Nieuwe Instituut
Nieuwe Instituut

Huis Sonneveld

Waar zijn alle vrouwen gebleven? Een zoektocht in de collectie

Lara Schrijver, hoogleraar architectuurtheorie aan de Universiteit van Antwerpen, doet onderzoek naar de rol van vrouwen in de Nederlandse architectuur tussen 1970 en 1999. Als gastonderzoeker van het Jaap Bakema Study Centre dook ze in de archieven van het Nieuwe Instituut om op zoek te gaan naar vrouwelijke stemmen in de Rijkscollectie voor Nederlandse Architectuur en Stedenbouw.

21 juli 2025

Enkele leden van 'Vrouwen Bouwen Wonen', beeldcompilatie van Mariette de Vries.

Tekst Lara Schrijver

In de winter van 2025 bracht ik drie maanden door in het Nieuwe Instituut, waar ik zocht naar vrouwen die hadden bijgedragen aan de gebouwde omgeving in Rotterdam in de jaren 1970 en 1980. Het seizoen bleek meteen een voorspelling: mijn zoektocht naar deze vrouwen was even slecht verlicht als de Rotterdamse winterdagen. Ondanks recente inspanningen om het werk van vrouwelijke architecten te erkennen zijn er nog altijd veel hiaten. Iets daarvan herkende ik vanuit mijn eigen opleiding architectuur (als vrouw) aan de TU Delft, wat me nieuwsgierig maakte naar de generatie vrouwen die mijn jaar voorging en waarvan ik een aantal tijdens de studie was tegengekomen. Toch bleek het allesbehalve vanzelfsprekend om de vrouwen van de opleiding Bouwkunde aan de TU Delft in de archieven van het Nieuwe Instituut terug te vinden.

De vrouwen uit mijn studietijd in de optimistische jaren negentig gingen het vak in rond de opkomst van SuperDutch en na de hoogtijdagen van het feministisch activisme van de jaren zeventig en tachtig. Aan de faculteit Bouwkunde van de TU Delft bestond destijds een vrouwennetwerk, Vrouwen Bouwen Wonen,en een actieve sectie vrouwenstudies, geleid door Anna Vos en Heidi de Mare. Deze sectie was halverwege de jaren negentig zo goed als ontmanteld, omdat de urgentie van het kritisch feminisme leek te zijn afgenomen. En toch lijkt het vakgebied vandaag aanzienlijk minder gelijkwaardig dan de vrouwen in mijn jaar zich destijds hadden voorgesteld. Met deze gedachten in het achterhoofd ging ik speuren naar de carrières van verschillende vrouwen van wie ik wist dat ze bestonden, maar die (nog altijd) minder zichtbaar lijken in de Nederlandse architectuurgeschiedenis.

De zichtbaarheid van deze vrouwelijke architecten is dan wel verbeterd dankzij de inzet van een jongere generatie die zich verwonderde over het gebrek aan andere stemmen in actuele debatten, recente geschiedenissen en archiefcollecties. Er werden workshops en feministische bijeenkomsten gehouden in Delft en bij het Nieuwe Instituut, en er verschenen diverse publicaties gericht op vrouwen, waaronder de website en het boek Gebouwen door Vrouwen door Sofie van Brunschot, een gids met projecten van vrouwelijke architecten in Rotterdam. Bij het Nieuwe Instituut heeft de werkgroep Collecting Otherwise met Setareh Noorani grote stappen gezet en ook werd het Vrouwen Bouwen Wonen-archief aangekocht onder leiding van curator Hetty Berens. Toch leek er nog altijd werk aan de winkel om de netwerken en carrières van vrouwen in Rotterdam en de TU Delft tussen 1970 en 1999 te traceren.

Artikel in het themanummer 'Vrouwen en Bouwen', Bouw 9 (1974).

