Nieuwe Instituut
Nieuwe Instituut

Huis Sonneveld

Internationale vrouwendag 2020

5 maart 2020

Bout - van Blerkom, met waarschijnlijk I. Deenik-Boks, z.jr. Fotograaf Hans Spies (vermoedelijk) / ©Nederlands Fotomuseum. Collectie Het Nieuwe Instituut, BOUT f1

8 maart 2020 is het Internationale Vrouwendag. Vorig jaar vierde Het Nieuwe Instituut dit met 'De omgekeerde vrouw', een ludieke interventie in de studiezaal die de man-vrouw verhoudingen binnen het architectonische onderzoeks- en werkveld in één oogopslag zichtbaar maakte. Maar ook in de archieven, het primaire bronmateriaal dus, valt die verhouding voor vrouwen nadelig uit: van de ongeveer 650 auteursarchieven in de Rijkscollectie voor Nederlandse Architectuur en Stedenbouw- de grootste architectuurcollectie ter wereld- staan er slechts vijftien op naam van een vrouw. Architectuurhistoricus Beatriz Colomina, professor aan Princeton University, noemde dit 'the dirty little secret of architecture'. Vandaag een wellicht eerste kennismaking met een aantal van deze vrouwen, in het volle besef dat er niet alleen vandaag, maar blijvend aandacht moet zijn voor de zichtbaarheid van vrouwen en andere onderbelichte groepen in de collectie, en ruimte gegeven moet worden aan een diversiteit aan perspectieven en de nieuwe verhalen die daaruit ontstaan.

De archieven op naam van vrouwen in de collectie zijn die van Margaret Staal-Kropholler, Lotte Stam-Beese, Bé Niegeman-Brand, Elsbeth Bout-van Blerkom, Lida Licht-Lankelma, Lica Hafkamp-Cosijn, Cora Nicolai, Nel Verschuuren, Nathalie de Vries (MVRDV), I.G. Bekker-Kok, Nel Klaasen, Koos Pot-Keegstra, Luzia Hartsuyker-Curjel en Catharina Boeree. Daarnaast is er verspreid materiaal van onder andere Winka Dubbeldam, Mien Ruys, Caroline Bos (UN Studio) en Sabine de Kleijn (Herk & De Kleijn).

Als het gaat over 'vrouwen in het archief' komen vaak dezelfde namen bovendrijven: Cora Nicolaï, Margaret Staal, Lida Licht, Lotte Stam-Beese of Jacoba (Koos) Pot Keegstra. Ter gelegenheid van Internationale Vrouwendag zijn nu eens de minder bekende architectenarchieven van vrouwelijke architecten boven tafel gehaald: die van Luzia Hartsuyker-Curjel en Elsebeth Bout-van Blerkom, en het dossier van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid uit 1898. Daaruit blijkt dat óók het netwerk van vrouwelijke architecten uitgebreid was en werd ingezet bij tal van belangrijke projecten. Ze laten tevens zien dat vrouwen zowel in hun ontwerpen, maar ook in plannen voor stedenbouw of beleid vol durf en daadkracht te werk gingen juist in een tijd waarin dat nog niet zo vanzelfsprekend was.

De Nationale tentoonstelling van Vrouwenarbeid

In 1898 vond de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid plaats in Den Haag. De expositie, opgeluisterd door een programma van zang, dans en lezingen, had tot doel de uitbreiding van de werkkring van vrouwen te bevorderen, en lonen en arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Er werden voorwerpen, producten, en machines geëxposeerd uit bijvoorbeeld textielfabrieken en andere takken van arbeid waarin veel vrouwen werkzaam waren. Naast arbeid en huishouden was er ook aandacht voor beeldende kunst, koloniën en (inter)nationale geschiedenis. Van de belangrijkste gebeurtenissen op de tentoonstelling werd verslag gedaan in Vrouwenarbeid, een tijdschrift onder redactie van Johanna W.A. Naber. Dergelijke tentoonstellingen waren eerder met succes gehouden in Chicago, Brussel en Kopenhagen. Ook de Nederlandse editie was geslaagd met zo'n 90.000 bezoekers.

