Groen in de stad #3 Het Museumpark
Met als vertrekpunt de Rijkscollectie voor Nederlandse Architectuur en Stedenbouw, gaat theater- en radiomaker Naomi Steijger in gesprek met ontwerper Petra Blaisse, conservator Ellen Smit en met gebruikers en omwonenden over de aanleg en geschiedenis van het Rotterdamse Museumpark. Dit is de derde van een serie podcasts onder de titel Groen in de stad.
21 april 2022
Het Museumpark in Rotterdam is vooral bekend vanwege de vele musea die er staan, zoals Museum Boijmans Van Beuningen, de Kunsthal en het recent opgeleverde museumdepot naar ontwerp van MVRDV. Veel minder bekend is dat het Museumpark ooit een weidse en groene enclave was midden in de stad. Het gebied stond bekend als het 'Land van Hoboken', vernoemd naar de toenmalige eigenaar. Na de verkoop van de grond aan de gemeente in 1924 werd het een openbaar stadspark, waar uiteenlopende opvattingen over de functie van groen in de stad hun sporen hebben nagelaten. In de podcast gaan we op zoek naar deze ideeën. Zijn ze nog te herkennen en te ervaren? En wat vinden de huidige gebruikers van het Museumpark?
Naomi Steijger praat met onder andere Ellen Smit, conservator van Het Nieuwe Instituut, en met interieur- en landschapsarchitect Petra Blaisse. Samen met Rem Koolhaas (OMA) en de Franse landschapsarchitect Yves Brunier (1962-1991) werkte Blaisse aan het ontwerp van het Museumpark uit 1991.
De archieven van Het Nieuwe Instituut bevatten diverse ontwerpen, foto's en brochures over het Museumpark. Het begeleidende essay op deze pagina onderzoekt aan de hand van dit historische materiaal de groene identiteit van het gebied, zoals die door de tijd heen gevormd is door ideeën over buitenplaatsen, stedelijke wandelroutes, buitententoonstellingen en stadsparken.
Dwars door het archief: Groen in de stad
Sinds de invoering van de lockdown - een maatregel ingezet tegen de verspreiding van het coronavirus - zijn wij meer dan ooit bewust van de ontspannende en helende kracht van groen om ons heen. Het idee dat 'natuur' een positief effect heeft op onze fysieke en mentale gezondheid is niet nieuw: veel van het (in Nederland) aangelegde groen is gebaseerd op dit idee. In de serie podcasts Groen in de stad, onderdeel van Dwars door het archief, gaan we op onderzoek uit om antwoord te vinden op de vragen: hoe zijn tuin- en landschapsarchitecten en stedenbouwers door de jaren heen met dit concept omgegaan? Wat waren hun opvattingen en hoe kijken we daar nu tegen aan?
Beluister vorige afleveringen over Tuindorp Vreewijk en De Bijlmermeer.
Het Museumpark
De Rotterdamse skyline wordt weerspiegeld in het hart van het Museumpark. Het depot van Museum Boijmans Van Beuningen is meer dan alleen een cultuurtempel in het Museumpark. Het biedt een verrassend perspectief op de omliggende stad. Vervormd, uitdagend en hypnotiserend: je blijft ernaar kijken. Toeval of niet: het kopstuk van de Rotterdamse stadsontwikkeling, J.G. Witteveen, omarmde honderd jaar eerder eveneens het stadsbeeld van Rotterdam. Turend vanuit de leegte van het Land van Hoboken wilde hij het perspectief op de stad behouden in zijn ontwerp voor het 'Land van Hoboken', het latere Museumpark.
De archieven van Het Nieuwe Instituut bevatten diverse ontwerpen, foto's en brochures over het Museumpark, eens een onderdeel van het voormalige Land van Hoboken. Vandaag de dag is dit stadspark bij het grote publiek vooral bekend dankzij de musea die in en rondom het park liggen: Museum Boijmans Van Beuningen, het Chabot Museum, de Kunsthal, het Natuurhistorisch Museum, Het Nieuwe Instituut en Huis Sonneveld. Met de oplevering van het Depot van Museum Boijmans Van Beuningen, naar ontwerp van MVRDV, ondergaan het park en de buitenruimte een grote transformatie.
De groene identiteit van het gebied is door de tijd heen gevormd door ideeën over buitenplaatsen, stedelijke wandelroutes, buitententoonstellingen en stadsparken die bewaard worden in de archieven van Het Nieuwe Instituut. In dit essay 'wandelen' we door deze archieven op zoek naar opvattingen over groen en hoe deze in de loop der tijd het Museumpark hebben vormgegeven.
