Groen in de stad #1 Tuindorp Vreewijk, Rotterdam
Met als vertrekpunt de Rijkscollectie voor Nederlandse Architectuur en Stedenbouw, gaat theater- en radiomaker Naomi Steijger de buurt in om in gesprek te gaan met ontwerpers, archiefexperts en bewoners/gebruikers van het groen in tuindorp Vreewijk. Dit is de eerste van een serie podcasts onder de titel Groen in de stad.
5 mei 2021
Tuindorp Vreewijk was een eeuw geleden, in de jaren twintig, een bijzondere woonwijk, omdat bebouwing en groenvoorzieningen in samenhang met elkaar bedacht en uitgevoerd werden. De collectie archieven van Het Nieuwe Instituut bevat foto's en ontwerptekeningen die deze wisselwerking laten zien, en documenten die getuigen van de grote tuinstadidealen die aan het begin van de twintigste eeuw vanuit Engeland naar Nederland overwaaiden.
De aflevering is ook te beluisteren op podcast apps en platformen zoals Podbean, Apple Podcasts en Google Podcasts.
Dwars door het archief: Groen in de stad
Met de invoering van de lockdown - een maatregel ingezet tegen de verspreiding van het coronavirus - zijn wij meer dan ooit bewust van de ontspannende en helende kracht van groen om ons heen. Het idee dat 'natuur' een positief effect heeft op onze fysieke en mentale gezondheid is niet nieuw: veel van het (in Nederland) aangelegde groen is gebaseerd op dit idee. In de serie podcasts Groen in de stad, onderdeel van Dwars door het archief, gaan radiomakers op onderzoek uit om antwoord te vinden op de vragen: hoe zijn tuin- en landschapsarchitecten en stedenbouwers door de jaren heen met het concept omgegaan? Wat waren hun opvattingen en hoe kijken we daar nu tegen aan?
Vreewijk: een weg terug
Wie wil weten waarom het groen in zijn woonomgeving er uit ziet zoals het er uit ziet, kan proberen om vanuit het heden de weg terug af te leggen naar de eerste uitgangspunten. Archieven en de informatie die daarin besloten ligt kunnen daarbij helpen. Ze geven inzicht in de methoden, dilemma's, afwegingen, en opvattingen van destijds. En niet alleen dat. Veel inzichten en opvattingen zijn vaak verassend actueel, en kunnen nog steeds een bron van inspiratie zijn voor hedendaagse ideeën over groen in de leefomgeving. De collectie van Het Nieuwe Instituut omvat zowel foto's als ontwerptekeningen en geschreven bronnen die getuigen van de grote tuinstadidealen, die aan het begin van de twintigste eeuw vanuit Engeland en Duitsland overwaaiden naar Nederland.
Het bijzondere aan Vreewijk is dat er geen volledig ontwerparchief van deze woonwijk bewaard is gebleven. Dit dossier was onderdeel van het grote bureauarchief van het Rotterdamse architectenbureau Granpré-Molière Verhagen en Kok, waarvan het archief verbrand is tijdens het bombardement op Rotterdam in mei 1940. Wel zijn er bronnen van Vreewijk overgeleverd als onderdeel van andere archieven. Niet alleen in het stadsarchief van Rotterdam en het Nationaal Archief, maar ook in verschillende archieven en de bibliotheekcollectie van Het nieuwe Instituut. In het archief van de Tentoonstellingsraad en in het archief van de architect Jan Wils bijvoorbeeld bevinden zich prachtige foto's van Vreewijk uit de jaren twintig, waarop het groen nog in jonge aanplant is te zien. En de collectie glasnegatieven omvat het beroemde tuinstaddiagram van Ebenezer Howard uit 1898, een glasnegatief dat waarschijnlijk tijdens het onderwijs aan jonge architecten is gebruikt.
