Curator Jan Jongert doet persoonlijk verslag van 'zijn' biënnale van Venetië
Toen architecten Jan Jongert en Jeroen Bergsma van het bureau Superuse – in hun eigen woorden “al vijfentwintig jaar een startup” – in ’91 voor het eerst naar de Mostra Internazionale di Architettura (de architectuurbiënnale in Venetië) afreisden, waren ze liftende bouwkundestudenten die zich in die stad kwamen vergapen aan de starchitects van die tijd. In 2023 verzorgde Superuse er zelf de Nederlandse bijdrage Plumbing the System. In zijn verslag, bestaande uit een serie van zes vignetten, schetst Jongert onder meer veranderingen die het vakgebied in de tussentijd heeft doorgemaakt. Hij legt vervolgens op een persoonlijke en toegankelijke manier uit hoe de Superuse-ingreep aan het Rietveldpaviljoen tot stand is gekomen. Van uitdagende gesprekken met verschillende stakeholders en een weerbarstig economisch systeem tot de praktische obstakels op weg naar een volledig natuurlijk waterretentiesysteem op het dak.
30 november 2023
Door Jan Jongert
Inleiding: het presenteren van processen
Ik ging in 1991 voor het eerst naar de Mostra Internazionale di Architettura, de architectuurbiënnale in Venetië. Samen met mijn vriend Jeroen [Bergsma]– inmiddels een van de medeoprichters en partner bij mijn bureau Superuse – liftte ik er in minder dan een etmaal naartoe. In de thema- en titelloze editie van dat jaar was er ruim aandacht voor de starchitects die destijds in opkomst waren. Op die vijfde mostra werden sterarchitecten als Koolhaas, Tschumi, Herzog & de Meuron en Hadid in de schijnwerpers gezet en in de Biennale Giardini werd het nieuwe boekenpaviljoen van James Stirling geopend. Het was een moment waarop de tot dan toe overheersende postmodernistische architectuur flink op losse schroeven werd gezet. De nadruk bleef niettemin liggen op gebouwen als het voornaamste product van een architect en ik moet zeggen dat wat ik er zag me inspireerde tijdens het begin van mijn bouwkundeopleiding in Delft. De tentoongestelde werken bewezen dat het ontwerp en de vorm van gebouwen kunnen worden ingegeven door een veelheid aan verhaallijnen en informatie. Ze hoefden niet meer voort te komen uit de zoektocht naar een samenbindende en dominante architectuurstijl.
Dertig jaar later is er nog meer oog voor de maakprocessen van gebouwen en architectuur. In presentaties van architecten bepaalt de procesgang tegenwoordig de hoofdlijn van hun verhaal. Met mijn bureau Superuse hebben wij ook verschillende installaties ontworpen en gebouwd die uitdrukking geven aan het proces achter hun eigen ontwikkeling. Dat zie je het best terug in onze werken die zijn opgebouwd uit hergebruikt of herbestemd materiaal uit sloop- en fabrieksprocessen. Naast materiaalstromen nemen we ook steeds vaker water-, energie-, lucht- en natuurstromen mee in onze projecten. Zo willen we ze weer verbinden aan het natuurlijke ecosysteem.
Ik vond het een spannende uitdaging toen ik werd uitgenodigd om vanuit die aanpak het Nederlandse paviljoen in Venetië samen te stellen rond het door curator Lesley Lokko gemunte thema van het ‘laboratorium van de toekomst’. Het leek me een uitgelezen kans om de meest prangende vragen van het moment naar het internationale toneel te brengen en tegelijkertijd een nieuwe Superuse-interventie te verwezenlijken.
Hieronder doe ik in een paar korte schetsen verslag van de totstandkoming van onze ingreep aan het Rietveldpaviljoen, onze bijdrage aan de architectuurbiënnale van 2023.