Het Land van Hoboken
Het Museumpark ligt in het voormalige Land van Hoboken, vernoemd naar zijn eigenaar Anthony van Hoboken (1756-1850) die dit gebied van 56 hectare kocht in de eerste helft van de negentiende eeuw. De motivatie voor zijn aankoop is onbekend, grondspeculatie kon een argument zijn voor deze koopman-reder, maar net als veel andere rijke Rotterdammers voelde hij zich waarschijnlijk ook aangetrokken tot dit landelijke gebied van Rotterdam en Delfshaven. Een gebied buiten de stad, met groene ommelanden en hier en daar een boerderij met bomen en een aantal wegen naar de steden.
Welgestelde Rotterdammers legden er verschillende buitenplaatsen aan met geometrische tuinen en villa's om hier in de zomer te verblijven. Er stonden grote bomen, het rook er naar kruiden en bloemen en er waren grote tuinen met theekoepels en oranjerieën. Ze hadden idyllische namen als Schoonoord, Welgelegen, Rozenlust, Maaslust, Rustplaets en Lust en Rust. Ook de gegoede burgerij kwam hier, om te wandelen, pootje te baden en iets te drinken in een van de vele uitspanningen. In het gebied, waar nu Het Park ligt met de Euromast, lagen particuliere buitenplaatsen, die samen met het Land van Hoboken vóór 1850 in ruimtelijk opzicht veel meer een visuele eenheid vormden dan nu. De Maas werd nog niet door een hoge rivierdijk ingedamd en de Westzeedijk in zijn huidige hoge vorm bestond ook nog niet. Deze verschillende buitenplaatsen aan de Maas vormden samen met het Land van Hoboken één groot buitengebied van Rotterdam en Delfshaven.
Anthony van Hoboken
Eigenaar Anthony van Hoboken zouden we nu een 'self-made man' noemen. Geboren in 1756 in een arm Rotterdams gezin, ging hij zonder opleiding als knecht in een wijnpakhuis werken. Daar leerde hij de regels van de handel al op jonge leeftijd en hij besloot zich toe te leggen op de kaas- en boterhandel in Rotterdam. Eerst als koopman en handelaar, later ook als reder en scheepsbouwer. Als hij bijna veertig is, wordt de VOC opgeheven en profiteert hij van de vrije particuliere vaart op voormalig Nederlands-Indië die dan mogelijk is. Vanaf 1795 verscheepte hij gedurende vijftig jaar kaas en boter naar voormalig Nederlands-Indië en nam kruiden en specerijen en wilde dieren mee terug naar Rotterdam. Hij was ook betrokken bij de oprichting van de Nederlandse Handelmaatschappij (NHM) in 1824, waar hij een grote stempel op drukte en waarvan hij in zakelijk opzicht profiteerde.
Cultuurstelsel en slavernij
Vanaf 1830 profiteerde Van Hoboken van de invoering van het 'Cultuurstelsel'. Het stelsel was van begin af aan omstreden, vanwege de uitbuiting van de Javaanse bevolking. Deze moest twintig procent van de landbouwgrond gebruiken om voor de NHM koffie, suiker, indigo, thee, tabak, peper, katoen en kaneel te verbouwen en voor een zeer lage prijs aan de NHM te verkopen. Deze producten werden vervolgens door de NHM tegen een hogere prijs in Nederland verkocht, waarvan de opbrengst in de Nederlands schatkist terecht kwam. In de loop der jaren bepaalde de Nederlandse overheid dat de Inheemse bevolking een steeds hoger percentage van hun oogst moest afstaan. De inkomsten van dit stelsel stegen daardoor van tweehonderdduizend gulden (ca. 90.000 euro) in 1832 tot twintig miljoen gulden (ruim negen miljoen euro) tot het eind van de jaren dertig. Dit betekende dertig procent van de Nederlandse staatsinkomsten.
Recente geschiedschrijving heeft aangetoond dat Anthony van Hoboken, zoals meerdere handelaren in die periode, deels fortuin heeft gemaakt met de handel in soldatenjongens (weeskinderen) en tot slaafgemaakten uit Afrika. Zo was hij betrokken bij het vervoer van in Afrika tot slaaf gemaakten naar de Amerika's. Zijn bedrijf verscheepte en verhandelde tussen 1831 en 1842 drieëntwintighonderd tot slaafgemaakten van Afrika naar Indië ondanks het feit dat meerdere landen de slavernij inmiddels hadden verboden en afgeschaft. De reden hiervoor waren de opstanden in voormalig Nederlands-Indië rond 1835 onder de Inheemse bevolking. Om deze neer te slaan had het KNIL (Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger) versterking nodig. Pogingen om Afrikaanse mannen op vrijwillige basis voor het KNIL te recruteren mislukten. Lokale tot slaafgemaakten werden vervolgens onder valse voorwendselen als vrije en vrijwillige militairen ingescheept, waarvan het overgrote deel omkwam in de voormalige kolonie.