Op zoek in de collectie

Waar te beginnen? Omdat architectuurarchieven vaak zijn geordend rond primaire auteurs, hetzij ontwerpers of bureaus, was het moeilijk om deze vrouwen te vinden zonder hun namen al te kennen. De verschillende tags van het archief bevatten geen geslacht als selectiecriterium, en simpelweg 'vrouwen' als zoekcriterium gebruiken leidt niet alleen naar het archief Vrouwen Bouwen Wonen, maar ook naar projecten zoals 'vrouwenhuisvesting'.

Daarmee verloopt het zoeken naar archiefinformatie over vrouwen in de architectuur meestal langs gebaande paden: namen die al bekend zijn, of namen die toevallig in andere archieven boven komen drijven. Als ze al bekend zijn komt dat vaak doordat ze bureaus leidden (meestal met mannelijke partners) en zichtbaar bleven dankzij gebouwen en/of publicaties. Luzia Hartsuyker-Curjel (1926-2011) is bijvoorbeeld een van de weinige vrouwelijke architecten die in de nationale archieven van het Nieuwe Instituut vertegenwoordigd is. Ze had een bureau met haar man Enrico Hartsuyker en had in zekere zin een klassieke architectuurcarrière, waarin ze verschillende gebouwen realiseerde en lokaal en internationaal werd uitgenodigd om lezingen te geven. Haar werk staat in feministische kringen bekend om haar ‘vrouwvriendelijke plattegrond', maar haar professionele carrière beperkte zich niet tot feministische projecten. Het archief van het bureau bevat ruimschoots bewijs van de dagelijkse beslommeringen van een praktiserend architect, en verder waardevolle knipsels, artikelen, notities en inzichten over een meer feministische benadering van woningbouw.

Dit traditionele archief heeft raakvlakken met het Vrouwen Bouwen Wonen-archief, aangezien Luzia Hartsuyker studiedagen van het netwerk bijwoonde en eraan meewerkte. Het Vrouwen Bouwen Wonen-netwerk werd in de jaren tachtig opgericht door een groep vrouwelijke architecten die vonden dat er nog niet voldoende gelijkwaardigheid was voor de (tot ca. 40%) vrouwen die in de jaren zeventig en tachtig aan de TU Delft begonnen. Door het verwerven van het Vrouwen Bouwen Wonen-archief kreeg het Nieuwe Instituut een belangrijke ingang tot vragen over de rol van vrouwen in de architectuur, het belang van emancipatie en de cultuur van de opleiding en het beroep in de jaren 1970 en 1980. Het archiefmateriaal omvat deelarchieven van enkele belangrijke leden, die niet allemaal waren opgeleid als architect, maar wel werkten aan en rond de gebouwde omgeving. In het bijzonder schonken ze aandacht aan hoe het de rechten en het welzijn van vrouwen vooruit kon helpen of juist belemmeren. Het archief geeft daarmee inzicht in activiteiten die voorheen in de marge van traditionele archieven te vinden waren.

Hoewel archieven zoals dat van Hartsuyker en het Vrouwen Bouwen Wonen-netwerk inzicht geven in het werk van vrouwen die actief betrokken waren bij emancipatievraagstukken en feministische benaderingen in de gebouwde omgeving, geven ze niet altijd een beeld van de architectuurcultuur van hun tijd. Hiervoor bleken de tijdschriften in het Re-Centre van het Nieuwe Instituut onmisbaar. Gezien de beperkte tijd die ik had, begon ik met drie tijdschriften waarvan ik wist dat ze belangrijk waren voor de vakgemeenschap en dat ze breed gelezen werden: Wonen/TABK (later bekend als Archis), de Architect en Bouw. Elk tijdschrift heeft zijn eigen karakter, en een snelle scan van een aantal jaargangen (voornamelijk gericht op de jaren 1970 en 1980) bracht een aantal interessante kwesties naar boven.