Hoewel het ontbreken van een integraal dossier van Vreewijk het onderzoek misschien bemoeilijkt, zijn het juist deze verspreide bronnen die verschillende perspectieven op Vreewijk mogelijk maken, omdat ze vanuit verschillende motivaties zijn verzameld. Daardoor kunnen we Vreewijk bekijken vanuit meerdere invalshoeken, zoals het onderwijs en de ontwerppraktijk. Wat zeggen deze bronnen en hun herkomst eigenlijk over Vreewijk? Is de wijk slechts een van de honderden woonwijken in de collectie? Of is het DNA ervan doorgedrongen tot en verweven met verschillende oeuvres en nalatenschappen?
De Tuinstad
In 1898 publiceerde de sociaal-hervormer en stadsplanner Ebenezer Howard To-morrow: a peaceful path to real reform. Hierin introduceerde hij het ideaal van de tuinstad: een sociaal model voor een nieuwe stad voor arbeiders waarin de stedelijke voorzieningen werden gecombineerd met het gezonde landelijke leven. De grond van de tuinstad was gemeenschappelijk bezit, waardoor grondspeculatie uitbleef. In 1902 gaf Howard het boekje opnieuw uit onder de titel Garden Cities of To-Morrow en gaf daarmee een impuls aan een grotere verspreiding van het tuinstadideaal.
Het was vooral de Rotterdamse bankier en initiatiefnemer van Vreewijk, K.P. van der Mandele, die geïnspireerd raakte door de Engelse tuinstadbeweging. Hij stelde zich via publicaties en brochures op de hoogte van hun gedachtegoed, zoals dat was uitgewerkt door Ebenezer Howard. In zijn diagram 'The three magnets', gepubliceerd in Garden Cities of To-morrow, combineerde Howard de voordelen van de stad - onderwijs, werk, amusement - met de geneugten van het platteland: schone lucht, zonlicht, tuinen, parken en gezonde huisvesting. Deze synthese vormde voor hem het ideaal dat hij 'Town Country' (tuinstad) noemde.
In de Collectie Archief Negatieven en Dia’s bevinden zich glasnegatieven van een diagram van het Tuinstadmodel van E. Howard uit 1898. Het tuinstadmodel bestaat uit een groene brink in het midden, daaromheen een ring met huizen en tuinen, met in de buitenste ring de fabrieken en werkplaatsen. Tegenover de vierhonderd hectare (1.000 acres) voor de bouwgrond, is tweeduizend hectare (5000 acres) beschikbaar voor tuinen, bossen, weilanden met hier en daar herstellingsoorden en tehuizen voor blinden, doven en epileptici. Collectie Het Nieuwe Instittuut, Archief CAND, invnr. CAND_ STUY-2
Het diagram ‘The Three Magnets’ toont de voor- en nadelen van de stad en van het platteland, en bundelt de voordelen in de tuinstad. Het is gepubliceerd in E. Howard, Garden Cities of To-Morrow, met een voorwoord van F.J. Osborn en een inleiding van Lewis Mumford, 1951 (eerste uitgave: 1902). In de bibliotheek bevinden zich circa tien uitgaven van deze publicatie, verschenen tussen de jaren 1902 en 1968, waarvan enkele in het Duits. Het aantal en hun herkomst, waaronder de bibliotheken van de architect en stedenbouwkundige C. van Eesteren, van het Nederlands Instituut voor ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, van de architectuur-en kunstbeschouwer Rein Blijstra en de industrieel ontwerper Simon Mari Pruys, tonen de brede en langdurige belangstelling voor de tuinstadgedachte. Collectie Het Nieuwe Instituut. Bibliotheek 3635.