Twee waterverhalen
Tientallen jaren pionierswerk met Superuse hebben uitgewezen dat onze economie er niet op is ingericht om architecten te ondersteunen in hun pogingen om milieuvriendelijker te werken. We steken op kantoor wel eens de draak met die verborgen tegenwerking door onszelf als ‘al vijfentwintig jaar een startup’ te omschrijven. Intussen proberen we om, in plaats van ons businessmodel, de professionele context waarbinnen we werken bij te sturen. Voor mijzelf is het namelijk overduidelijk dat de dynamiek waar we in eerste instantie een publiek debat over moeten voeren de invloed van economie op de gebouwde omgeving is. Die verborgen kracht die bepaalt wat architecten doen (en waarom zij dat doen) wordt al veel te lang uit het debat geweerd. Architecten verschuilen zich achter de beperkingen die hun vakgebied hen wat betreft de invloedssfeer van hun werk oplegt. Carlijn Kingma, een kunstenaar die zelf in Delft tot architect is opgeleid, verwerpt die beperkingen door het ingewikkelde functioneren van onze economie te vertalen naar ruimtelijk ontwerp. We laten haar Het waterwerk van ons geld (2022) in het paviljoen zien om de architectonische installatie van een passend raamwerk en context te voorzien.
Carlijn en haar team gebruiken water als metafoor voor geld. Ze gaan uit van ‘geld als water,’ dat ongelijk verdeeld door de samenleving stroomt. Dit bracht me op het idee voor een volgende laag. Mijn eerdere onderzoek naar stromen had duidelijk gemaakt dat er bij de biënnale van Venetië twee belangrijke onbenutte grondstoffen of hulpbronnen zijn die ik met een parallelle verhaallijn in het paviljoen tot uitdrukking zou kunnen brengen: de driehonderdduizend bezoekers die er tijdens de biënnale doorheen lopen en de honderdtachtigduizend liter regenwater die er jaarlijks op het dak valt.
Het paviljoen biedt een uitgelezen gelegenheid om regenwater en menselijke bezoekers bij elkaar te brengen, om die bezoekers te informeren en inspireren en om lokale impact te maken. In eerste instantie wilden we elke bezoeker twee flessen drinkwater meegeven dat gezuiverd was uit regenwater van het dak. Los van de juridische haken en ogen waarmee die installatie gepaard zou gaan, vonden we het eigenlijk nog interessanter om in de mogelijkheden te duiken die regenwatertoepassingen in het paviljoen zelf zouden kunnen hebben. Zouden we het Rietveldpaviljoen kunnen upgraden met een duurzame langetermijninterventie waar toekomstige curatoren, de eigenaar, de buren en het lokale ecosysteem allemaal profijt van hebben?
Twee waterretentiedaken
Superuse is gevestigd in de bekende Rotterdamse hub BlueCity, waar tientallen bedrijven de mogelijkheden van een alternatieve nieuwe economie onderzoeken. Een van de bedrijven die daar werden opgericht is Metropolder. Het in 2016 begonnen bedrijf vond een dak uit waarop je zowel water kunt opslaan als planten kunt laten groeien. Het grote voordeel is naast de wateropslagmogelijkheid dat hun dak een veel grotere biodiversiteit mogelijk maakt dan het veelgebruikte sedum. Ze hebben van hun vondst een modulair systeem gemaakt dat kon worden opgeschaald tot op een industrieel niveau. Het bedrijf werd in 2022 overgenomen door bouw- en waterleidingsystemenfabrikant Wavin. Tegenwoordig verzorgen ze waterretentiedaken door heel Nederland en exporteren ze hun producten wereldwijd.
Option 1: industrial water retention system for roofs
1 of 2
Doordat wij kantoor hielden in het zelfde gebouw konden wij als Superuse met Metropolder in gesprek over de mogelijke ontwikkeling van een low-tech versie van hun dak waar actieve communities gebruik van kunnen maken. Voor de Afrikaander Wijkcoöperatie, een buurtinitiatief in de Rotterdamse Afrikaanderwijk, installeerden we een prototype van dit idee op basis van lokaal beschikbare afvalmaterialen zoals kunststof fruitkratten van de markt, gebroken aardewerken potten en wijnfleskurken.
