambassadeurs voor immersieve media en het organiseren van (inter)nationale showcases.
- Nederlandse immersieve projecten kunnen meer gelanceerd worden op de internationale markten en festivals. Dit zou standaard onderdeel gemaakt kunnen worden van de promotie van Nederlandse cultuur in het buitenland.
- Er is hiervoor een natuurlijke rol weggelegd voor SEE NL
- Er zou een agentschap of platform opgericht moeten worden waar alle Nederlandse immersieve content bij elkaar gebundeld staat voor eventuele afnemers
- Er dient geïnvesteerd te worden in meer kennisdeling. Dit kan door b.v. het oprichten van een loket en/ of roadmap waar iedereen die iets wil weten of doen met immersieve media terecht kan, voor zowel makers als fysieke locaties.
- Er is veel ruimte voor betere kennisoverdracht en onderwijs. Er kan een platform/lab/academy gecreëerd worden met relevante stakeholders, eventueel in samenwerking met festivals, VRacademy en andere opleidingen
- Er is veel behoefte aan de ontwikkeling van educatieve strategieën
- Er moet meer onderzoek gedaan worden, en meer geïnvesteerd worden in experimenten en vertoningen op locatie
- Er dient meer onderzoek te worden gedaan naar de mogelijkheden om Virtual Worlds in het Social VR domein te exploiteren. De mogelijkheden voor het uitbrengen van content in de Metaverse zijn er en dienen te worden onderzocht.
- Hoe kunnen grote musea en instituten aangemoedigd worden tot het aangaan van co-opdrachtgeverschap voor producties?
- Er is veel ruimte voor het opzetten van samenwerkingen met andere branche organisaties zoals bibliotheken, musea en (film)theaters
Bijlage 2. Toegekende aanvragen
- affect lab
- ALLLESSS
- Amerpodia
- Bart Hess
- Benjamin Francis
- C.C. Floris
- Cassette
- ChromoSone
- Cinekid
- Coops & Co
- De Cacaofabriek
- Dutch Virtual Reality Days
- Eye
- FIBER
- Forum Groningen
- IDFA
- Imagine Film Festival
- International Film Festival Rotterdam
- K.O. Productions
- Kaboom Animation Festival
- Louise
- Mooves
- Nederlands Film Festival
- Nieuwe Instituut
- Pleinmuseum / DROPSTUFF.nl
- Polymorf
- Rongwrong
- SNDRV
- Studio Biarritz
- Studio Immersief
- Valk Productions
- WeMakeVR
- Zalan Szakacs
Colofon
Penvoerder
Nieuwe Instituut
- Cathy Brickwood (Programmamanager Digitale Cultuur)
Projectleider
- Paulien Dresscher (Onafhankelijk curator, onderzoeker en adviseur)
Onderzoeker
- Siuli Ko (Creative Producer en Programmeur)
- George Knegtel (onderzoeksassistent)
Adviesgroep
- Raymond Frenken (Beleidsmedewerker NAPA)
- Martijn de Waal (Professor Civic Interaction Design / Academic Director Centre of Expertise Creative Innovation HVA)
- Jenni Tuovinen (Hoofd Nieuwe Media Operations IDFA)
- Auke Kranenborg (Zelfstandig Adviseur, Redacteur, Researcher, Fondsenwerver)
Stuurgroep
- Karen Lancel (Kunstenaar bij studio Lancel/Maat)
- Niki Smit (Mede-oprichter en ontwerper bij Monobanda)
- Corine Meijers (Producent bij Studio Biarritz)
- Boris Debackere (V2_ Lab manager, docent & onderzoeker bij LUCA School of Arts)
- Gaby Wijers (directeur en oprichter LIMA)
Hoofdbeeld: In my absence - Monobanda. Naar een idee van Maartje Nevejan, Foto: Sander Heezen