Heer van Rhoon en Pendrecht en van Cortgene
Rond 1840 is Anthony van Hoboken de rijkste man van Rotterdam, en met tweeëntwintig zeilschepen de grootste reder en zeehandelaar van Nederland. Vele jaren eerder (rond 1810) was hij al gestart met de aankoop van land en buitenplaatsen in Rotterdam, waaronder twee aan de Schiekade en de Oostzeedijk. Deze buitenplaatsen, met tuinen aangelegd volgens de laatste mode, waren statusverhogend voor de eigenaar, en boden de mogelijkheid om te ontspannen in een frisse en groene omgeving. Ook kocht hij na verloop van tijd het Land van Hoboken. Misschien om later geld mee te verdienen, maar ook om zijn aanzien te vergroten. Hij kocht ook de heerlijkheden van Rhoon en Pendrecht en van Cortgene (Noord-Beveland). Hij mocht zich heer van deze gebieden noemen en beschikte ook over de bijbehorende privileges als het visrecht, veerrecht en jachtrecht. Na zijn dood zetten zijn zonen, Anthony, Jacobus en Willem van Hoboken de firma voort, dreven eveneens handel met voormalig Nederlands-Indië en waren betrokken bij het Land van Hoboken.
Villa van Hoboken
In de tweede helft van de negentiende eeuw maakte Rotterdam een grote economische bloei door. De bevolking nam toe en de stad breidde zich uit met woonwijken en havens in zuidelijke en westelijke richting. Dat had grote gevolgen voor de ligging van het Land van Hoboken. Het lommerrijke buitengebied aan de randen van Rotterdam en Delfshaven werd steeds meer omgeven door oprukkende bebouwing en nieuw aangelegde straten. Daarbij overleed de eerste eigenaar Anthony van Hoboken in 1850, vierennegentig jaar oud. Tijdens zijn leven had hij het grootste deel van het Land van Hoboken braak laten liggen. Het was zijn zoon Jacobus van Hoboken die in 1852 het buitenhuis Villa van Hoboken (de huidige villa Dijkzigt / Natuurhistorisch Museum) liet bouwen en de omringende tuinen, wandelpaden en vijvers liet aanleggen.
Het huis, dat de familie gebruikte als buitenhuis voor tijdelijk verblijf, was ontworpen door de architect J.F. Metzelaar en ligt tegen de huidige Westzeedijk aan. Op afbeeldingen en beschrijvingen uit die tijd doemt een met groen omgeven villa op, met een begroeide loggia met uitzicht op tuin en park en met een toren die refereerde aan een kasteel. Er groeiden bomen en struiken, er was een moestuin, en waren vijvers en prachtige lanen, met ver uitzicht over de omliggende weiden. Tien jaar later gaf Jacobus opdracht aan dezelfde architect voor de bouw van een boerderij op het Land van Hoboken. Deze boerderij, met stallen voor koeien en werk- en rijtuigpaarden, een koetshuis, een woning voor de boer en een enorme hooiberg, duidt op mogelijk ambities van de familie om ook het vruchtgebruik van hun land te genieten. Tegen het einde van de negentiende eeuw was van de 56 hectaren grond 4 hectaren in gebruik als landgoed, en 51 hectaren als weidegrond.
Publieke wandeling
Niet alleen het Land van Hoboken veranderde van karakter, ook de omgeving veranderde. Aan de zuidzijde, waar de buitenplaatsen langs de Maas lagen, ontstond een groot openbaar stadspark door verkoop van twee buitenplaatsen aan de gemeente Rotterdam. De tuin- en landschapsarchitecten J.D. Zocher jr. en zijn zoon L.P. Zocher legden deze 'publieke wandeling' naar eigen ontwerp aan tussen 1852 en 1863, waardoor het Land van Hoboken direct aan een openbaar stadspark grensde (sinds 1853 Het Park geheten). In 1896 vond een aanzienlijke verhoging plaats van de rivierdijk bij Het Park. Deze verhoogde wandelpromenade, de huidige Parkkade, bood uitzicht op Het Park en Land van Hoboken. Andersom kon men vanaf de Nieuwe Binnenweg doorkijken over het Land van Hoboken tot aan Het Park en de Heuvel, wat het gebied een enorme ruimtelijke werking verschafte. Aan de westzijde sloot het Land van Hoboken aan op de Westersingel en daarmee ook op Diergaarde Blijdorp, die toen nog aan de Westersingel lag. Aan de oostzijde sloot het Land aan op de Heemraadssingel. Beide singels waren onderdeel van het waterzuiveringsproject van de stadsarchitect W.N. Rose. Behalve dat ze een rol speelden in de zuivering van het Maaswater, waren ze ingericht als openbare wandelsingels ten oosten en ten westen van het Land van Hoboken.
