Wachten op Miró. De totstandkoming van een tegeltableau voor het Bio Herstellingsoord van J.J.P. Oud.
Tijdens het archiveren van documenten worden soms kleine of grotere vondsten gedaan die een nader onderzoek waard zijn. Zo werden in het gezamenlijke archief van J.J.P. Oud en zijn zoon H.E. Oud schetsjes gevonden die gemaakt zijn voor een tegeltableau op de gevel van het Bio Herstellingsoord in Arnhem. Uit de correspondentie van Oud blijkt dat hij de Spaanse schilder, beeldhouwer en keramist Joan Miró had ingeschakeld voor dit tegeltableau. Zijn de kleurige schetsjes in het archief van diens hand, of heeft Oud ze zelf ingetekend? Zijn ze mogelijk een ontwerp van Karel Appel, die de opdracht van Miró overnam rond 1960? Onderzoek in het dossier en in de correspondentie van Oud vertelt veel over de moeizame totstandkoming van het tegeltableau - maar nog niet alles.
10 februari 2020
Schetsen tegeltableau Bio-herstellingsoord, 1955-1961. Collectie Het Nieuwe Instituut, OUDK t28
1 of 3
Bio Herstellingsoord
Het gezamenlijke archief waarin de schetsjes zijn gevonden, werd in 2014 aan Het Nieuwe Instituut geschonken door zoon en kleinzoon Kassen Oud. Dit archief vormt een aanvulling op de individuele archieven van beide architecten die reeds in het bezit van het instituut zijn. Eén van de bouwprojecten in het archief betreft een opdracht van de Stichting Bio Vakantieoord, opgericht door leden van de Nederlandse Bioscoopbond, voor het Bio Herstellingsoord in Arnhem (1952 - 1960) Ook in de individuele archieven van J.J.P. en H.E. Oud bevindt zich archiefmateriaal betreffende het project., een revalidatiecentrum voor stadskinderen en tevens opvangcentrum voor kinderen met polio. Hiervoor was een stuk land aangekocht in de landelijke, bosrijke omgeving tussen Ede en Arnhem. Voor het ontwerp werd J.J.P. Oud (1890-1963) benaderd.
Het Bouwcentrum, een landelijk adviesorgaan op het gebied van de bouwnijverheid, maakte in 1952 in opdracht van Stichting Bio Vakantieoord een preadvies met een opzet van de benodige ruimtes van het complex, de organisatie daarvan en een kostenraming. Het definitieve ontwerp van Oud uit 1955 bestond uit tien paviljoens, waarin 120 zieke kinderen konden verblijven, een hoofdgebouw, een sportgebouw, een ketelhuis met conciërgewoning en een kapel, die overigens nooit is gebouwd. De hoofd- en dienstgebouwen waren geplaatst op een centrale as. Aan weerszijden van deze as werden de paviljoens geplaatst, waarvan er in eerste instantie maar zes werden gerealiseerd. De paviljoens werden schuin geplaatst ten opzichte van de centrale as. Dit zorgde voor een gunstige oriëntering op de zon, de wind en voor een beter uitzicht. Oud koos ervoor relatief dure, maar wel duurzame, geglazuurde bakstenen toe te passen. De heldere, lichte baksteen werd afgewisseld met primaire kleuraccenten, toegepast op de dakgoten, deuren en ventilatieroosters van de complexgebouwen.Taverne, E. ea., J.J.P. Oud 1890-1963 Compleet Werk, pp. 2001, 511-512.
Een belangrijk aspect van Ouds ontwerp voor het complex was het keramische tegeltableau dat op de voorgevel van het hoofdgebouw zou komen. De bedoeling was een zodanige blikvanger te maken dat het kinderen bij aankomst af zou leiden van hun opname. Het werk moest licht, helder en vrolijk zijn.