De Nationale tentoonstelling van Vrouwenarbeid speelde een belangrijke rol in de Nederlandse emancipatiegeschiedenis en was een belangrijk moment in de eerste feministische golf. Vrouwen uit diverse organisaties brachten de arbeid van vrouwen in de breedste zin van het woord onder de aandacht, evenals de moeilijkheden die vrouwen ondervonden zichzelf nuttig te maken, onder andere door gebrek aan goed onderwijs en de norm dat arbeid voor vrouwen ongepast was.

J. J. van Nieukerken. Ontwerp voor de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, Den Haag, 1897. Collectie Het Nieuwe Instituut, NIEU 178

J. J. van Nieukerken. Ontwerp voor de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, Den Haag, 1897. Met rechtsonder het opschrift: 'Ontwerp van Mejuffrouw Marie Jungius'. Collectie Het Nieuwe Instituut, NIEU 178

1 of 2

J. J. van Nieukerken. Ontwerp voor de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, Den Haag, 1897. Met rechtsonder het opschrift: 'Ontwerp van Mejuffrouw Marie Jungius'. Collectie Het Nieuwe Instituut, NIEU 178

Aan de Scheveningseweg in Den Haag werd speciaal voor deze expositie een gebouw ontworpen en in anderhalf jaar tijd neergezet. Voor het ontwerp werd aanvankelijk een vrouwelijke architect gezocht, maar niet gevonden. De opdracht werd gegeven aan J.J. van Nieukerken, van wie Het Nieuwe Instituut het archief beheert. De vraag is echter of het ontwerp wel alleen aan Van Nieukerken toegeschreven mag worden. Van Nieukerken heeft het ontwerp namelijk ook op naam van een collega bestuurslid gezet: Marie Jungius (1864-1908). Op de definitieve ontwerptekening staat /"Ontwerp van Mej. Jungius/" geschreven. Waarschijnlijk is Van Nieukerken verantwoordelijk geweest voor de vormgeving van het gebouw en Jungius voor de ontwikkeling van het Programma van Eisen (PVE) en de ruimtelijke indeling van de plattegrond. Jungius was medeorganisator van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid en de grondlegger van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid. Tevens publiceerde ze en gaf ze lezingen over tal van sociaal maatschappelijke kwesties, zoals de verbetering van leefomstandigheden van kinderen en de werkomstandigheden van vrouwen.

Het uiteindelijke ontwerp toont een tentoonstellingsgebouw met een langgerekte, symmetrische plattegrond en met een omvangrijk binnenterrein. De exporuimten zijn aan de buitenzijde van het complex gegroepeerd en worden met galerijen aan de binnenzijde ontsloten. De objecten, documenten, voorwerpen, rapporten, machines en de andere tentoongestelde zaken werden waarschijnlijk door Jungius samengesteld in samenwerking met andere leden van het organiserende comité. Dit gebouwdossier toont vooral dat de positie van de vrouw in de Nederlandse architectuurgeschiedenis om meer gaat dan alleen de formele positie van (interieur)architect, maar dat vrouwen ook andere rollen en taken hadden binnen een ontwerpproces.

Elsebeth Bout-van Blerkom

Elsebeth Bout-van Blerkom (1919-2009) begon in 1938 een opleiding interieurarchitectuur aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs (IVKNO) in Amsterdam. Na het voltooien van deze opleiding wilde ze Bouwkunde gaan studeren, maar door het uitbreken van de oorlog moest ze haar plannen uitstellen. Ter voorbereiding op haar studie volgde ze privélessen bij architecten Mart Stam en Koen Limperg. Ze kreeg les in architectonisch ontwerpen en statica. Statica is een onderdeel van de mechanica of constructieleer en houdt zich bezig met het evenwicht van krachten. De statica vindt een belangrijke toepassing in sterkteberekeningen voor bouwwerken. Na de oorlog studeerde Elsebeth Bout-van Blerkom verder aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam. Desondanks koos ze na haar studie toch voor haar eerste voorkeur, de binnenhuisarchitectuur. Ze gaf later wel zelf les aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam en in Arnhem.