Wonen/TABK begon bijvoorbeeld als tijdschrift van de Stichting Wonen, en publiceerde artikelen die niet snel in de latere uitgaven van Archis zouden worden opgenomen, zoals een bespreking van basisschoolworkshops over de ideale woning De TABK van voor de fusie tot Wonen/TABK had een herkenbaar artistieke oriëntatie en het daarmee gepaard gaande heroïsche narratief, met aandacht voor belangrijke ideeën en prominente architecten. Bouw, een uitgave van het Bouwcentrum in Rotterdam, had een duidelijk lokale focus en bracht in 1975 een nummer uit over emancipatie in de gebouwde omgeving, met dank aan de lokale aandacht voor het VN-jaar van de vrouw De Architect richtte zich op praktiserende architecten en bevatte naast de praktische onderwerpen ook artikelen van deskundigen uit andere vakgebieden die relevant werden geacht voor de beroepspraktijk

Zo geven deze tijdschriften een idee van het beroepsveld van de jaren 1970 en 1980. Ik was erin gedoken voor achtergrondinformatie, maar ze werden voor dit project steeds belangrijker door hun verschillende benaderingen en hoe ze de publieke debatten weergaven. Niet alleen had ik hun belang onderschat; ik ontdekte ook hoe relatief ontoegankelijk ze waren. Complete jaargangen staan wel in studiecentra zoals het Nieuwe Instituut, maar deze tijdschriften ontstonden vóór het digitale tijdperk en zijn zo recent dat ze vaak nog niet gedigitaliseerd zijn.

Door niet alleen de artikelen te lezen maar ook te letten op redactieraden en medewerkers, ontdekte ik enkele vrouwen die mij voorheen onbekend waren, zoals Mia Deltour, die jarenlang deel uitmaakte van de redactie van Wonen/TABK. Ik nam hele nummers pagina voor pagina door, en vond daardoor artikelen met projecten door vrouwen die dat niet als zodanig verkondigden, zoals het artikel ‘Afrikaniseren’ (1971) in TABK waarin het voorstel van Elizabeth Poot voor de Rotterdamse Afrikaanderwijk werd besproken. Dit suggereert dat de bijdragen van vrouwen, zelfs als ze erkend worden, soms uit het zicht verdwijnen omdat ze andere rollen op zich namen dan de klassieke ontwerper, zoals curator, redacteur of stedenbouwkundige, die minder centraal staan in de architectuurgeschiedenis. Bovendien was het vakgebied van de architectuur nog maar langzaam aan het veranderen, wat duidelijk werd door de afwezigheid van de rijke discussies over emancipatie en vrouwenrechten die wel te zien waren in het Vrouwen Bouwen Wonen-archief. Dit suggereert dat tijdschriften vaak de dominante (mannelijke) verhalen versterkten en, opzettelijk of niet, een poortwachtersfunctie vervulden.

Tot slot bleken twee publicaties uit de jaren negentig bijzonder nuttig bij het opsporen van namen die afwezig waren in gangbare historische overzichten: Architectes (1990) gaf een overzicht van vrouwelijke architecten in Nederland van verschillende generaties, opleidingsachtergronden en praktijken. De meer lokale publicatie Vrouwen bouwen aan Rotterdam 1945-1995 (1995) bood een vergelijkbaar brede selectie van vrouwen die invloed hadden op de gebouwde omgeving, dit keer toegespitst op Rotterdam. Deze overzichten bevatten vrouwen met een stevige carrière als architect of stedenbouwkundige, evenals vrouwen die minder in de schijnwerpers stonden, zoals restauratiearchitecten of ontwerpers in de gemeentelijke diensten.

Bijdrage van hoogleraar opvoedkunde W.J. Bladergroen, de Architect 1:9 (1970).

Een kwestie van methodologie?