Van particulier naar publiek eigendom
Tot 1924 was het Land van Hoboken een groene oase in een verstedelijkte omgeving in particulier bezit. Dat laatste veranderde toen de Gemeente Rotterdam in dat jaar de grond kocht voor het toen hoge bedrag van vier miljoen gulden (bijna 2 miljoen euro) van de grondexploitant Van Dam, die het gebied op zijn beurt in 1916 had gekocht van de familie Van Hoboken. Hij was niet de enige die er belangstelling voor had, want verschillende partijen in Rotterdam, particulieren en stadsbestuur, aasden al geruime tijd op dit stuk grond dat steeds aantrekkelijker werd vanwege de centrale ligging in een almaar uitdijende stad.
Een Quartier Latin
Al voor de verkoop van de grond aan de gemeente hadden bemiddelde Rotterdamse burgers hun toekomstplannen voor het Land van Hoboken te kennen gegeven. In 1919 hadden zij, onder leiding van ondernemer K.P. van der Mandele, tevens voorzitter van de Kamer van Koophandel en initiatiefnemer van Tuindorp Vreewijk (zie podcast Groen in de Stad #1: Vreewijk), de Vereniging voor Stadsverbetering 'Nieuw Rotterdam' opgericht. Inzet was onder andere het behoud van culturele voorzieningen en stedelijk groen, zodat Rotterdam een aantrekkelijke woonplaats zou blijven voor rijkere burgers. De bestaande oude stad tussen de Coolsingel, Goudsesingel en de Maas, bood hiervoor geen plaats. Hier waren havens en de overslag van goederen dominant met bijbehorend vermaak als havenhotels, kroegen, eetlokalen en variététheaters. Kortom: het vertier dat paste bij een havenstad. Het Land van Hoboken had in hun ogen de potentie een 'Quartier Latin' te worden zoals in Parijs: een sjiek cultuurcentrum met musea in een groen stadspark voor de welgestelde Rotterdammer. Waar het fijn wandelen was en dat was aangesloten op andere stadsparken van Rotterdam, zoals Het Park, de Promenade langs de Maas, de Westersingel en de Heemraadsingel.
Waardering van het Land van Hoboken
De leegte van het Land van Hoboken had ook op de gemeentelijke burelen de fantasie geprikkeld. Stadsbouwmeester W.N. Rose had in de negentiende eeuw al tevergeefs voorgesteld om dit gebied te transformeren tot een luxe woonwijk. Maar het was pas met het in eigendom krijgen van de grond in 1924 dat de gemeente Rotterdam de volle vrijheid verwierf voor de exploitatie van het Land van Hoboken. Na de verkoop veranderde de naam van het gebied op verzoek van de familie Van Hoboken in 'Dykzigt' ).
Direct na de aankoop van de grond gaf een stadscommissie in 1924 opdracht aan de architecten P. Verhagen, A. Siebers, J.A. Brinkman & L.C. van der Vlugt en J.C. Meischke om een gezamenlijk ontwerp te maken voor het voormalige Land van Hoboken en dit aan te bieden aan Burgemeester en Wethouders. Ze maakten echter ieder een apart plan, waarvan onderdelen terecht kwamen in het Uitbreidingsplan Dykzicht, dat J.G. Witteveen als hoofd Stadsontwikkeling in Rotterdam in 1927 publiceerde en waarvan de uitvoering in 1928 begon.
Uitbreidingsplan Dykzigt
In dit uitbreidingsplan Dykzigt geeft Witteveen een impressie van het Land van Hoboken in die jaren, van de charme en de kwaliteiten en hoe hij deze wil inzetten om de leefbaarheid van Rotterdam in de toekomst te behouden. Hij roemt de ruimte, de stilte, rust en het licht van dit gebied, kwaliteiten die van grote waarde zijn in het steeds groter wordende Rotterdam. Het gebied zou daarom zoveel mogelijk onbebouwd moeten blijven. Als stedenbouwkundige erkende hij de cruciale ligging van dit open gebied: centraal gelegen en in de nabijheid van Het Park en de Promenade langs de Maas. Hij besefte dat een groen en openbaar gebied een schaars goed was, vanwege het gebrek aan publieke stadsparken in Rotterdam. Tegelijkertijd erkende hij ook dat het een Fremdkörper was. Het gebied was slecht toegankelijk: Rotterdammers fietsten of wandelden langs de open weides aan de Nieuwe Binnenweg, het landgoed Dykzigt aan de Westzeedijk was niet publiekelijk toegankelijk en er waren geen wandelpaden in het gebied. Gebrek aan menselijke schaal, levendigheid en sociaal contact bestempelde het gebied tot een geïsoleerd stadsdeel en niet tot een gemeenschappelijk te beleven wandelgebied. Maar Witteveen keek niet alleen van buiten naar binnen, hij keek ook van binnen naar buiten. Hij waardeerde het uitzicht vanuit het open land op de diverse torens en kerktorens van Rotterdam. Een grootstedelijke ervaring, zoals bijvoorbeeld ook in Parijs vanuit het Bois de Boulogne: vanuit de stilte, rust en ruimte in een park, is de wandelaar verbonden met een wereldcentrum. Je ervaart de grootstedelijkheid nog intenser, wanneer je vanuit een park zicht hebt op de stad.
