De meervoudige opdracht voor het Nederlands Architectuurinstituut
Het ontwerpen van een architectuurmuseum is een prestigieuze opdracht. De nieuwe culturele instelling stond als opdrachtgever voor een belangrijke keuze: wie moest het gebouw ontwerpen? Hoe wilde het kersverse instituut zich profileren?
17 april 2017
Om tot een keuze van een architect te komen werd een meervoudige opdracht uitgeschreven, een prijsvraag waarvoor een beperkt aantal architecten werd uitgenodigd: Jo Coenen, Rem Koolhaas, Luigi Snozzi, Benthem Crouwel, Jan Henket en Wim Quist.
Het toekomstige Nederlands Architectuurinstituut (NAi) zou vrijstaand worden gesitueerd in de noordelijke punt van het Museumpark. Het bouwterrein was ongeveer een hectare groot, maar mocht maar voor de helft bebouwd worden, zodat er ruimte overbleef voor de aanleg van een park. Omgeven door openbaar gebied staat het gebouw vanuit elke richting in het zicht. Daarom zou het aan alle zijden 'een voorkant karakter' moeten krijgen. De ligging en verschijningsvorm van het gebouw zouden bovendien een ordening moeten brengen in wat een rommelige enclave was met een onduidelijke functie. Het gebouw zou een aanzet moeten geven tot een aantrekkelijk stedelijk milieu.
Paradox
De ontwerpopgave en het programma van eisen vloeiden voort uit het toekomstige gebruik van het gebouw. De hoofdtaken van het architectuurinstituut waren het verzamelen, beheren en toegankelijk maken van archieven en collecties (inclusief bibliotheek), het bestuderen van dit materiaal, het volgen van actuele ontwikkelingen en het uitdragen van de kennis die dit alles oplevert in de vorm van tentoonstellingen, publicaties en manifestaties. Het nieuwe gebouw werd gekarakteriseerd met de termen schatkamer, studeervertrek en feestzaal. Een groot deel van het gebouw was bestemd voor de opslag van archiefstukken die onder de juiste omstandigheden bewaard moesten worden in depots. Dat betekende dat het gebouw voor een groot deel een besloten karakter zou hebben. Tegelijkertijd moest het aantrekkelijk en uitnodigend zijn voor een groot publiek. Die paradox vormde een van de grootste uitdagingen in de ontwerpopgave.
Individuele kwaliteit
Toenmalig minister Elco Brinkman van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) was bereid de meervoudige opdracht en de tentoonstelling van de plannen te subsidiëren. Hij vond wel dat het accent moest liggen op de manifestatie van de Nederlandse architectuur, dus er mochten hooguit twee buitenlandse architecten worden uitgenodigd. Uiteindelijk viel de keuze op Benthem en Crouwel, Jo Coenen, Rem Koolhaas, Wim Quist, en uit het buitenland Luigi Snozzi en Ralph Erskine. Laatstgenoemde liet op het laatste moment verstek gaan, waarna zijn plaats werd ingenomen door de Nederlander Hubert Jan Henket. Individuele kwaliteit was voor de opdrachtgever een belangrijk selectiecriterium, maar ook moesten oudere en jongere architecten vertegenwoordigd zijn en moest de selectie verschillende stromingen representeren.
Besluitvorming
De uiteindelijke keuze van een architect is een complexe zaak. Op tafel van de opdrachtgever lagen niet alleen de zes ingediende ontwerpen, maar ook het rapport van de beoordelingscommissie, het advies van de stuurgroep, stukken van allerlei adviserende partijen zoals raadgevende ingenieurs, kostendeskundigen, de Rijksgebouwendienst en de medewerkers van het toekomstige architectuurinstituut. In de (vak)pers was het ontwerp van Rem Koolhaas favoriet, ook die analyses werden bij de besluitvorming betrokken. Bij zo'n belangrijke opdracht, weliswaar verleend door een particuliere instelling, ligt het voor de hand dat ook de gemeente invloed wil uitoefenen op de architectenkeuze. De voorkeur van Riek Bakker, directeur van de Dienst Stadsontwikkeling, ging eveneens uit naar het ontwerp van Koolhaas, dat naadloos aansloot op de door haar zo gekoesterde lengteas in het Museumparkontwerp.
