Ergens of nergens
Kirsten Algera, Editor-in-Chief van MacGuffin magazine, was onderdeel van de werkgroep Methode, die zich in 2020 bezighield met het uitwerken van een gedragen wijze van waarderen en selecteren voor ontwerperfgoed. Voor het Netwerk Archieven Design en Digitale Cultuur schreef ze over versnipperde archieven, werk en verzamelingen die niet één vaste verblijfplaats hebben.
17 februari 2021
Sinds 2015 wijdt designmagazine MacGuffin in elke editie een katern aan The Life of Things - het werk van ontwerpers en kunstenaars bij wie leven en werk onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Meestal is een groot deel van het oeuvre van deze ontwerpers 'ongearchiveerd'. Soms is dat door praktische omstandigheden, zoals erfgenamen die niet op één lijn zitten, of omdat het collecties ontbreekt aan budget en ruimte. Vaak zijn er inhoudelijke redenen waardoor hun werk niet in archieven terechtkomt: omdat het niet tot de 'canon' behoort, omdat het medium niet in een specifieke collectie past, of omdat het oeuvre niet is los te weken van de omgeving waarin het is gemaakt. Het gevolg is vaak een versnipperd archief; een archief dat nergens is, omdat het overal is.
Halverwege de jaren 60 maakt de Franse ontwerper en architect François Dallegret lange ritten met de New Yorkse metro om er - letterlijk - zijn stempel op te drukken. 'GOD & CO.' , zijn bedrijfsnaam, is op alle metrowanden te lezen. Het is een afkorting van 'Go Dallegret', een toepasselijke titel voor zijn ontwerpstudio: een multidisciplinaire onemanshow met Dallegret in de hoofdrol. Anders dan het werk van veel andere industrieel ontwerpbureaus uit zijn tijd zijn Dallegrets ontwerpen visionair, provocerend en vaak ongevraagd. Van het ontwerp van nachtclub Le Drug tot een bed in de vorm van een crucifix, en van een twaalftal 'astrologische' auto's (één voor elk sterrenbeeld) tot La Machine à Fumer, een machine die negen sigaretten tegelijk kan roken. In de fotografie van de ontwerpen is Dallegret zelf steeds de Warholiaanse hoofdpersoon; soms naakt, soms in een scherp gesneden pak.
Als MacGuffin Magazine Dallegret in 2019 benadert met de vraag in welk depot zijn werk kan worden gefotografeerd, stuurt hij de coördinaten van twee schuren in Québec, Canada. Interviews geeft hij in principe niet, maar hij is van harte bereid om zelf foto's te maken van zijn opgeslagen werk en te laten zien hoe moeilijk het is er een tehuis voor te vinden. Op de foto's die hij stuurt staan een door Dallegret ontworpen auto, de Tubula, overgroeid met guldenroede, een in plastic gewikkeld en door herfstbladeren ondergesneeuwd prototype van zijn Chaise Ressort en het kruisvormige bed, Lit Croix, dat rechtop tegen een raam is geplaatst en zonlicht doorlaat in de gaten van het polyurethaan.
Dallegrets werk zou een illustratie kunnen zijn van dat wat socioloog Bourdieu in 1979 de 'cirkel van geloof' noemt: een ontwerp of kunstwerk wordt niet zozeer gewaardeerd vanwege zijn waarde, maar andersom: de waardering van het ontwerp zorgt voor waarde. Hoewel er recent een herwaardering van Dallegrets veelsoortige, soms ongemakkelijke werk plaatsvindt, maakt zijn werk nauwelijks deel uit van belangrijke collecties. Daar komt bij dat zijn oeuvre geen duidelijke verzameling objecten is, maar een Gesamtkunstwerk van leven, werk en mythologisering. Een fascinerende verzameling, die voorlopig alleen is te zien in Dallegrets studio en een lekkende schuur in het uiterste noorden van Canada.
Ook in Nederland is de archivering van veelzijdige ontwerpoeuvres een ingewikkelde zaak. In het kader van het The Life of Things katern in MacGuffin interviewen we in 2019 ontwerper Iris de Leeuw in haar huis in het Zeeuwse 's-Heer Abtskerke, dat tot de nok toe is gevuld met affiches, stoffen, prototypes en documentatie van een enerverend actieverleden. De Leeuw maakt vanaf 1965 deel uit van een aan Provo gelieerde kunst- en ontwerpcollectief: Luuks Laboratorium. Ze ontwerpt onder meer grafisch werk en 'Speespakken' - overalls met tot hotpants afritsbare pijpen die activistische beelden bevatten en die onderling kunnen worden uitgewisseld.
Als De Leeuw ons op haar als museum ingerichte zolder in een broekspijp van een speespak hijst vertelt ze over haar moeilijke positie als vrouw in een door mannen gedomineerde ontwerpgroep. Die achterstand en haar ongewone oeuvre zorgen ervoor dat haar werk pas laat wordt erkend. In 2012 worden ruim 50 werken aangekocht door het Rijksmuseum. Een aantal uitingen van Luuks, onder meer het huisblad Ontbijt op Bed, is ondertussen ondergebracht bij bestaande archieven zoals het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam. Het grootste deel van haar archief bevindt zich echter bij haar thuis. Door gebrek aan kennis en middelen dreigt het verloren te gaan voor toekomstig onderzoek en gebruik.