Groene parkgordels
In het Uitbreidingsplan Dykzigt, dat vanaf 1928 geleidelijk aan werd uitgevoerd, verwerkte Witteveen vooral elementen uit het ontwerp dat de stedenbouwkundige Pieter Verhagen had gemaakt voor de stadscommissie in 1924. Witteveen vermoedde dat naarmate de bevolking van Rotterdam zou groeien, ook de behoefte aan een stadspark voor ontspanning en contact met de natuur steeds groter zou worden. Maar gezien het hoge tempo van de verstedelijking, achtte hij de aanleg van grote stadsparken in Rotterdam niet realistisch.
In het uitbreidingsplan voor Land van Hoboken en voor het grote uitbreidingsplan voor Rotterdam een jaar later, stelde hij daarom voor om parken in de vorm van lengteparken en brede singels met elkaar te verbinden, zodat er groene wandelroutes ontstaan die naar grotere parken zouden voeren. Wandelroutes die meanderend door en om de stad de stedeling stilte en rust konden geven. En die de stad tevens aantrekkelijk zouden maken. Het Land van Hoboken zou in de visie van Witteveen onderdeel worden van een grotere groene wandel- en fietsroute: vanaf de Maas, via Het Park naar Land van Hoboken, via de groene Westersingel naar het diergaarde park en verder via de Spoorsingel naar het toekomstige Blijdorp. Aan de westzijde zou het Land van Hoboken aansluiten op de Heemraadsingel.
In het ontwerp voor het Land van Hoboken creëerde Witteveen meerdere sferen: de villa van Hoboken, het omringende park met vijvers, slingerpaden en los geplaatste boomgroepen in een landschappelijk stijl die hij intact liet. Ze sloten namelijk prachtig aan op de aanleg van Het Park aan de Maas. Vanuit dit landschappelijke deel wandelde de bezoeker naar de stad via een meer formele tuinaanleg en steeds meer omgeven door stedelijke bebouwing. Het Land van Hoboken werd zo onderdeel van een wandeling vanaf de Maas naar het noorden en een schakel in een veel groter stelsel van parkwegen voor de wandelaar.
Stadsverbetering 'Nieuw Rotterdam'
In het ontwerp van Witteveen zien we ook de ambities terug van de Vereniging voor Stadsverbetering 'Nieuw Rotterdam'. Hij beklemtoonde de potentie van deze open plek in de stad om de grandeur van Rotterdam te vergroten en besteedde in zijn ontwerp aandacht aan cultuur en educatie. Voorzieningen die hij vooral aan de randen van het Land wilde positioneren. Het cultuurpark zou onder andere vorm moeten krijgen met een museum (het Museum Boijmans met een museumtuin, van A. van der Steur, 1935), een volksuniversiteit (onuitgevoerd), een openluchttheater (1936), een gymnasium (het Erasmiaans gymnasium dat meer westwaarts kwam te liggen), een sjiek warenhuis op de plek van het huidige Parkhotel en een strook met luxe modernistische woonvilla's met ruime tuinen als uitingen van een culturele vernieuwing.
Het museumpark eind jaren dertig
Grote delen van het ontwerp van Witteveen zijn uitgevoerd. Het gebied bleef grotendeels onbebouwd, alleen aan de randen verscheen bebouwing van min of meer dezelfde hoogte, waardoor ze een gelijkmatige omlijsting vormde van de grote open binnenruimte. Wandelpaden doorsneden het gebied, en Museum Boijmans en de tuinen van de moderne villa's, waaronder Huis Sonneveld, vormden gezamenlijk een groene zone aan de rand van het park. Karakteristiek is dat dit voormalige Land van Hoboken ruimte bood aan tuinen in verschillende sferen: het romantische, voormalige landgoed met vijvers, hoge bomen en slingerpaden, maar ook de geometrische tuin van Museum Boijmans, in die tijd een moderne tuinaanleg die vooral was bedoeld om door heen te wandelen. De particuliere tuinen van Huis Sonneveld en de andere villa's waren buitenruimtes voor een gezond en actief familieleven in de buitenlucht.