Tijdloos repertoire
Het NAi maakte desondanks een andere keuze en verleende Jo Coenen de ontwerpopdracht. Uit de verklaring van het bestuur: "Het ontwerp van Coenen geeft een uitgesproken expressieve en gedifferentieerde uitbeelding van de instituutsfuncties. In de vormgeving van de bouwdelen is niet gezocht naar een uitgesproken modernisme, maar naar een tijdloos repertoire waarmee de evenwaardigheid van de geschiedenis en de actualiteit uit de instituutsformule ter zake wordt uitgebeeld." (Persbericht NAi, 3 oktober 1988). De bruikbaarheid, expressie en de verwijzingen naar de geschiedenis van de architectuur hadden de doorslag gegeven boven de conceptuele kracht van het ontwerp van Rem Koolhaas.
Pers
"Het is briljant hoe in al zijn eenvoud het gebouw toch de uitstraling van een belangrijk museum heeft. De slanke kolommen vlak voor de lichte gevel hebben onmiskenbaar klassieke allure; of beter gezegd Mies-iaanse allure. De zwarte toren roept associaties op met de Kaäba in Mekka, de zwarte steen die het middelpunt van de wereld is, in dit geval niet voor Islamitische pelgrims, maar voor architectuurtoeristen."
Tom Maas in Architectuur/Bouwen 4 (1988) 6/7.
"[Koolhaas] is de enige die aan het programma heeft doorgeschreven, door zich het meest duidelijk van alle deelnemers uit te spreken over een tentoonstellingsconcept. De materialen die de architect achterlaat - vergeelde schetsen en onbeholpen krabbels - zijn op zichzelf niet spectaculair [..]. In tegenstelling tot echte kunstwerken zijn deze relieken gebaat bij intimiteit. Daarom moet het kolommengrid, mét de tijdelijke expositiebouwsels, bemiddelen tussen het getoonde en de museumruimte."
Hans van Dijk in Archis (1988) 7
Publiek
Tijdens de tentoonstelling van alle zes ontwerpen konden bezoekers hun favoriete ontwerp aanwijzen. Ruim 21 procent wees Koolhaas' ontwerp aan als beste.
Motivaties voor een stem op dit ontwerp:
"Beste opdrachtgevers, laat Rem Koolhaas nu eindelijk eens een monumentale opdracht krijgen. Dit gebouw heeft zelfs meer dan internationale allure, het heeft betekenis."
"Koolhaas' ontwerp is het enige echt vernieuwende. Bovendien is hij in zijn ontwerp erin geslaagd om functionaliteit te combineren met artisticiteit. Het ontwerp is plastisch, origineel van vorm, maar tegelijkertijd ook goed werkbaar. Het past goed in de ruimtelijke omgeving."
"Net een mooi papieren vliegtuigje dat een goed plaatsje gevonden heeft om te landen."
"Licht gebouw, uitnodigend (ook voor niet-architectenpubliek), eenvoudig doch geniaal konsept. Internationaal nivo van internationaal gerespekteerd puur Hollandse architect. Frivool doch niet vervelend."
Pers
"Het resultaat is een typische Quist, ontworpen volgens de blokkendoosmethode; het stapelen van rechthoekige volumes, totdat het gevraagde programma op geordende wijze onder dak gebracht is. [..] Is dit ontwerp wel meer dan een keurige, maar ook haast banale vertaling van het feitelijke programma van eisen? Valt er nog iets te proeven van het avontuur van de architectuur of heeft het de doodsheid van het 'zeker weten' van de architect die zijn vak verstaat, ja zelfs van de dodelijke Hollandse netheid en braafheid, die zo beklemmend kan werken op nieuwe ontwikkelingen?"
Janny Rodermond in De Architect (1988) 7/8
Publiek
Tijdens de tentoonstelling van alle zes ontwerpen konden bezoekers hun favoriete ontwerp aanwijzen. Bijna zes procent wees Quists ontwerp aan als beste.
