Expertmeeting: Archiving Digital Architectural Heritage
De digitale wereld dringt steeds verder door in onze collecties, archieven en bibliotheken. Eerst door de digitalisering van grote hoeveelheden analoog materiaal, en meer recent met de komst van born-digital materiaal. Archieven van architectenbureaus die sinds de jaren negentig steeds meer met de computer zijn gaan ontwerpen, stellen het Rijksarchief voor Nederlandse Architectuur en Stedenbouw, onderdeel van Het Nieuwe Instituut, voor nieuwe uitdagingen. Software veroudert snel, dus hoe houd je de digitale bestanden toegankelijk? Wat te doen met de groeiende hoeveelheden data waarmee de digitalisering van de architectuurpraktijk gepaard gaat? Zorgen die ook voor andere onderzoeksvragen? Deze en andere kwesties kwamen aan de orde tijdens de expertmeeting op 20 maart 2018 ter gelegenheid van het bezoek van Tim Walsh en Stefana Breitwieser van het Canadian Centre for Architecture aan Het Nieuwe Instituut.
3 april 2018
Het Nieuwe Instituut nodigde Walsh en Breitwieser van het CCA uit om kennis en ervaring uit te wisselen over het archiveren van 'born-digital' architectuur. Tijdens een expertmeeting met representanten van verschillende Nederlandse archieven, zoals EYE Filmmuseum, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis de Koninklijke Bibliotheek en het Nationaal Archief, en bureaus als MVRDV en OMA, werd gesproken over hoe de slecht toegankelijke digitale bestanden uit de jaren negentig weer geopend en bekeken kunnen worden. Hoe je het materiaal vervolgens opslaat, bewaart en ordent, zodanig dat het toegankelijk blijft, ook in de toekomst.
Behrang Mousavi, manager Erfgoed van Het Nieuwe Instituut, opende de middag met een introductie over het Rijksarchief voor Nederlandse Architectuur en Stedenbouw en de komst van born-digital materiaal. In de jaren negentig deed de computer zijn intrede in de ontwerppraktijk van architectenbureaus. Met de komst van het archief van Carel Weeber in 2009 kreeg Het Nieuwe Instituut voor het eerst te maken met born-digital materiaal. In 2015 volgde het archief van MVRDV, een bureau dat al vroeg en veel met de computer experimenteerde. Vanaf 2015 is het Rijksarchief gaan onderzoeken wat er nodig is voor het behoud en de ontsluiting van dit digitale materiaal.
Vervolgens presenteerde Marcel Ras, projectleider Inrichting digitaal archief bij Het Nieuwe Instituut, een uitgebreide lijst van onderwerpen die die middag aan de orde zouden komen, verdeeld in blokken over verzamelbeleid, implementatie, gebruikers en het belang van samenwerking. De digitalisering van de ontwerppraktijk zorgt voor een groeiende complexiteit en een groeiende hoeveelheid data, die moeten worden geordend en bewaard. Wat zijn de criteria aan de hand waarvan selecties worden gemaakt, hoe zorg je ervoor dat het materiaal ook in de toekomst toegankelijk blijft? Het archief moet zich blijvend verdiepen in de actuele ontwerppraktijk om op toekomstige ontwikkelingen te kunnen anticiperen.
Het MVRDV-archief
Op dit moment onderzoekt Het Nieuwe Instituut bovenstaande vraagstukken aan de hand van het archief van het internationaal opererende architectenbureau MVRDV. Dit nog groeiende archief vormt een goede testcase. Het is groot: het omvat 400 projecten uit de periode 1993-2015, die samen 5 TB aan data bevatten. Het bevat belangrijke ontwikkelingen in de digitalisering van de architectuurpraktijk: MVRDV is een early adopter, het bureau experimenteerde lustig met alle mogelijkheden die de nieuwe technieken te bieden hadden en ontwikkelde ook zelf software. Het gaat dan ook niet alleen om het archiveren van digitale ontwerptekeningen en 3d-presentaties, maar ook om websites, games, software en uitgebreide e-mailwisselingen rond projecten.