Ruimte voor schuilen, experimenteren en voedselproductie
Na het bombardement op Rotterdam in mei 1940, kreeg het Land van Hoboken onverwacht een nieuwe functie: die van schuilplaats. Honderden Rotterdammers vluchtten naar het gebied, en zagen hoe de stad opging in rook en vuur. Vrij snel transformeerde een deel van de plantsoenen en grasvelden in aardappelvelden, vooruitlopend op de voedselschaarste tijdens de oorlog. Het Land van Hoboken was ook de plek waar zowel de fysieke als de mentale wederopbouw direct gestalte kreeg in de vorm van noodwinkels en noodcafés.
Middenstanders, beroofd van hun winkelpanden, gingen direct aan de slag met Rotterdamse architecten als J.A. Brinkman & J.H. van den Broek, W. van Tijen & H. Maaskant en Margry en S. van Ravesteyn om noodwinkels te ontwerpen en te bouwen, die in het najaar van 1940 gereed waren. De winkels waren bedoeld voor een tijdelijk gebruik van zes jaar, en daarom eenvoudig van constructie. De noodsituatie nodigde uit tot experiment en vernieuwing van het winkelbedrijf: de gebruikelijke indeling van een winkel op de begane grond met een bovengelegen woonhuis maakte plaats voor alleen een winkel. Dit betekende vrijheid voor de gevelontwerpen in de hoogte, met mogelijkheden voor uitbundige en expressieve gevelreclame. Het laden en lossen van goederen aan de voorzijde van de winkel maakte plaats voor een scheiding in winkelstraat en expeditiestraat voor goederen aan de achterzijde, een noviteit die in naoorlogse winkelcentra, waaronder de Rotterdamse Lijnbaan, de normale praktijk werd.
Ruimte voor exposities
Vanaf de jaren vijftig bood het Land van Hoboken weer ruimte voor andere vormen van gebruik. In 1950, 1955 en 1960 veranderde Het Park met het Land van Hoboken in een gemeenschappelijk tentoonstellingsterrein. In 1950 vond er de expositie 'Rotterdam Ahoy' plaats en in 1955 de tentoonstelling 'Energie 55', die beiden de wederopbouw van haven en stad demonstreerden en vierden. In 1960 volgde de Internationale Tuin- en Landbouwtentoonstelling de Floriade, met zowel een educatief als recreatief doel. Hoewel ook dit keer technische prestaties breed werden uitgemeten, zoals innovaties op het gebied van tuinbouwproducten, bood het ook ontspanning in de vorm van bollenvelden en planten- en bloemenexposities. Het gehele gebied, waar de landschapsarchitect C. van Empelen een grote stempel op drukte, toonde enorme hoeveelheden en variaties bloembollenvelden, fruittuinen en plantenkassen voor gewassen als tomaten en komkommers.
Sommige onderdelen van de manifestatie hadden blijvende gevolgen voor de groeninrichting van het Land van Hoboken, de museumtuin van Boijmans Van Beuningen en Het Park. In de museumtuin werd met het oog op de Floriade meer ruimte gemaakt voor rozen. Veel grasperken maakten plaats voor L-vormige en vierkante rozenperken. Ook de hedendaagse rozenpergola, naar ontwerp van Van den Broek en Bakema, werd voor de Floriade aangelegd. Een nieuw geschoren beukenhaag (voor een deel ook al aanwezig in het ontwerp van Van der Steur) zorgde voor een meer beschut gebied voor de aangeplante rozenperken. Om bezoekers van de Floriade optimaal te laten genieten van de rozen, kreeg de tuin nieuwe paden in een asymmetrisch patroon en in een orthogonale structuur, die aansloot op de geometrische structuur van het ontwerp van Van der Steur. Andere blijvende groenvoorzieningen in Het park waren de aanleg van een geometrische 'barokke' tuin bij het Herenhuis, de 'natuurlijke' heemtuin en een allee van rododendrons en Japanse azalea's op de voormalige scheidingssloot van de twee buitenplaatsen.
Museumpark
Foto's in het archief van OMA laten zien hoe het Museumpark er in de jaren tachtig bij lag en hoe de uitgangspunten van het Uitbreidingsplan Dykzigt in de loop der tijd zijn uitgepakt. In plaats van een vitaal stadspark met culturele en openbare voorzieningen dat in verbinding staat met Het Park en de Singels, zien we een gefragmenteerd gebied, doorsneden door verkeerswegen en met veel voorzieningen die door hun enorme schaal steeds meer van het open park hebben afgesnoept.
Andere functies, zoals een benzinestation, stonden ver af van het gebruik dat Witteveen voor ogen had gehad. Aan de zuidwestzijde drong het Erasmus MC aan de Westzeedijk zich op. De dijk was in het kader van de deltawerken opgehoogd en had daarmee de scheiding tussen Het Park en het Museumpark prominenter gemaakt. De villa Hoboken is omgeven door een bosachtig park. De geometrisch aangelegde tuin van Museum Boijmans, de villa's waaronder Huis Sonneveld en Woonhuis Boevé liggen verscholen tussen de bomen. Het park bestaat verder uit met bomen omzoomde grasvelden in een geometrisch patroon. Helemaal in de noord-west punt ligt een tankstation en op de plek van het huidige Het Nieuwe Instituut staan tijdelijke bouwsels en ligt een parkeerplaats.