J. London, toepassing van het tuinstadmodel in het ontwerp voor een ‘Lichtstad’, 1918. Het programma voor deze ‘lichtstad’ is geïnspireerd door het streven naar een soevereine staat waarin alle wereldse machten zijn vertegenwoordigd ter bevordering van de wereldvrede. Deze ‘lichtstad’ heeft een geometrische structuur en is een vertaling van het tuinstadmodel van Howard waarbij de meeste grond bestemd is voor bossen, parken, akkers, water- en zwembassins, weilanden, en zogenaamde ‘tuinstadterreinen’. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief J. London, invnr: LOND4.1
K.P.C. de Bazel, een tuinstad voor arbeiders in het Gooi, 1926-1929. S.R. de Miranda, wethouder van Volkshuisvesting in Amsterdam presenteerde dit niet uitgevoerde ontwerp voor een tuinstad in het Gooi. Een wezenlijke karakteristiek van het tuinstadmodel klinkt hierin door: tegenover de 250 hectare voor bebouwing, was 750 hectare bestemd voor parken, groen en ontspanning. Collectie Het Nieuwe Instituut. Bibliotheek 48353
In 1920, tegelijkertijd met het ontwerp en de aanleg van Vreewijk, ontwierp Jan Wils deze tuinwijk met arbeiderswoningen in Gorinchem. De verschillende soorten groen, zoals groepjes bomen, voor- en achtertuinen, bomen langs lanen en in woonstraten, en de mogelijkheid van doorzichten benadrukken het groene karakter van een tuindorp. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief J. Wils, invnr. WILS 1458
In de publicatie van de studiegroep Bos De Stad der Toekomst De Toekomst der stad (1946) dient Vreewijk als voorbeeld van een stedelijke tuinstad. In de tabel Bij II B vergelijken de auteurs de ruime aanwezigheid van parken, plantsoenen, singels en straatgroen in Vreewijk met de schamele situatie in de stadswijk het Oude Noorden en de royale situatie in het nieuw ontworpen Zuidwijk (1946). De publicatie pleitte voor de opbouw van nieuwe tuinsteden, zoals Zuidwijk, waarin individuele en gemeenschappelijke belangen met elkaar verbonden waren. Het ontwerp, de beleving, en het gebruik van groenvoorzieningen op verschillende schaalniveaus kregen een belangrijke sociale functie in deze naoorlogse tuinsteden. Collectie Het Nieuwe Instituut, Bibliotheek 4276
Eerste Rotterdamsch Tuindorp
In 1913 richtten Rotterdamse industriëlen en ondernemers, onder leiding van de bankier K.P. van der Mandele, de Naamloze vennootschap 'Eerste Rotterdamsch Tuindorp' op. De leden brachten geld in in de vennootschap en deze was tevens eigenaar van de grond. Als gevolg van de woningwet die in 1901 van kracht geworden was, waren er bovendien rijkssubsidies beschikbaar voor de aanleg van de wijk. Een van de pijlers van het tuinstadmodel van E. Howard, dat grond en uitvoering bij één partij waren ondergebracht, voorkwam grondspeculatie en maakte een lage woningdichtheid met royale groenvoorzieningen realistisch en uitvoerbaar.
In hun toelichting op het 'Grote plan' voor Vreewijk' (1920) schreven M.J. Granpré-Molière, P. Verhagen, A. J.Th. Kok hoe verkaveling, architectuur en groene ruimtes als voor- en achtertuinen, parken en bomen langs singels en in woonstraten in een samenhangend ontwerp zijn uitgedacht. Het plan integreerden actuele opvattingen over de inbedding van groen in woon- en uitbreidingswijken, sinds de jaren tien en twintig van de vorige eeuw onderwerp van studie in de vakliteratuur. Serieus punt van aandacht was hoe stedenbouwkundigen en tuinarchitecten konden samenwerken bij het ontwerp voor nieuwe woonwijken. Stedenbouwkundigen maakten bijvoorbeeld onderscheid tussen decoratief groen en sanitair groen in uitbreidingswijken.
Decoratief groen was bedoeld voor verfraaiing en ter verhoging van een positieve beleving van de stad. Tuinarchitecten introduceerden bijvoorbeeld het concept van de 'tuinstraat' in de woonwijk, een gemeenschappelijke voortuin omzoomd door hagen, als remedie tegen de verrommeling van individuele voortuintjes en wildgroei van paadjes naar de voordeur.