Curator Suzanne Mulder van Het Nieuwe Instituut vertelt over het collectiebeleid van het Rijksarchief. Het inzicht kunnen geven in een ontwerpproces staat daarin centraal. Daarnaast wordt gekeken naar de thema's die in een periode een belangrijke rol spelen, bijvoorbeeld duurzaamheid of sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Ook het feit dat Het Nieuwe Instituut naast architectuur en design ook gericht is op digitale cultuur, speelt een rol bij de benadering van de digitale archieven. Bij het archiveren moeten keuzes worden gemaakt. Meestal komt dat neer op het selecteren van een serie representatieve projecten. Projecten met een vergelijkbaar ontwerpproces vallen af.
Het archief van MVRDV bevat materiaal in veel soorten media: in het ontwerpproces wordt met verschillende softwareprogramma's gewerkt en raakt digitaal materiaal nauw verweven met analoog materiaal. Schetsen op papier worden omgezet in digitale ontwerptekeningen, foto's van maquettes worden in 3d-presentaties opgenomen, die weer tot fysieke maquettes leiden: alles grijpt in elkaar. Om die verbanden te begrijpen en te behouden interviewen de medewerkers van Het Nieuwe Instituut bij MVRDV de architecten en medewerkers die aan specifieke projecten hebben meegewerkt. Het MVRDV-archief wordt door het bureau zelf ook nog steeds gebruikt. Weliswaar met een heel ander doel: voor hen is het een database van ontwerpoplossingen, waar ze regelmatig op teruggrijpen voor nieuwe projecten.
Het digitale archief van het CCA
Het CCA kreeg in 2004 voor het eerst met een archief te maken dat digitaal materiaal bevatte, vertelt Tim Walsh. Sinds 2015 wordt er structureel gewerkt aan de opbouw van een digitaal archief. De collectie van het CCA bevat niet alleen archieven van architecten, maar bijvoorbeeld ook van architectuurhistorici en kunstenaars. Ook hier is het te archiveren materiaal dus divers en hybride: zowel digitaal als analoog. Het Canadese architectuurcentrum selecteerde 25 sleutelprojecten, aan de hand waarvan onderzocht wordt welke vraagstukken zich voordoen rond de ontsluiting en het behoud van digitale bestanden. Het privaat gefinancierde CCA heeft voor dit onderzoeksproject geld binnengehaald waarmee drie fellows zijn aangesteld.
Het onderzoek naar het digitale archief vormt enerzijds een zeer praktische geschiedenis van de digitale praktijk, aldus Walsh. In de begintijd van de computer, de jaren tachtig, was er nog nauwelijks standaard software beschikbaar en sloegen vroege gebruikers zelf aan het programmeren. Dit materiaal vormt de grootste uitdaging: het is moeilijk te openen en te bekijken. Andere software is niet meer toegankelijk omdat nieuwe versies de oude niet meer ondersteunen. Dit maakt dat ook de software moet worden verzameld, behouden en gearchiveerd. Hierbij kunnen de software bedrijven ook een rol spelen, wat ze - is de ervaring van Walsh - vaak bereid zijn te doen.
Daarnaast is het de vraag wie de digitale archieven gaat gebruiken en welke wensen deze gebruikers zullen hebben. Dat valt niet altijd te voorspellen. Er zijn op dit moment maar heel weinig daadwerkelijke gebruikers: het archief van het CCA telt jaarlijks zo'n 800 gebruikers, waarvan maar 5 tot 10 geïnteresseerd zijn in het digitale archief. Die laatsten bestaan zowel uit onderzoekers als ontwerpers, en ze komen niet alleen uit de architectuur, maar bijvoorbeeld ook uit de filmwereld en de wetenschapsgeschiedenis. Walsh benadrukt een paar keer dat het digitale materiaal in het archief zeer heterogeen is, het gaat naast architectuurontwerpen ook om websites, games, kunstprojecten en dergelijke.
Een ander thema waar Walsh aandacht voor vraagt is copyright. Dat de fysieke beperkingen van de oude bestanden worden overwonnen en dat ze duurzaam zijn opgeslagen en ontsloten, betekent nog niet dat ze zomaar voor iedereen beschikbaar zijn. Architecten en kunstenaars, maar ook softwareproducenten willen niet het risico lopen dat informatie wordt gekopieerd en gebruikt voor andere doeleinden dan onderzoek. Daarom moeten gebruikers nog steeds fysiek naar het CCA komen om het digitale archief te raadplegen, waarbij allerlei maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat mensen bestanden kunnen kopiëren.