Museumkwartier
Deze situatie veranderde in 1987. Het idee van een culturele bestemming uit de jaren twintig kreeg een nieuw elan met het voornemen om het voormalige Land van Hoboken verder te ontwikkelen als museumkwartier. Vier musea zouden hier een plek krijgen: het Natuurhistorisch Museum in de voormalige Villa Van Hoboken/Dijkzigt, de Kunsthal, het Nederlands Architectuurinstituut en het al aanwezige Museum Boijmans Van Beuningen. Het bureau OMA kreeg de opdracht van de gemeente Rotterdam voor het ontwerp van de Kunsthal, aan de zuidelijke kant van het park, en korte tijd later voor het Museumpark. OMA nam ook deel aan de meervoudige opdracht voor het Nederlands Architectuurinstituut, zodat er sprake kon zijn van afstemming tussen de twee nieuw te bouwen musea en het park.
In 1989 werd een start gemaakt met de inrichting van het Museumpark, naar een concept van de Dienst Stadsontwikkeling dat was uitgewerkt door Rem Koolhaas, de Franse landschapsarchitect Yves Brunier en in samenwerking met Petra Blaisse. Het nieuwe park zou een groene verbindingszone moeten worden tussen deze musea en ruimte bieden aan publieksactiviteiten.
Ontwerp van OMA
De collage-achtige ontwerpen, de felgekleurde tekeningen en ook de poëtische-abstracte visualisaties tonen een geheel nieuwe ambitie met het fenomeen stadspark. Koolhaas had als landschapsontwerper de jonge Franse tuin- en landschapsarchitect Yves Brunier aangetrokken, die in 1986 was afgestudeerd aan de Ecole nationale Superieure de Paysage in Versaille. De ideeën van Koolhaas met betrekking tot het spanningsveld tussen stad en land spraken hem aan en Brunier kon de ideeën van Koolhaas blijkbaar op zo'n manier concretiseren dat het tot een spannend en uitdagend ontwerp kwam. Karakteristiek van het ontwerp is dat het bestaat uit verschillende sferen, zoals een podium voor stedelijke activiteiten en een landschappelijke tuin.
Hoewel er door de ontwerpers nooit expliciet naar is verwezen, was deze opbouw ook een kenmerk geweest van het oude landgoed: een vijvertuin, een geometrische tuin en een landschappelijke tuin. Deze drie karakteristieken bleven zowel qua structuur als beleving op een subtiele wijze in het park te ervaren. Ook andere sporen zijn zichtbaar gebleven: enkele oude bomen van het landgoed, de oude sloot die nu de scheiding vormt tussen het Sophia Kinderziekenhuis en het Museumpark, en de oude contour van het openluchttheater, dat in de jaren dertig was aangelegd voor de Volksuniversiteit.
Vanuit noordelijke richting kan de wandelaar uit twee routes kiezen. De haastige stedeling kiest de 'fast lane', een recht pad langs de tuin van Museum Boijmans tot aan de Kunsthal. De wandelaar met meer tijd kiest voor een beleving in openvolgende sferen en zones: een vijverpartij rondom Het Nieuwe Instituut, dan een appelboomgaard op een plein van schelpjes, met witgekalkte stammen in strak gelid opgesteld. Via een spiegelwand komt de bezoeker bij het verhoogde podium van asfalt, voor openbare culturele activiteiten, festivals, theater en een buitenbioscoop. Dan een bloementuin met oude bomen, die deels nog dateren uit de tijd van het landgoed Hoboken. De bloemperken zijn geïnspireerd op het werk van de Braziliaanse kunstenaar-tuinarchitect Roberto Burle Marx (1909-1994), die zijn tuinen 'schilderde' met monochrome kleurvlakken. In de jaren twintig studeerde hij in Berlijn, waar hij zich liet inspireren door Paul Klee, Pablo Picasso en Wassily Kandinsky. Het idee was dat er zo een groot kleurrijk tapijt zou ontstaan. Vervolgens komt de wandelaar op een verhoogde brug over een stroom van kiezels (de sfeer van het oude landgoed), om uit te komen in de voormalige villatuin, een beklinkerd gedeelte rondom de Kunsthal. Op het dak van de kunsthal ligt een tuin met perenbomen.