Sanitair groen was van belang voor de reiniging van de lucht, de demping van het lawaai, bescherming tegen de wind en bevordering van koelte in de zomer, al werd er ook gewaarschuwd voor allergische reacties op bijvoorbeeld platanen. Daarbij was de 'gebruikswaarde' van groen belangrijk: singels en parken voor wandelingen, binnentuinen voor sport en spel, en achtertuinen voor moestuinen, het houden van scharrelvee en het drogen van de was. In Vreewijk speelden zowel het sanitaire aspect als de decoratieve waarde en het gebruik van groenvoorzieningen een grote rol.
M.J. Granpré-Molière, P. Verhagen, A.J. Th. Kok, Stedenbouwkundig plan van Tuindorp Vreewijk, Rotterdam, ca. 1920. Hoewel er van Vreewijk geen zelfstandig groenplan bewaard is gebleven, toont dit ontwerp hoe het bestaande polderlandschap de verkaveling van Vreewijk heeft gevormd en hoe de verschillende groenvoorzieningen in Vreewijk zijn bedacht. De wijk zelf ligt op de kleigrond van de toen nog onbebouwde polder Karnemelksland, tussen de Smeetslandsedijk en de Groene Hilledijk. De oude noord-zuidstructuur van de poldersloten bepaalt het stratenpatroon van het oostelijk deel en in het westelijk deel is de oude geknikte polderstructuur bepalend voor het stratenverloop. De bestaande waterlopen Leede en Vliet zijn vergraven tot singels en vormen samen met de Brink de hoofdstructuur van de wijk. Wie dit ontwerp goed bekijkt ziet woonstraten met aan één zijde een voortuin, of aan beide zijde een voortuin, al dan niet met bomen langs de stoep of op straathoeken. Alle woningen hebben achtertuinen, die soms gelegen zijn aan gemeenschappelijke binnentuinen. Deze binnenterreinen zijn ontsloten via voetgangerspaden en vormen met elkaar een wandelroute door geheel Vreewijk. Woonstraten, hoofdstraten en singels zijn beplant met bomen, soms in groepjes, soms in dubbele rijen, dan wel symmetrisch of asymmetrisch aangeplant en hebben midden- of zijbermen. Aan de zuidrand van Vreewijk zijn de sportvelden, een kwekerij en de volkstuinen gepland.
M.J. Granpré-Molière, P. Verhagen, A. J.Th. Kok, Uitbreidingsplan Linker Maas-oever, 1921. In het verlengde van hun ontwerp voor tuindorp Vreewijk ontwierpen Granpré-Molière en Verhagen een regionaal plan voor het eiland IJsselmonde, een van de eerste streekplannen in Nederland. Vreewijk is opgenomen in een groter regionaal ontwerp waarin het groen zoveel mogelijk de stad binnendringt langs uitwaaierende wegen. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief M.J. Granpré-Molière, invnr. GRAN2x03
In 1928 bestudeerde Samuel van Embden via diverse schetsen de wisselwerking tussen het straatbeeld en het groen in Vreewijk. Hij was erop uitgestuurd door zijn hoogleraar M.J. Granpré-Molière, die niet alleen ontwerper van Vreewijk was maar ook op de afdeling Bouwkunde in Delft het vak stadsplanning en stedenbouw als ruimtelijk-esthetisch vakgebied op de agenda had gezet. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief S.J. van Embden, invnr. ODEEd2515
In het fotoarchief van de Tentoonstellingsraad voor bouwkunst en verwante kunsten bevindt zich een aantal foto’s van Vreewijk. De ‘Tentoonstellingsraad’ had als doel om de ‘fine fleur’ van de Nederlandse architectuur te presenteren en te promoten op tentoonstellingen in binnen- en buitenland. De foto’s van Vreewijk (ca. 1925) tonen de functies van vele soorten groen in de wijk: gevelbegroeiing, voortuinen als gemeenschappelijk groen, grasstroken en velden, heggen en bomen. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en verwante kunsten, invnr. TENT n12. Fotograaf onbekend.