We besloten om voor ons voorstel voor een ingreep aan het biënnalepaviljoen beide opties te laten zien als prototypen van het waterretentiedak dat we in Venetië zelf wilden installeren: een dak met geïmporteerde materialen en een ander gemaakt van lokaal beschikbaar materiaal. We hadden de deadlines gemist om vergunningen te krijgen om iets in de buitenruimte van de Giardini neer te zetten, dus moesten we onze prototypen binnenshuis presenteren.
Option 2: Do It Yourself water retention system for roof
1 of 2
Een weetje over de planten die in de twee testopstellingen konden groeien: we hadden oorspronkelijk de ambitie om de biodiversiteit aan flora en fauna op locatie te verrijken. Vanuit die gedachte hadden we alle plantensoorten daar willen inkopen, totdat we er achter kwamen dat de planten die we in Venetië konden aanschaffen eigenlijk vrijwel allemaal in Nederland worden gekweekt. Zodoende eindigden we in beide prototypen met een mix van in Nederland en in Italië gekochte planten.
Een derde, volledig natuurlijk dak
Om het Nederlandse paviljoen opnieuw aan te sluiten op de natuurlijke watercyclus en de omgeving waarin het staat, besloten we om de handen ineen te slaan met het Nederlandse architectenbureau De Urbanisten, bekend geworden met hun uitvinding van getijdenparken, sponstuinen en waterpleinen. In hun stadsinterventies maken zij gebruik van de dynamiek van water om biodiversiteit te vergroten, stedenbouw te inspireren en de publieke ruimte op een alternatieve manier te ‘programmeren’.
Toen we de opties voor een waterretentiedak samen bekeken viel het Urbanist Marit de Jonge en mijzelf op hoeveel plastic er in bestaande wateropvangsystemen wordt gebruikt. Zouden we geen volledig natuurlijke versie van zo’n retentiedak kunnen ontwerpen, een variant waarin je geen kunststof hoeft te gebruiken om een natuurlijke cyclus na te bootsen? Zouden we de dynamiek van de aanloop naar een aanstaande biënnaletentoonstelling kunnen benutten om het ambitieniveau een stapje verder op te krikken en binnen twee maanden zelfs een werkend prototype van een nieuwe uitvinding kunnen bouwen?
We kwamen in onze beider praktijken een bedrijf tegen dat het nieuwe materiaal perziksteen inzet: Nocciolo koopt hun grondstof van perzikpitten op in de fruitteeltindustrie – waar ze worden beschouwd als afval. Wij gebruikten de pitten eerder als ondergrond voor speelplaatsen en De Urbanisten waren met het bedrijf in gesprek over mogelijke toepassingen in daken.
Perzikpitten, of ‘perziksteen’, kan de plastic kratten vervangen die het fundament van elk waterdak vormen. Nocciolo heeft daarnaast ‘waterbrood’ uitgevonden, een natuurlijke geperste wafel van organische vezels en klei. Dat product houdt water vast en geeft het geleidelijk weer vrij zodat planten er gedurende droge perioden langer vocht en voeding aan kunnen onttrekken.
Option 3: Natural water retention system for roof
1 of 2
Toch hadden we toen nog altijd drie aanvullende lagen nodig. Hoewel we de wilde fauna ermee willen stimuleren, heeft het ontwerp van onze daken wel een filterdoek nodig die voorkomt dat muggen zich in het stilstaande water bovenmatig gaan voortplanten. Het nog jonge Hollands Wolcollectief kon daarin voorzien met hun vilten waarvan er eentje mogelijk de goede dichtheid heeft om met dit doel op de laag perzikpitten te worden gelegd. Vanwege de korte termijn waarbinnen we het ontwerp moesten uitvoeren hadden we bedacht om ook wol te gebruiken om water van de onderste laag naar het waterbrood te transporteren.
Als basislaag voor een waterretentiedak heb je een folie nodig dat geen water doorlaat en wortelgroei tegenhoudt. Twee weken vóór de opening van de biënnale kon het bedrijf Tefab ons hun nieuwste uitvinding leveren: een membraan op basis van organische grondstoffen.