Motivaties voor een stem op dit ontwerp:
"Mijn keuze valt op het ontwerp van Quist, die het meest 'Rotterdamse' gebouw ontwierp, zakelijk, zonder tierelantijnen en andere gewilde en op effect beluste vormen."
"Hollandser dan Hollands. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. En zuinig. Alle overigen behalve Luigi Snozzi zoeken het in weinig Nederlandse extravagantie.
"Door geen van de ontwerpen wordt ik echt gegrepen. Als ik dan toch voor Quist kies is dat ook niet uit echte overtuiging omdat ik het jammer vind dat er weer een gebouw van Quist in Rotterdam komt, terwijl er al zulke mooie staan! Natuurlijk heeft zijn ontwerp de als zo vanzelfsprekende kwaliteit en daarom toch maar! (Omdat ik móet kiezen!)"
Pers
"Coenen maakt naast het feitelijke programma van eisen de symboolwaarde van het gebouw nadrukkelijk tot ontwerpuitgangspunt. [..] In Coenens ontwerp worden op zeer elegante wijze landschap , stad en architectuur met elkaar verweven tot een haast symfonisch totaalbeeld. Het straalt bij uitstek het vriendelijke monumentalisme uit dat Coenen in al zijn werk nastreeft. Het stijgt uit boven de alledaagse banaliteit, maar heeft niets van de strenge afstandelijkheid van Snozzi's ontwerp."
Janny Rodermond in De Architect 19 (1988) 7/8
Publiek
Tijdens de tentoonstelling van alle zes ontwerpen konden bezoekers hun favoriete ontwerp aanwijzen. Bijna 35 procent wees Coenens ontwerp aan als beste.
Motivaties voor een stem op dit ontwerp:
"Vanwege het spel: hoogbouw-laagbouw, open-gesloten, water-aarde en het volgen van de bestaande landschapslijnen."
"... Daarnaast deel ik met Coenen de mening dat gebouwen niet dezelfde kant dienen uit te gaan als stereo-hifi-torens en wasmachines."
"Hij begint met een luchtfoto van Rotterdam met al z'n doorsnijdingen - toen dacht ik ja, dat is het, dit vind ik ook in z'n ontwerp terug. Bovendien heeft het iets monumentaals en toch iets speels."
"Het ontwerp trekt met nadruk de ruimte uit elkaar. Door de langgerekte vorm is er een ruimtelijke rust die tegenover het benauwde strakke en bombastische van Quist staat."
"Minst koel. Minst overzichtelijk. Spannend."
Pers
"Met eenvoudige middelen is een grote diversiteit aan plekken gerealiseerd, op een volkomen ontspannen, vanzelfsprekende wijze. Daarmee incorporeert het plan een aantal van de beste eigenschappen van onze moderne architectuur. [..] Zo verwant als het plan in zijn idee is aan Forum, zo toont het ook de zwaktes van die stroming. De belangrijkste ruimte in het gebouw, de grote tentoonstellingszaal, is feitelijk een restruimte tussen de overige activiteiten. Daar wreekt zich het gebrek aan dwingende precisie die soms nodig is., zoals ook in de stedebouwkundige situering: het gebouw 'zwemt' in zijn omgeving."
Tom Maas in Architectuur/Bouwen 4 (1988) 6/7
Publiek
Tijdens de tentoonstelling van alle zes ontwerpen konden bezoekers hun favoriete ontwerp aanwijzen. Zes procent wees het ontwerp van Benthem/Crouwel aan als beste.
Motivaties voor een stem op dit ontwerp:
"Benthem en Crouwel hebben naar mijn mening het meest rustige en evenwichtig, toch duidelijk originele ontwerp gemaakt. De anderen zijn of te nadrukkelijk origineel, of te gewoon blokdozerig."
"Helder, licht, inviterend, ook voor de argeloze of achteloze passant. 'Wat gebeurt daar'? "
"De luchtigheid van het gebouw, gecombineerd met een veelheid aan vormen spreken mij bijzonder aan."
"Een overtuigend gebouw zonder opdringerige gebaren."