In het fotoarchief van de Tentoonstellingsraad voor bouwkunst en verwante kunsten bevindt zich een aantal foto’s van Vreewijk. De ‘Tentoonstellingsraad’ had als doel om de ‘fine fleur’ van de Nederlandse architectuur te presenteren en te promoten op tentoonstellingen in binnen- en buitenland. De foto’s van Vreewijk (ca. 1925) tonen de functies van vele soorten groen in de wijk: gevelbegroeiing, voortuinen als gemeenschappelijk groen, grasstroken en velden, heggen en bomen. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en verwante kunsten, invnr. TENT n13. Fotograaf onbekend.
In het fotoarchief van de Tentoonstellingsraad voor bouwkunst en verwante kunsten bevindt zich een aantal foto’s van Vreewijk. De ‘Tentoonstellingsraad’ had als doel om de ‘fine fleur’ van de Nederlandse architectuur te presenteren en te promoten op tentoonstellingen in binnen- en buitenland. De foto’s van Vreewijk (ca. 1925) tonen de functies van vele soorten groen in de wijk: gevelbegroeiing, voortuinen als gemeenschappelijk groen, grasstroken en velden, heggen en bomen. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en verwante kunsten, invnr. TENT o107. Fotograaf onbekend.
In het fotoarchief van de Tentoonstellingsraad voor bouwkunst en verwante kunsten bevindt zich een aantal foto’s van Vreewijk. De ‘Tentoonstellingsraad’ had als doel om de ‘fine fleur’ van de Nederlandse architectuur te presenteren en te promoten op tentoonstellingen in binnen- en buitenland. De foto’s van Vreewijk (ca. 1925) tonen de functies van vele soorten groen in de wijk: gevelbegroeiing, voortuinen als gemeenschappelijk groen, grasstroken en velden, heggen en bomen. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en verwante kunsten, invnr. TENT o109. Fotograaf onbekend.
In het fotoarchief van de Tentoonstellingsraad voor bouwkunst en verwante kunsten bevindt zich een aantal foto’s van Vreewijk. De ‘Tentoonstellingsraad’ had als doel om de ‘fine fleur’ van de Nederlandse architectuur te presenteren en te promoten op tentoonstellingen in binnen- en buitenland. De foto’s van Vreewijk (ca. 1925) tonen de functies van vele soorten groen in de wijk: gevelbegroeiing, voortuinen als gemeenschappelijk groen, grasstroken en velden, heggen en bomen. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en verwante kunsten, invnr. TENT o110. Fotograaf onbekend.
In het fotoarchief van de Tentoonstellingsraad voor bouwkunst en verwante kunsten bevindt zich een aantal foto’s van Vreewijk. De ‘Tentoonstellingsraad’ had als doel om de ‘fine fleur’ van de Nederlandse architectuur te presenteren en te promoten op tentoonstellingen in binnen- en buitenland. De foto’s van Vreewijk (ca. 1925) tonen de functies van vele soorten groen in de wijk: gevelbegroeiing, voortuinen als gemeenschappelijk groen, grasstroken en velden, heggen en bomen. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en verwante kunsten, invnr. TENT o111. Fotograaf onbekend.
In het fotoarchief van de Tentoonstellingsraad voor bouwkunst en verwante kunsten bevindt zich een aantal foto’s van Vreewijk. De ‘Tentoonstellingsraad’ had als doel om de ‘fine fleur’ van de Nederlandse architectuur te presenteren en te promoten op tentoonstellingen in binnen- en buitenland. De foto’s van Vreewijk (ca. 1925) tonen de functies van vele soorten groen in de wijk: gevelbegroeiing, voortuinen als gemeenschappelijk groen, grasstroken en velden, heggen en bomen. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en verwante kunsten, invnr. TENT o114. Fotograaf onbekend.