In 1948 begon ze met binnenhuisarchitect Ineke Deenik-Boks (1919-1994) een bureau voor interieurarchitectuur onder de naam Interieurarchitectenbureau Van Blerkom en Boks, gevestigd aan de Amstel in Amsterdam. Zij ontwierpen vooral interieurs van woonhuizen, maar ook van kantoren, een uitgeverij en een bank. Veel collega's van Bout-van Blerkom raakten in de jaren vijftig en zestig betrokken bij Stichting Goed Wonen. Deze stichting wilde door modelwoningen, adviezen, cursussen en een tijdschrift de wooncultuur in Nederland verbeteren. Bout-van Blerkom was het wel eens met de uitgangspunten van Goed Wonen, maar vond de manier van werken te onpersoonlijk. Zij werkte bij voorkeur voor een particuliere opdrachtgever met wie ze direct kon communiceren. Werk van Bout-van Blerkom en Boks is wel een aantal malen in het tijdschrift Goed Wonen gepubliceerd, maar is nooit in opdracht van de stichting gemaakt.

Bout-van Blerkom. Locomotief voor de Internationale Trans Europe Express, in opdracht van Werkspoor. Barruimte in de trein. In samenwerking met I. Boks, 1953-1957. Collectie Het Nieuwe Instituut, BOUT f3

Modelwoning ingericht door stichting Goed Wonen,1956-1969. Fotograaf onbekend. Collectie Het Nieuwe Instituut, SGWO f36

Tijdens de speurtocht door haar archief vielen vooral een reeks houten maquettes van treinstellen op die Bout-van Blerkom maakte voor Werkspoor. Vanaf 1950 was ze hier werkzaam samen met haar compagnon Deenik-Boks. Ze begonnen met het ontwerpen van kantoorinterieurs maar later ook treininterieurs en andere industriële producten. De samenwerking met Werkspoor verliep zo goed dat Bout-van Blerkom gevraagd werd de locomotief te ontwerpen voor de internationale Trans Europe Express (TEE). In 1957 werd haar ontwerp gerealiseerd.

In 1955 begonnen Bout-van Blerkom en Deenik-Boks aan een vijf jaar durend project: het interieur van het GAK-kantoor, het voormalige kantoorgebouw van het Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK) aan het Bos en Lommerplantsoen in Amsterdam-West. Het werd tussen 1957 en 1960 gebouwd en was bij de opening op 1 september 1960 een van de grootste en modernste kantoorgebouwen van Nederland. Het GAK-gebouw is het laatste grote bouwwerk en tegelijk een hoogtepunt in het oeuvre van architect Ben Merkelbach (1901-1961), stadsbouwmeester in Amsterdam van 1956 tot 1961. Door het warmteabsorberend groene glas over de gehele gevel kreeg het gebouw al vanaf het begin de bijnaam het 'Aquarium'. De groenvoorzieningen rond het gebouw zijn ontworpen door tuinarchitect Mien Ruys (1904-1999) en architect H. Hartsuyker.

Luzia Hartsuyker-Curjel

Luzia Hartsuyker-Curjel (1926-2011) was een Nederlandse architect met Duitse roots. Ze werd in 1926 in het Duitse Karlsruhe geboren, maar belandde zes jaar later in Zwitserland. Haar ouders, vader Hans Curjel was joods, besloten wegens de opkomst van het nazisme uit te wijken naar het buurland. Ze werd vooral bekend door haar vernieuwende ideeën en gedurfde ontwerpen, ook met betrekking tot vrouwvriendelijke woningen. In 1951 trouwde ze met de Nederlands-Italiaanse architect Enrico Hartsuyker (1925-2013) die ze tijdens haar architectuurstudie aan de Eidgenössische Technische Hochschule in Zürich leerde kennen. Van dit echtpaar heeft Het Nieuwe Instituut veel archiefmateriaal waaronder tekeningen, correspondenties, maquettes en persoonlijke dossiers en foto's.