De meeste ontwerparchieven zijn, zoals dat van Iris de Leeuw, multidisciplinair. Ze bestaan uit documentatie en beeldmateriaal, maar ook uit ontwerpen, studies, prototypen en voorwerpen in verschillende materialen. Ze hebben allemaal een rol hebben gespeeld in het ontwerpproces - soms prominent, soms zijdelings. Het is niet vreemd dat musea en archieven zich door een gebrek aan middelen en ruimte op de krenten uit de pap of op één specifiek medium richten. Maar een gebrek aan samenhang tussen de delen van een ontwerpersarchief werkt ook een eenzijdige benadering van het werk in de hand. Het gaat in ontwerp tenslotte meestal niet om de waarde van afzonderlijke objecten, maar om het maakproces - zowel materieel als conceptueel -, om het gebruik en de waardering van het ontwerp, kortom: om de context van het werk en de relaties die het legt met andere objecten, makers of gebruikers.
Om recht te doen aan de inhoudelijke samenhang van het archief is het best mogelijk om verschillende delen op verschillende locaties te bewaren en de informatie daarover digitaal op één plek bijeen te brengen. Maar daarvoor is wel samenwerking en maatwerk nodig, en een idee van het type onderzoek of gebruik dat moet worden gefaciliteerd. Er zijn de laatste jaren een aantal initiatieven gestart die dergelijk maatwerk als uitgangspunt hebben, zoals het Artist Archives Initiative in New York, opgericht door een interdisciplinair onderzoeksteam dat als pilot de context van het werk van kunstenaar / ontwerper / activist David Wojnarowicz en videokunstenaar Joan Jonas in kaart brengt. Interessant aan het project is dat niet alleen de ontwerpen en kunstwerken worden geïnventariseerd, maar ook een caleidoscoop van ander materiaal: samenwerkingen, inspiratiebronnen, werkplekken, recensies, etc. Het project gaat uit van een 'digital humanities' benadering, waarbij evenveel nadruk wordt gelegd op de inhoud, als op het ontwerp van een database die ruimte moet laten voor de context van het werk. Een ander interessant aspect van het project is dat het verschillende disciplines bij elkaar brengt en met diverse opleidingen samenwerkt. De deelnemende studenten buigen zich niet alleen over de vorm van de database, maar ook over onderwerpen die aan de basis van archiveren liggen: auteurschap, authenticiteit en de ethiek van het bewaren.
Ontwerper en kunstenaar Krijn Giezen stelt in zijn werk juist het vergankelijke centraal. Arnoud Holleman, oud-student van Giezen, beschrijft in de laatste editie van MacGuffin Magazine de versmelting van zijn leven en werk. Giezen gebruikt alle denkbare media (van landschapsarchitectuur tot handleidingen en van wandkleden tot fotoseries) om het cyclische en de relatie tussen mens en natuur te bespreken. Hij laat zich vaak inspireren door het ambacht en de vindingrijkheid van vissers, slagers en boeren. Zo bouwt hij op de Biënnale van Venetië, waar Giezen in 1978 Nederland vertegenwoordigt, een rookhut en deelt er zelf gevangen en gerookte haringen uit. _The catching of fish, the building of a hut. The preparation of fish in that hut with the necessary tools _is de prozaïsche titel.
Giezens werk is weliswaar in een aantal collecties en archieven opgenomen, maar het grootste deel van zijn werk is 'ergens': in een ruïneus kasteel in Normandië, waar zijn weduwe in afzondering woont, bij zijn zus in Noordwijk, of in het bezit van één van zijn studenten, met wie hij graag werken uitwisselde. Holleman beschrijft hoe hij niet lang geleden op Marktplaats een wandkleed van Giezen aantrof en twijfelde over de aankoop. Het was kort na Giezens dood 'ontzameld' door een gemeentelijk museum, gekocht door iemand op leeftijd, bang dat zijn kinderen het na zijn dood bij het grof vuil zouden zetten. "Misschien", vraagt Holleman zich af "had Krijn die kinderen geen ongelijk gegeven. Vergankelijkheid was zijn grote thema, het wandkleed bestond zelf uit afgedankte lappen, dus in the grand scheme of things, hoe erg zou het zijn als het verloren ging?"
Er is gelukkig steeds meer aandacht voor het openbaren van archieven en de relaties tussen de objecten die er deel van uitmaken. Verschillende collecties stellen hun depot open voor het publiek, zoals het Schaulager in Basel of het Depot Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Dat is niet alleen een strategische keuze - de overheid en schenkende verzamelaars eisen zichtbaarheid - maar voor onderzoek ook een weldadige: een kijkje in, zoals Boijmans het noemt, 'de machinekamer' van de collectie. Het zou goed zijn als er niet alleen meer aandacht komt voor het bewaren van objecten, maar ook voor het archiveren en openbaren van hun context. De schuur in Québec, de Provo-correspondentie in s-Heer Abtskerke, de studenten van Krijn Giezen: ze maken deel uit van de machinekamer van ontwerpers. Het werk van Dallegret, De Leeuw en Giezen daagt ons uit anders na te denken over wat een ontwerp is, en hoe dat kan worden gedocumenteerd. Of, zoals één van de initiatiefnemers aan het Artist Archive Project zegt: "Het licht ging aan zodra de studenten zich realiseerden dat het gaat om het volgen van de relaties tussen objecten, betrokkenen, locaties en teksten. Op dat moment werd het een fascinerend database probleem." In andere woorden: een archief dat ergens is, terwijl het overal is.
Kirsten Algera is Editor-in-Chief van MacGuffin Magazine, partner in het Netwerk Archieven Design en Digitale Cultuur.