Op foto’s van Vreewijk, van omstreeks 1925, in het archief van Jan Wils, zijn gras, bomen en bermen onderdeel van het straatprofiel. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief Jan Wils, invnr. WILS ph915. Fotograaf onbekend.
Op foto’s van Vreewijk, van omstreeks 1925, in het archief van Jan Wils, zijn gras, bomen en bermen onderdeel van het straatprofiel. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief Jan Wils, invnr. WILS ph916. Fotograaf onbekend.
Op foto’s van Vreewijk, van omstreeks 1925, in het archief van Jan Wils, zijn gras, bomen en bermen onderdeel van het straatprofiel. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief Jan Wils, invnr. WILS ph917. Fotograaf onbekend.
M.J. Granpré-Molière, P. Verhagen, A.J. Th. Kok
Aangezien het bureau-archief van Granpré-Molière, Verhagen en Kok in 1940 verloren is gegaan tijdens het bombardement op Rotterdam zijn er slechts weinig bronnen overgeleverd die de individuele inbreng van deze ontwerpers documenteren. Alleen fragmentarisch overgeleverde bronnen verspreid over verschillende archiefbewaarplaatsen, zoals het stadsarchief Rotterdam, de museumwoning in Vreewijk en Het Nieuwe Instituut, geven informatie hierover prijs.
Van Kok weten we dat hij in 1911 naar Engeland is geweest, om daar de net gebouwde tuindorpen te bekijken. Ook is bekend dat het bureau Granpré-Molière Verhagen en Kok een pionier was op het gebied van stedenbouw en stadsuitleg ten tijde van de opdracht van Vreewijk rond 1920.
Uit bronnen in de collectie van Het Nieuwe Instituut, zoals het tijdschrift Volkshuisvesting uit de jaren twintig, blijkt dat Granpré-Molière uitgesproken opvattingen had over het tuindorp. Voor hem betekende het geen vlucht van het stedelijk leven naar een arcadische wereld, maar een samengaan van het beste van twee werelden: zowel groen, ruimte en frisse lucht voor de gezondheid als onderwijs, inkomen, sociale contacten en amusement om aan materiële, sociale en intellectuele verlangens tegemoet te komen.
Uit de schaarse bronnen die zijn overgeleverd met betrekking tot Pieter Verhagen, doemt een groot natuurliefhebber op. Uit de dag- en fotoboeken die zijn geschonken door familie leren we hem kennen als botanicus, natuurvorser, tuinier en wandelaar. Hij onderhield een flinke tuin (Carabas) in Rockanje en had een enorme uitgebreide botanische kennis, kennis die ten grondslag heeft gelegen aan de vele soorten groen in Vreewijk. Zijn boek, Het geluk van de tuin, geschreven in de late oorlogsjaren (1944-45), is zowel voedingsbodem als vrucht van deze kennis en liefde voor de natuur.
Verhagen tijdens een zeiltocht, ca. 1925. Behalve verwoed wandelaar en tuinman, was hij ook roeier en zeiler. Hij kocht rond 1920 een houten aak, waarmee hij met vrienden, waaronder zijn compagnon Granpré-Molière, zeiltochten in Friesland maakte. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief P. Verhagen, invnr. VERNf1. Fotograaf onbekend.
Op de rechterpagina in het midden zitten Granpré-Molière (links) en Verhagen (rechts) bij het Bergumermeer. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief P. Verhagen, invnr. VERN f2-03. Fotograaf onbekend.