Het digitale archief van Het Nieuwe Instituut
Ania Molenda, researcher bij Het Nieuwe Instituut, doet momenteel onderzoek naar de digitale praktijk van zes architectenbureaus. Deze zijn geselecteerd omdat ze al wat langer bestaan (15 tot 20 jaar) en variëren in omvang en in mate van experimenteel werken. Een van de doelen is te onderzoeken welke problemen zich voordoen bij het ontsluiten en preserveren van met name de oudere digitale bestanden. De archieven van de bureaus zijn organisch gegroeid; onderweg is de structuur aangepast, waardoor essentiële connecties tussen ontwerpbestanden zijn verbroken en informatie ontbreekt. Deze kan in samenwerking met bureaumedewerkers die aan de betreffende projecten hebben gewerkt (deels) weer worden achterhaald. Hoewel die ontwerpers ook regelmatig alweer ergens anders werken, wat de zoektocht soms ingewikkeld maakt.
Daarnaast kijkt Molenda naar waar gebruik kan worden gemaakt van automatische doorzoek- en archiveringsmachines om het proces te versnellen en vergemakkelijken. Verder spelen er vragen zoals: in hoeverre moeten de archieven geschoond worden, wat bewaar je wel en wat niet en houd je de ordening van het bureau in stand? De ordening naar gebruikte software, die het bureau MVRDV bijvoorbeeld aanhoudt, is niet logisch voor het meer op ontwerpprocessen gerichte Rijksarchief. Maar als je die ordening aanpast, welke consequenties heeft dat, loop je niet het risico dat informatie verloren gaat? Het zijn vraagstukken die ook weer verbonden zijn met het toekomstige gebruik van de archieven.
Samenwerking met ontwerpbureaus
Een ander belangrijk vraagstuk is hoe je er als archief voor kunt zorgen dat ontwerpbureaus zich meer bewust worden van het belang van behoud voor de toekomst. Als architecten al tijdens het werkproces rekeninghouden met toekomstige archivering zou dat later een hoop uitzoekwerk schelen. Uit de zaal klonk de suggestie om architectenbureaus te vragen om het materiaal volgens een bepaalde standaard op te slaan. Het EYE Filmmuseum doet dit met filmmakers, maar daar gaat het vooral om een eindproduct en is de eis verbonden met de laatste afrekening van subsidiegeld. Ook andere archieven hebben meestal te maken met eenvormiger archiefmateriaal, waardoor een standaard makkelijker te implementeren is.
In de architectuur ligt dit anders, klinkt zowel bij het CCA als Het Nieuwe Instituut. Veel bureaus experimenteren met verschillende media, zowel digitaal als analoog, en het projectmateriaal is daardoor zeer heterogeen. Daarnaast staan de architecten onder grote (tijds)druk en werken er - zeker bij de grote bureaus - veel verschillende mensen aan vaak langdurige projecten. Als er standaard procedures zijn vastgelegd, worden ze niet altijd gevolgd. Dit wordt bevestigd door een aanwezige architect van OMA. Het is tijdens het ontwerpproces al lastig genoeg om de informatie en het materiaal op orde te houden. Eenmaal opgeleverd richt de aandacht zich op publiciteit voor het project door middel van recent beeldmateriaal en wat basisinformatie. Aan de rest van het projectarchief wordt geen aandacht meer besteed.
Overigens geeft Molenda van Het Nieuwe Instituut aan dat ze de indruk heeft dat bureaus die al langer digitaal werken, zich meer bewust zijn van het belang van een zorgvuldige archivering. Ook de OMA-architect kan zich voorstellen dat de bureaus interesse zouden hebben in door het Rijksarchief uitgegeven richtlijnen en 'best practices' voor het archiveren van afgeronde projecten. Of het ook zin heeft om als archief een service aan te bieden wordt betwijfeld, de bureaus zullen hier geen geld voor over hebben. Het zou goed zijn om contacten te leggen met het onderwijs, wordt er geopperd, zodat architecten zich al tijdens hun opleiding bewust worden van het belang van archiveren. Henriette Bier van de TU Delft geeft aan dat van het studentenwerk alleen het laatste ontwerp wordt bewaard, de rest wordt niet gearchiveerd. Daarnaast vertelt ze dat de studenten gewend zijn om de software die ze gebruiken te customizen. Architectuur en standaardoplossingen, het lijkt niet echt goed samen te gaan.