Recente studies hebben aangetoond dat het Land van Hoboken en het Museumpark schatplichtig zijn aan het vermogen dat de voormalige eigenaren mede dankzij de koloniale handel hebben opgebouwd. Dit verleden ligt opgeslagen in het groen, de open ruimte en omliggende bebouwing. Dit open, groene karakter inspireerden de Rotterdamse elite en Witteveen tot de aanleg van een groen stadspark met culturele voorzieningen. Daarmee legden ze de basis voor latere culturele bestemmingen van het gebied in de jaren tachtig en verder. Deze culturele functies zijn, naast het toegenomen verkeer, steeds prominenter geworden.
Hoewel het recente Depot Boijmans Van Beuningen ons trakteert op een daktuin en een weergaloos stedelijk uitzicht in een spiegel, toont de recente ontwikkeling van het Museumpark ook aan hoe kwetsbaar bestaande groene ruimtes zijn in de stad. Hun culturele en historische waarde zijn vaak moeilijk te herkennen in de dagelijkse omgeving. Wat ooit onderdeel was van een groter park, kan door slecht onderhoud worden ervaren als een restruimte en daardoor gemakkelijk ten prooi vallen aan bebouwing en herinrichting. De archieven laten zien dat het ook anders had gekund: een stadspark van ruim 50 hectare, een magistraal uitzicht en beleving van ruimte, bomen en water midden in Rotterdam, vanaf de Nieuwe Binnenweg tot aan de Maas. Een werkelijk groen park, met wandel- en fietsroutes door een drukke stad. Misschien zelfs een ecosysteem voor stedelijke planten, vogels, dieren, insecten, schimmels en microben. Of een stadspark met duidelijk van elkaar verschillende sferen en functies, wat een karakteristiek was van het ontwerp van OMA. En daarmee een verfrissend geluid was in de tuin- en landschapsarchitectuur van de jaren tachtig.
Dit essay is een pleidooi voor meer historisch besef van bestaande parken en groene ruimtes. Om, alvorens te transformeren, meer onderzoek te doen naar de ruimtelijke ontwerpen en groenstructuren waar ze ooit deel van uitmaakten. Dit is kennis die ook van grote waarde is bij de aanleg van nieuwe parken en groenvoorzieningen.
Toekomst
Op dit moment krijgt het Museumpark een nieuwe inrichting naar ontwerp van Landschapsarchitectenbureau Gustafson Porter. Via dit ontwerp zal het park meer autoluw worden en een andere groeninrichting krijgen. De vijvers rondom Het Nieuwe Instituut krijgen de functie van waterberging met schoon water door waterplanten. Er komen bomen, vaste planten en bloembollen, zitbanken en wandel- en fietspaden, onder ander in de vorm van vlonders. Ook De Nieuwe Tuin, de buitenruimte van Het Nieuwe Instituut, krijgt een nieuwe aanleg. In het voorjaar van 2015 richtten kunstenaar Frank Bruggeman en hovenier Hans Engelbrecht De Nieuwe Tuin in op ecologische basis met ruimte voor verwildering, als pleidooi voor stedelijk groenbeheer. In het nieuwe ontwerp zullen zij het streven naar biodiversiteit handhaven, en ook de gebruiksmogelijkheden onderzoeken zodat de tuin zowel een veilige als gastvrije plek is voor bezoekers en passanten.
Bronnen
- D. Broekhuizen, Cultuurhistorische verkenning museumtuin Boijmans-Van Beuningen, Gemeente Rotterdam, 2010
- Noor Mens, W.G. Witteveen en Rotterdam, Rotterdam, 010 Publishers, 2007
- Marinke Steenhuis, Stedenbouw in het landschap Pieter Verhagen (1982-1950), Rotterdam, NAi Uitgevers, 2007
- Bram Oosterwijk, Koning van de Koopvaart. Anthony van Hoboken (1756-1850), Amsterdam, De Bataafsche Leeuw, 1996
- Codula Rooijendijk, Vrije jongens, een geschiedenis van de Nederlandse handel, Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2014
- Pauline van Roosmalen, Een ander Rotterdam: Sporen van het koloniale verleden in architectuur en stedenbouw_._ In: Het koloniale verleden van Rotterdam. Red. Gert Oostindie, Amsterdam, Boom Uitgevers, 2020 Beschikbaar als PDF
- Josi Smit, Radboud van Beekum, J.D. Zocher jr. Architect en tuinarchitect, Stichting BONAS, Rotterdam, 2008
- Kim Zweerink, Het Park, Afdeling Ruimtelijke Ordening/bureau Monumenten, dS+V/Gemeente Rotterdam, 2008
- Paul Groenendijk, Rotterdam in Nood! (artikel)
- Rotterdammers van formaat, afl. 10 Anthony van Hoboken (video)
- Het Museumpark, met o.a. Petra Blaisse en Marinke Steenhuis, Het Nieuwe Instituut, 2005 (video)