Tijdens en na zijn wandelingen maakte Verhagen schetsen en aquarellen van het Nederlandse landschap. Hij had zowel oog voor de grote lijnen in het landschap als voor bomen, bloemen en planten. Hij bestudeerde hun groeiwijze gedurende de seizoenen en legde verbanden tussen bodemsoort en vegetatie. Ook schetste hij de mensen uit deze streken. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief P. Verhagen, invnr. VERN 2-02
Tijdens en na zijn wandelingen maakte Verhagen schetsen en aquarellen van het Nederlandse landschap. Hij had zowel oog voor de grote lijnen in het landschap als voor bomen, bloemen en planten. Hij bestudeerde hun groeiwijze gedurende de seizoenen en legde verbanden tussen bodemsoort en vegetatie. Ook schetste hij de mensen uit deze streken. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief P. Verhagen, invnr. VERN 2-04
Tijdens en na zijn wandelingen maakte Verhagen schetsen en aquarellen van het Nederlandse landschap. Hij had zowel oog voor de grote lijnen in het landschap als voor bomen, bloemen en planten. Hij bestudeerde hun groeiwijze gedurende de seizoenen en legde verbanden tussen bodemsoort en vegetatie. Ook schetste hij de mensen uit deze streken. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief P. Verhagen, invnr. VERN 2-05
Tijdens en na zijn wandelingen maakte Verhagen schetsen en aquarellen van het Nederlandse landschap. Hij had zowel oog voor de grote lijnen in het landschap als voor bomen, bloemen en planten. Hij bestudeerde hun groeiwijze gedurende de seizoenen en legde verbanden tussen bodemsoort en vegetatie. Ook schetste hij de mensen uit deze streken. Collectie Het Nieuwe Instituut. Archief P. Verhagen, invnr. VERN 2-06
Hoewel reeds veranderd door industrialisatie, spoorwegen en kanalen, was in het cultuurlandschap dat Verhagen waarnam tijdens zijn wandelingen de scherpe ruimtelijke scheiding tussen stad en buitengebied nog waarneembaar, ca. 1925. Collectie Het Nieuwe Instituut, Archief P. Verhagen, invnr. VERN f2-01. Fotograaf: waarschijnlijk P. Verhagen.
Hoewel reeds veranderd door industrialisatie, spoorwegen en kanalen, was in het cultuurlandschap dat Verhagen waarnam tijdens zijn wandelingen de scherpe ruimtelijke scheiding tussen stad en buitengebied nog waarneembaar, ca. 1925. Collectie Het Nieuwe Instituut, Archief P. Verhagen, invnr. VERN f2-02. Fotograaf: waarschijnlijk P. Verhagen.
Archieven en collecties van Het Nieuwe Instituut met documenten over Vreewijk
- Archief H.P. Berlage
- Archief S. van Embden
- Archivalia M.J. Granpré-Molière
- Archief J. Klijnen
- Archief Th. K. van Lohuizen
- Archief Tentoonstellingsraad voor Bouwkunst en verwante kunsten
- Archief W. van Tijen
- Archivalia P. Verhagen
- Archief J.G. Wattjes
- Archief J. Wils
- Een collectie panelen met stedenbouwkundige ontwerpen van Vreewijk, geschonken door woningcorporatie Havensteder (Rotterdam).
Gebruikte literatuur over Vreewijk
- De Nijlarchitecten, Cultuurhistorische Verkenning Vreewijk, Rotterdam, 2009.
- M.J. Granpré-Molière, 'Een rondgang in het eerste Rotterdamsche tuindorp', Tijdschrift voor Volkshuisvesting, 1921, nr. 2, p.124-129.
- J. Oudenaarden, I. Kleijwegt, De Wederopstanding van Het Witte Paard, Stichting Het Witte Paard, Rotterdam, 2011.
- M. Steenhuis, Stedenbouw in het landschap Pieter Verhagen (1882-1950), Rotterdam, NAi Uitgevers, 2007.
- J.W. Verdenius, 'Het voortuinvraagstuk in verband met de Volkshuisvesting', Tijdschrift voor Volkshuisvesting, nr. 2, p. 342-344.
- L. Zwiers, _Kleine Woningen, _Amsterdam, J. Clausen, 1923.