J.J. P. Oud. Exterieur Bio-herstellingsoord, Arnhem, 1964. Foto: C. Sipkes en Renes. Collectie Het Nieuwe Instituut, OUDK f5
1 of 2
J.J.P. Oud en Joan Miró
Vanaf 1955 correspondeerde J.J.P. Oud hierover met enige regelmaat met de Spaanse keramist, beeldhouwer en schilder Joan Miró (1893-1983) uit Barcelona. Hoe Oud precies met Miró in contact is gekomen, wordt aan de hand van de briefwisseling niet duidelijk. Wel blijkt dat Oud Miró's hulp inschakelde voor het ontwerp van het tegeltableau van het hoofdgebouw.
In september 1955 krijgt Oud een brief van Miró waarin hij stelt erg enthousiast te zijn over hun samenwerking bij het project: /"J'ai beaucoup jeusé ces êtê à la décoration pour votre hôpital, cette ideé m'enthousiasme de plus en plus et dehor de l'honneur que le fait de colloboreur avec vous réprésente pour moi, le bus humain de symphatie./" Brief van Joan Miró aan J.J.P. Oud, 20/9/55, collectie Het Nieuwe Instituut, OUDK-D9 Miró vindt het idee van Oud humaan en een samenwerking tussen de twee enthousiasmeert hem steeds meer. Verder in de brief stelt Miró dat het goed zou zijn elkaar snel te ontmoeten om de plannen eens persoonlijk door te nemen en meer grip te krijgen op Ouds ontwerp en het toekomstig bouwterrein. Het is voor de Spaanse kunstenaar tevens van groot belang voorbeelden te krijgen van Ouds materiaalkeuzes.
Voor de kleuren van het tegeltableau verwijst Miró in zijn brief naar heldere en pure kleuren zoals die ook op zijn eigen schilderijen te zien zijn. Dit zal een positieve uitwerking hebben op het leven van de kinderen in het herstellingsoord, denkt hij. Een maand later, op 18 oktober 1955, komt Miró met een meer uitgebreid voorstel voor de kleuren: /"Voilà, les couleurs prime fondraient: noir, rouge, blue, vers, jaune et un beau blanc pour le fond en majolique./" Brief van Joan Miró aan J.J.P. Oud, 18/10/55, collectie Het Nieuwe Instituut, OUDK-D9 Majolique of Majolica is een grof en bros soort keramiek dat bestaat uit gebrand klei en dat wordt voorzien van een bontgekleurde glazuurbeschildering.
Eerste brief van Joan Miro aan J.J.P. Oud, 1955. Correspondentiedossier tegeltableau Bio-herstellingsoord Arnhem, 1955-1961. Collectie Het Nieuwe Instituut, OUDK d9-03
1 of 2
Het lijkt er op dat Miró begin 1956 afgeleid raakt van het project en zich meer bezig begint te houden met andere exposities waarover hij kleurrijk vertelt in zijn brieven aan Oud. Het is om deze reden dat Oud en Miró nog niet hebben afgesproken en dat de schilder het terrein nog niet heeft gezien. Terwijl hij wel vraagt naar 'de nieuwtjes' omtrent het complex, wordt over een eigen ontwerp voor het tegeltableau niet gesproken. Pas in november 1956 ontvangt Oud weer een brief van Miró waarin hij een bedrijf in Delft noemt dat de gekleurde tegels voor de gevel zou kunnen maken, 'De Porceleyne Fles'.
Wederom geeft Miró aan dat hij de samenwerking tussen hemzelf en Oud ziet zitten, al is een afspraak nog steeds niet gemaakt en is er nog geen sprake van concrete plannen of uitvoeringen van het tableau.
Miró's plan is om in de lente van 1957 'De Porceleyne Fles' zelf te bezoeken. Dit blijkt uit een brief van het bedrijf aan Oud: /"Op uw advies hebben wij destijds aan de heer Miro geschreven. Hierop ontvingen wij van de heer Maeght [Miró's vertegenwoordiger] het antwoord dat de heer Miro ongeveer drie maanden en wel mei/juli 1957 in Parijs zou zijn. Voor die tijd is hij er af en aan enkele dagen./" Brief van N.V. Koninklijke Delftsch Aardewerkfabriek /"De Porseleyne Fles/" aan J.J.P. Oud, 7/1/1957, collectie Het Nieuwe Instituut, OUDK-D9 Helaas gaat ook dit bezoek niet door en eind juni 1957 excuseert Miró zich wederom. Een grootschalig project voor UNESCO in Parijs absorbeert hem volledig.