Het prototype van organische materialen werd naast de andere twee geïnstalleerd. De mensen die ze verzorgden en onderhielden kregen de instructie om ze allemaal evenveel water te geven zodat we de prestaties goed konden vergelijken. Om de losse ingrediënten te kunnen laten zien – en er ook verderop in de looptijd van de tentoonstelling mee te kunnen experimenteren – bestelden we alle materialen bij en hebben we ze in het paviljoen gepresenteerd.
Tweeëndertig stakeholders
Carlijn en haar team hadden een ruimtelijke weergave uitgedacht van de actoren en processen in ons huidige economische systeem. Ze presenteerden van daaruit drie mogelijke toekomstscenario’s voor het functioneren van een duurzame economie waarbinnen er op een gelijker verdeelde manier waarde wordt gecreëerd voor een samenleving. De drie prototypen voor ons waterretentiedak weerspiegelden toevallig op een aardige manier de drie maatschappelijke ‘prototypen’ van een economie van de toekomst.
Wanneer je het afzet tegen het herontwerpen van onze hele economie met al haar wet- en regelgeving, wereldwijde dwarsverbanden en grootschalige instituties, lijkt het installeren van een groen dak op een gebouw van 250m2 bijna kinderspel. Was het maar zo’n feest…
Uit onze voorbereidende gesprekken met directeur Rob Docter van de Rietveldstichting die het paviljoen beheert, was naar voren gekomen dat het Nederlandse paviljoen binnenkort gerenoveerd moet worden, omdat de laatste renovatie alweer dertig jaar geleden had plaatsgevonden. We bespraken de mogelijkheid om het dak mee te nemen in de plannen voor de herstelwerkzaamheden, zodat we in één moeite door de beruchte problemen van het gebouw met oververhitting zouden kunnen aanpakken.
Na die enthousiaste aftrap realiseerden we ons dat we moesten inventariseren met wie wij allemaal gesprekken zouden moeten voeren om instemming op ons project te krijgen. We hadden niet voorzien dat er bij een klein gebouwtje dat maar de helft van het jaar in gebruik is sprake zou zijn van maar liefst tweeëndertig belanghebbenden.
In Nederland heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken als eigenaar van het paviljoen er natuurlijk nogal wat over te zeggen. Omdat het paviljoen voor de beide biënnales wordt gebruikt, zijn er twee institutionele opdrachtgevers: het Mondriaan Fonds voor de beeldende kunst en het Nieuwe Instituut voor de architectuurtentoonstelling. Toekomstige curatoren en hun tentoonstellingen mogen geen hinder van het project ondervinden.
Op lokaal niveau heb je te maken met de sopraintendenza, de lokale gemeente, en de erfgoed- en monumentencommissies, veiligheidscontroleurs en bouw- en woningtoezicht. Een architect ter plaatse zou namens ons al die vergunningen moeten aanvragen. We zouden met welzijnscommissies in de stad moeten werken en ecologen bij het project moeten betrekken die regenwaterstromen en de publieke ruimte weer met elkaar willen verbinden.
We zouden niet verder kunnen werken zonder input en toestemming van de directe buren. Het Belgische en het Italiaanse paviljoen zijn zichtbare buren in de Giardini, maar ten noorden van het paviljoen loopt – minder bekend – ook een steeg van waaruit het paviljoen aan sociale-woningen grenst. Bewoners gebruiken de achtergevel van Rietveld momenteel als officieus droogrek voor hun wasgoed. En dan hebben we het nog niet eens gehad over alle subsidieverstrekkers die ieder hun eigen ambities en voorwaarden aan hun bijdrage verbinden.
Het ontwerp van de renovatie is dus veel meer dan een constructief-bouwkundige of esthetische kwestie; het is de start van een proces waarin je talloze mensen en instellingen op één lijn moet zien te krijgen. Een geschikt ontwerp moet aan al die wensen en behoeften kunnen voldoen. Dat verborgen aspect van ontwerp vraagt om heel andere managementvaardigheden en een ander soort creativiteit, op een niveau dat in opleidingen niet onderwezen wordt. Ons werk werd een verkenningstocht door de inventarisatie die we zelf hadden samengesteld.