Uit mijn zoektocht naar de vrouwelijke architecten van de jaren 1970 en 1980 bleek dat louter archiefonderzoek niet voldoende was. Bovendien deed een te sterke focus op gebouwde projecten ook geen recht aan de talloze creatieve manieren waarop deze generatie heeft bijgedragen aan de gebouwde omgeving. Ik was vooral geïnteresseerd in degenen wier bijdragen duidelijk en traceerbaar waren, maar het waren evengoed de vrouwen die 'gewoon' aan de slag gingen (op allerlei manieren: stil of luidruchtig, bescheiden, beleefd of krachtig) die meer gelijkwaardigheid opeisten in een beroep dat sterk bepaald werd door conventionele (heteronormatieve, mannelijke, valide en bevoorrechte) verhalen.

Mijn omzwervingen in het archief en het Re-Centre (met enkele uitstapjes naar het Rotterdamse gemeentearchief) maakten duidelijk dat het niet alleen gaat om het verwerven van vrouwenarchieven maar ook om het in kaart brengen van netwerken en de erkenning van verschillende rollen waarin iemand kan bijdragen aan de gebouwde omgeving. Het NIROV-archief bevat bijvoorbeeld verslagen van workshops over emancipatie en van commissies die de inclusiviteit van stedelijke ontwerpen evalueerden, maar hiervan was ik alleen op de hoogte omdat Lidewij Tummers (van het Vrouwen Bouwen Wonen-netwerk) me erop had gewezen.

De specifieke uitdagingen bij het bestuderen van de laatste decennia van de twintigste eeuw maakte het ook interessant, vooral omdat het de vraag oproept hoe we minder bekende bijdragen van vrouwen beter kunnen opsporen en duiden. In het afgelopen decennium verschenen regelmatig publicaties die een vroege generatie vrouwelijke architecten uit de marges van de geschiedenis meer centraal stellen. Vaak was dit gericht op de 'eerste' in hun soort (zoals Julia Morgan, de eerste vrouw die werd toegelaten tot de École des Beaux Arts, of de eerste afgestudeerden aan de Delftse architectuuropleiding), of op degenen die werkten met bekende mannelijke architecten (zoals Blanche Lemco-van Ginkel in het kantoor van Le Corbusier). Hoewel eerder niet erkend, waren deze vrouwen soms beter zichtbaar omdat ze uitzonderlijk waren voor hun tijd.

Dit ligt iets anders voor de vrouwen die eind jaren 1960 afstudeerden aan de architectuurscholen. Deze vrouwen gingen in groteren getale actief aan het werk in de jaren 1970 en 1980, maar hadden vaak atypische carrières, en degenen die wel het klassieke carrièrepad volgden bleven vaak minder zichtbaar. Deze generatie is grotendeels gepensioneerd maar nog beschikbaar om terug te blikken op hun carrière. Dit geeft de kans aan onderzoekers om ervoor te zorgen dat de stemmen van deze generatie niet (weer) onder de radar verdwijnen, maar juist worden gehoord en versterkt.

Artikel over schoolworkshop woonomgeving, Wonen 3 (1970).

Dankwoord

Met dank aan het Jaap Bakema Study Centre en het Nieuwe Instituut voor de ruimte om in de archieven te duiken en aan de UAntwerpen en FWO voor de mogelijkheid om een sabbatsverlof op te nemen. De eerste reflecties uit dit essay werden gedeeld tijdens een studiemiddag in het Nieuwe Instituut op 3 april 2025. Sofie De Caigny en Dirk van den Heuvel leverden waardevolle feedback op een eerdere versie. Bovendien zou dit werk moeilijker zijn geweest zonder de inspanningen van andere onderzoekers die zich met dit onderwerp bezighouden. Naast degenen die in het essay genoemd worden, wil ik Catja Edens, Catherine Koekoek, Maria Novas en Laurence Ostyn bedanken voor hun inzet om ruimte te maken voor andere stemmen en perspectieven.

Nieuwsbrief

Ontvang als eerste uitnodigingen voor onze events en blijf op de hoogte van komende tentoonstellingen.