Een klein jaar later, in juli 1958, raakt het geduld van Oud op. Hij schrijft aan Miró dat hij zich gedwongen voelt om hem aan te sporen zijn ontwerp voor het Bio Herstellingsoord zo snel mogelijk af te maken. De vervaardiging van de tegels zelf kost immers ook tijd. Oud denkt dat het hoofdgebouw een jaar later klaar zou kunnen zijn en vraagt of Miró echt nog interesse heeft in de samenwerking.
Oud eist een datum voor een bezoek en stelt dat hij zich anders genoodzaakt ziet het complex, en daarmee het tegeltableau, op een andere manier te voltooien.Brief van J.J.P. Oud aan Joan Miró, 14/7/1958, collectie Het Nieuwe Instituut, OUDK-D9
Het antwoord van Miró is weinig bevredigend. Tot aan de herfst heeft de schilder besloten uit te rusten en te herstellen. Hij moet naar eigen zeggen zijn werktempo opnieuw bepalen. De hoeveelheid brieven neemt af en aan het einde van het jaar lijkt het contact tussen Oud en Miró alleen nog via tussenpersonen te gaan. De vertegenwoordiger van Miró, Galerie Maeght onder leiding van L.G. Clayeux, schrijft in november (1958) aan Oud dat het misschien beter is het gebouw gewoon af te maken en een lege plek te reserveren voor het werk van Miró. Hij, Miró, is nog steeds vastberaden de reis naar Arnhem te maken maar heeft daar tot dusver geen tijd voor gehad.
Briefkaart van Willem Sandberg aan J.J.P. Oud, 1959. Correspondentiedossier tegeltableau Bio-herstellingsoord Arnhem, 1955-1961. Collectie Het Nieuwe Instituut, OUDK d9-16
1 of 2
J.J.P. Oud en Willem Sandberg
Oud lijkt het heft in eigen handen te nemen als hij in maart 1959 de toenmalige directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, Willem Sandberg (1897-1984), benadert. Sandberg is dan ruim twintig jaar werkzaam in het Stedelijk, dat hij in zijn jaren als directeur en curator tot een gerenommeerd instituut heeft gemaakt. Voor zijn verzamel- en tentoonstellingsbeleid gebruikt hij het Museum of Modern Art in New York ter inspiratie en als een van de eerste in Nederland staat hij open voor de experimenten van de Cobra-beweging waar ook de Nederlandse kunstenaar Karel Appel (1921-2006) bij betrokken is.
Hoewel in de briefwisseling in het archief niet duidelijk wordt hoe Oud en Sandberg precies met elkaar in contact zijn gekomen en hoewel de brief van Oud niet in het archief van Het Nieuwe Instituut aanwezig is, laat de kaart met het antwoord van Sandberg zien wat de strekking van Oud's vraag moet zijn geweest. Sandberg schrijft dat Miró blijkbaar op pad is naar Amerika alwaar hij een tentoonstelling in het MoMA heeft.