E. Hartsuyker en L. Hartsuyker-Curjel. Woningbouwproject Biopolis, 1963-1964. Collectie Het Nieuwe Instituut, HART t49

Krantenknipsel met portret van Enrico en Luzia Hartsuyker naar aanleiding van hun project Biopolis. Collectie Het Nieuwe Instituut, HART d142

Het werk van Luzia Hartsuyker-Curjel omvat zowel stedenbouw als woningbouw in de tweede helft van de twintigste eeuw. In de jaren zestig kregen de stedenbouwkundige modellen Biopolis en Hydrobiopolis nationaal en internationaal veel aandacht vanwege hun radicaal nieuwe uitgangspunten: geen scheiding van functies maar juist integratie daarvan. Een daarvan afgeleid voorbeeld is het seniorencentrum Zonnetrap in Rotterdam-Lombardijen. Parallel aan hun ideeëngoed, zoals vormgegeven in Biopolis, hebben zij de bewoning van deze groep senioren opgevat als een kleine stad, als het ware een ecologie van woningen verknoopt met elkaar. Voor de woningen betekende dat terassenbouw met voor iedere woning een eigen balkon. Haar 'vrouwvriendelijk bouwen' werd gekenmerkt door meer gelijkwaardige ruimtes, bijvoorbeeld door overal eenzelfde oppervlakte toe te passen, in plaats van de traditionele indeling gebaseerd op het bestaande ongelijke, hiërarchische gezinsmodel. Met deze vernieuwende architectuur leverde Hartsuyker-Curjel een belangrijke bijdrage aan de Stichting Vrouwen Bouwen en Wonen (1983-1995).

In de sociale woningbouw onderscheidden de Hartsuykers zich eveneens door alternatieve woningindelingen en nieuwe ruimtelijke oplossingen aan te dragen. Kenmerkend zijn de woningen met een open ruimte in het midden, de zogenaamde patiowoningen en de rondloopwoningen, waarbij geen enkele muur op de buitenomtrek van het huis aansluit, vaak met keuken en natte cel in het midden. Vaak zijn kleine niveauverschillen en vides, voor een verticaal ruimtelijke werking, toegepast.

E. Hartsuyker en L. Hartsuyker-Curjel. Ontwerptekening bejaardencomplex Zonnetrap in Rotterdam, 1970. Collectie Het Nieuwe Instituut, HART t52

E. Hartsuyker en L. Hartsuyker-Curjel. Interieur van bejaardencomplex Zonnetrap in Rotterdam, 1970. Fotograaf onbekend. Collectie Het Nieuwe Instituut, HART d143

De Hartsuykers namen in Nederland een aparte plaats in. Zij keken met bewondering en verbazing naar de manier waarop in Nederland de sociale woningbouw tot stand kwam. Zij waren doordrongen van het belang van nieuwe ontwikkelingen in de architectuur zoals het functionalisme, waarvan ook in Nederland talrijke goede voorbeelden te vinden zijn. De wijze waarop deze stroming in de sociale woningbouw tot uiting kwam, door bijvoorbeeld tot op de millimeter uit te rekenen hoeveel een mens aan ruimte nodig heeft, en door de strikt doorgevoerde scheiding van functies met de daarbij behorende regelgeving, kon minder op hun waardering rekenen. Dit botste met hun gevoel voor ruimtelijke dynamiek.

In het kader van het omvangrijke restauratie- en conserveringsproject _Architectuur Dichterbij_ zijn er nu zo'n 3000 tekeningen van Hartsuyker in behandeling bij een restauratieatelier.

Tekst: Eline de Graaf (conservator), Joke van Brakel (bibliothecaris), Hetty Berens (conservator) en Setareh Noorani (Research).

Nieuwsbrief

Ontvang als eerste uitnodigingen voor onze events en blijf op de hoogte van komende tentoonstellingen.