Pers
"Het laat direct zien wat hij zeggen wil: dit is geen tempel maar een theater van de architectuur, een jukebox aan de Maas. Rotterdam is een stad vol monumenten van het hedendaags bouwen. Die mediterrane muziek van Snozzi ontbrak er nog aan."
Willem Ellenbroek in de Volkskrant
"In al zijn geledingen straalt het ontwerp van Snozzi orde, rust en harmonie uit, maar - daardoor - ook autoriteit. Zeker in een stad als Rotterdam vormt een dergelijk ontwerp een wezensvreemd element."
Janny Rodermond in De Architect 19 (1988) 7/8
Publiek
Tijdens de tentoonstelling van alle zes ontwerpen konden bezoekers hun favoriete ontwerp aanwijzen. Ruim 21 procent wees Snozzi's ontwerp aan als beste.
Motivaties voor een stem op dit ontwerp:
"Het ontwerp heeft stedelijke allure en ziet er tevens uit als een gezellige leunstoel aan het einde van het Museumpark."
"Omdat hij er een echte tempel van maakt met die hoge halfronde noordkant. Mooi is dat de basis van die halve bol alle bezoekers in de schoot gastvrij ontvangt, terwijl in de ronding, die naar buiten juist zo markant werkt, alle besloten functies veilig teruggetrokken liggen. Na alle rechte k(w)isten mag er wel weer iets 'sentimenteels' in onze stad verrijzen."
"Het is het enige 'frivole' ontwerp tussen alle moderne glazen 'kassen' in de omgeving en voorkomt dat het hele park er recht en stijf uit komt te zien, om nog niet van de verdere omgeving te spreken."
"De ronde vorm is een verademing na alle kubistische en constructivistische hoekigheid van de andere inzendingen en steekt gunstig af bij het assortiment architectuur waaraan Rotterdam al rijk is. Het is monumentaal in de goede zin van het woord: zuiver van stijl, zonder overdadige ornamentiek, een gebouw met karakter."
Pers
"Bij al deze, zeer verzorgde, dienstbaarheid aan het programma verdwijnt helaas de mogelijke 'hogere' betekenis van architectuur buiten beeld. Wat is de achterliggende constituerende, betekenisgevende factor? Wat maakt dit gebouw tot een museum? Wat is de relatie met de stad? Twee richtingen uit de omgeving zijn opgepikt, maar het gebouw als geheel is niet verankerd; het kan zonder verlies aan betekenis verschoven worden."
Tom Maas in Architectuur/Bouwen 4 (1988) 6/7
"De bouwtechnische belangstelling van Henket blijkt vooral uit de nauwkeurige wijze waarop hij het afwerkingsniveau heeft aangegeven. Hij is wars van iedere monumentaliteit en de voorgestelde detaillering kan een gebouw zeker een elegant en plezierig aanzien geven. Maar als een architectuurconcept op dit niveau blijft steken kan het moeilijk de programma- en situatie invulling op een betekenisvolle wijze overstijgen."
Hans van Dijk in Archis (1988) 7
Publiek
Tijdens de tentoonstelling van alle zes ontwerpen konden bezoekers hun favoriete ontwerp aanwijzen. Ruim 10 procent wees Henkets ontwerp aan als beste. Motivaties voor een stem op dit ontwerp:
"Past in de omgeving, alsof het er al was, prettig. Je hóeft het niet mooi te vinden, enkele andere ontwerpen, bijv. Jo Coenen en Rem Koolhaas, dwingen dit af. Niet goed."
"Hubert Jan Henket heeft wat ons betreft het meest rekening gehouden met de omgeving. De badhokjes met broodrooster en bijbehorend zwembad van Jo Coenen sluiten alleen op de bebouwing aan."
"Toegankelijk, mensvriendelijk, efficiënt."
"Ontwerp vind ik het meest harmoniëren met de omgeving. Er is veel aandacht besteed aan de binnenkant van het gebouw. Het heeft geen modieuze vijverpartijen nodig. Het ontwerp belooft een behoorlijke netto/bruto verhouding in functioneel oppervlak."