Een jaar later typt Oud een lange brief aan Sandberg waarin hij uitlegt dat hij ervan af ziet nog langer op Miró te wachten en op een andere manier de bewuste gevel zal laten afmaken: /"Ik heb gezien dat ik nu precies 5 jaar op Miro gewacht heb. Eerst schreef hij zelf nog wel maar nu laat hij het nog steeds door anderen doen. [&] Ik heb mijn vertrouwen in deze man volledig verloren. [&] Als ik nu al enige van die zielige kindertjes gebrekkig rond zie kruipen [&] dan krijg ik toch het vervelende gevoel dat we in een vreemde tijd leven. Dat het voor de kunst voor Miró belangrijker is om achter tentoonstellingen aan te jagen dan zijn kunst in dienst te stellen van -wat met een groot woord heet- 'de mensheid'./"Brief van J.J.P. Oud aan Willem Sandberg, 20/3/1960, collectie Het Nieuwe Instituut, OUDK-D9 De teleurstelling van Oud is groot maar hij is vastberaden om het tegeltableau zo snel mogelijk te laten voltooien. De oplossing komt van Karel Appel. Hij schrijft Oud in 1959 het volgende:
/"Wanneer het kinderdorp klaar is kom ik erin schilderen en als ze geen centen hebben doe ik het voor niets./" Brief van Karel Appel aan J.J.P. Oud, 7/10/1959, collectie Het Nieuwe Instituut, OUDK-D9
Na lang wachten op Miró besluit Oud hem te vragen voor het definitieve ontwerp voor het tegeltableau aan het Bio Herstellingsoord. H.E. Oud, JJP Oud, architect 1890-1963 feiten en herinneringen gerangschikt, pp. 175-177 Karel Appel reageert in april 1960 positief. Zijn ontwerp maakt hij op papier, uitgaande van een witte achtergrond met een kleurige voorstelling. Hij hoopt dat 'De Porceleyne Fles' die precieze kleuren kan uitvoeren. De voorstelling toont een /"vrolijk, primair van kleur circusnummer [&] van links naar rechts voorstellende: twee dansende clowntjes, een dier met op de punt van zijn neus een paar gekleurde kubussen en een bal gebalanceerd, en dat met zijn rug een ander bal in de lucht gooit, dan nog een beest met open en grote tanden die een andere grote gekleurde bal in de lucht gooit en als laatste een gekleurd triest clowntje./"Brief van Karel Appel aan J.J.P. Oud, 9/4/1960, collectie Het Nieuwe Instituut, OUDJ-B176
Overigens heeft Karel Appel ook zo'n drie à vier maanden op zich laten wachten. Een brief van 'De Porceleyne Fles' uit november 1960 blijft onbeantwoord tot het bedrijf op 4 januari 1961 opnieuw contact zoekt met Appel. Het wordt toch erg op prijs gesteld om zijn mening over de te vervaardigen kleurenmonsters te mogen ontvangen. In deze brief vraagt 'De Porceleyne Fles' eveneens of Karel Appel /"ons anders verlof kan geven de kleuren die wij uitgevoerd hebben en aan de Heer Oud getoond hebben voor uw tableau toe te mogen passen./" Brief van N.V. Koninklijke Delftsch Aardewerkfabriek /"De Porseleyne Fles/" aan Karel Appel, 4/1/1961 Wat de kunstenaar hiervan denkt, wordt door de briefwisseling in het beheer van Het Nieuwe Instituut niet duidelijk. Wel is met zekerheid te zeggen dat het ontwerp van Appel uiteindelijk is uitgevoerd en nog steeds op de gevel prijkt.
Brief van Karel Appel aan J.J.P. Oud, 1959. Correspondentiedossier tegeltableau Bio-herstellingsoord Arnhem, 1955-1961. Collectie Het Nieuwe Instituut, OUDK d9-17
1 of 2
Nieuwe vraagstukken
De vondst die in dit artikel is beschreven, toont aan hoe bij archiveren, of bij het doen van onderzoek, kleine aanwijzingen kunnen leiden tot nieuwe vragen en tot nieuw onderzoek. Naar aanleiding van een factuur van 'De Porceleyne Fles' voor de realisatie van het tegeltableau kwam een nieuwe vraag naar boven. Op deze factuur stond een opmerkelijke krabbel van Oud waarmee hij Appel er aan herinnerde twee kleedjes te ontwerpen voor het kantoorgebouw /"De Utrecht/" in Rotterdam.Brief van N.V. Koninklijke Delftsch Aardewerkfabriek /"De Porseleyne Fles/" aan Karel Appel, 4/1/1961 Dit maakt nieuwsgierig naar de verdere samenwerking tussen Oud en Appel. Hoewel het niet zeker is of de gevonden schetsen in het archief daadwerkelijk door Miró zijn gemaakt, zijn er met behulp van het correspondentiedossier veel vragen beantwoord over de totstandkoming van het tegeltableau.
Tekst: Ernst des Bouvrie (archivaris) en Eline de Graaf (V-conservator)