Om onze installatie te kunnen voorbereiden moesten we nog meer belanghebbenden bij het project betrekken: architectenbureau WDJA uit Rotterdam kon bijvoorbeeld informatie geven over de voorgaande renovatie uit 1995. Zij hadden destijds innovatieve drainage aangebracht die regenwater zo snel mogelijk kon afvoeren. WDJA bezorgde ons inzichten op basis waarvan we verder konden nadenken over het in een volgende renovatie omkeren van die oplossing. Wij wilden het water immers juist vasthouden.
De Venetiaanse architect Pietro Vespigiani liet ons op zijn beurt weten hoe (en hoe lang) lokale procedures waarschijnlijk zouden verlopen. Toen we voorstelden om een muur in de achterwand te boren voor een optische verbinding met de achterburen van het paviljoen, voorzag hij bijvoorbeeld zo’n zeven verschillende overeenkomsten en een proces dat maanden zou voortslepen.
Testresultaten
Na vier maanden en de eerste tropische temperaturen, bleek het natuurdak het van de drie proefopstellingen ’t zwaarst te hebben. De bodem van dat prototype was volgens de testresultaten het ergst uitgedroogd en de planten leken ongelukkig of waren al gedeeltelijk verdord. We zagen twee mogelijke verklaringen voor deze uitkomst. Er was op de perzikpitten schimmel ontstaan die misschien een nadelige invloed had op de planten. Omdat die schimmels op de restanten van het vruchtvlees groeien is het alleen aannemelijker dat ze de bodem juist gunstig beïnvloeden. We moesten dus verder kijken. Toen we de proef nog eens nader bestudeerden ontdekten we dat we geen wol hadden moeten gebruiken om water van de bodem van het reservoir naar de planten te transporteren. Waarschijnlijk hadden we de planten daarmee juist van hun voeding afgesneden. Wol isoleert uitstekend, juist omdat die géén vocht en water overdraagt. Een nieuwe versie met een alternatief materiaal zou dit probleem eenvoudig moeten kunnen oplossen.
In de openlucht en in de openbaarheid
De renovatieplannen voor het Rietveldpaviljoen zijn nog te ver weg om de uitvoering van het waterretentiedak in het kader van die operatie dichterbij te brengen. Dat geeft ons meer tijd om aanvullende tests te doen met de natuurlijke opstelling met perzikpitten. Omdat we met onze ingreep aan het paviljoen een blijvende positieve impact willen hebben, wilden we natuurlijk alle tijd die we tot onze beschikking hadden benutten om de installatie uit te proberen. Wat ons betreft verdient het retentiedak van natuurlijke materialen een tweede kans in de openlucht. We gebruiken de logistiek rond de afbouw van de tentoonstelling dan ook voor de aanleg van een nieuwe proefopstelling. Die zullen we toetsen vanaf het sluiten van het paviljoen tot in het komende voorjaar. Zo beperken we de transportbelasting van het op en neer reizen van een team dat hem moet opbouwen en vergroten we tegelijkertijd de praktijkkennis die we over onze uitvinding kunnen opdoen. We zijn op het moment in gesprek met de curator van de beeldende-kunstbiënnale om te bekijken of delen van onze tentoonstellingen kunnen worden opgenomen in de kunstpresentatie van Nederland in 2024.
De eerste opvolging van onze uitvinding is een verzoek van ProRail. Het spoorbedrijf wil grootschaliger monsters uitproberen om op termijn misschien zelfs 1500 facilitaire gebouwen van waterretentiedaken te voorzien. Zulke proeven dragen bij aan de nadere ontwikkeling van daken die aan grotere biodiversiteit en klimaataanpassingen bijdragen en die wij in de toekomst weer naar Venetië hopen te kunnen terugbrengen.