'Automation' en softwarelicensies
Zoals Stefana Breitwieser van het CCA liet zien in haar presentatie van de 'archeologie' die haar onderzoeksgroep bedrijft bij het weer toegankelijk maken van verouderde bestanden, software en opslagmateriaal, kan het grootste gedeelte gewoon weer geopend worden. Ze benadrukte dat 80 procent zonder veel moeite verwerkt kan worden en dat zich bij ongeveer 20 procent (nieuwe) problemen voordoen die vaak veel tijd kosten om te worden opgelost. Ieder probleem dat wordt opgelost levert weer waardevolle informatie voor het verwerken van andere bestanden. Hoe meer digitale archieven de onderzoeksgroep doorwerkt, hoe beter het in kaart kan brengen welke problemen zich waar voordoen en hoe die het beste kunnen worden opgelost. Hoe meer data, hoe meer de archivering ook geautomatiseerd kan plaatsvinden.
Walsh geeft aan dat het CCA gebruik maakt van 'automation' software zoals Archivematica. Dit programma is meer een toolbox dan een voorgeschreven workflow, waardoor het flexibel kan worden ingezet. Nu heeft het CCA nog een subsidie waarmee het onderzoek gefinancierd wordt, maar straks moet het archiveren door de vaste staf van het museum worden overgenomen. Ook de software zelf wordt gearchiveerd, deels om oude bestanden te kunnen openen, maar ook omdat onderzoekers juist interesse hebben in de ontwikkelingen die software heeft doorgemaakt, de verschillende manieren waarop die werd ingezet en tot welke producten dat leidde. Bij het gebruik van die oude software komen ook licenties kijken. Over het algemeen blijken softwarebedrijven welwillend als het gaat om programma's of versies die alleen gebruikt worden voor archiveringsdoeleinden. Voor tentoonstellingen wordt wel weer apart toestemming gevraagd. Walsh vertelt dat bedrijven software aan het CCA doneerden. Er zijn in de VS onderzoeksgroepen die zich buigen over het gebruiksrecht van verouderde software. Het zou goed zijn als hier meer regelgeving over komt. Je mag tegenwoordig bijvoorbeeld oude videogames 'kraken' om ze te conserveren. Yale University werkt aan een softwarebibliotheek ten behoeve van onderwijs en erfgoed.
Uit de zaal komt de vraag of CCA gebruikers van het digitale archief intensief moet assisteren? Walsh legt uit dat de digitale bestanden in hetzelfde systeem worden opgenomen als waarmee de fysieke collectie (foto's, tekeningen, maquettes, publicaties) van het CCA wordt ontsloten. Volgens hem vragen gebruikers vooral informatie over hoe het archief beheerd wordt en tot stand komt, wat er afgeschermd wordt en waarom. Met de bestanden zelf weten gebruikers goed om te gaan. Wat verder opvalt is dat gebruikers van het analoge materiaal vooral geïnteresseerd zijn in specifieke projecten of oeuvres, terwijl gebruikers van het digitale archief vaker vergelijkend onderzoek doen en geïnteresseerd zijn in big data - individuele bestanden zijn voor hen minder interessant. Vraagt dit om een andere manier van archiveren? Volgens Frans Neggers van Het Nieuwe Instituut is het belangrijk om een zo open en volledig mogelijk archief te bouwen, met zowel origineel materiaal als informatie over hoe en op welk moment dit materiaal gebruikt is en ingezet in het ontwerpproces van de architect, met daarnaast informatie over hoe het is gearchiveerd. Veel vragen werden niet meteen beantwoord deze dag. Wel werd duidelijk dat er hard gewerkt wordt om vraagstukken rond het archiveren van digitaal materiaal in kaart te brengen en dat met enige inspanning heel veel problemen kunnen worden opgelost.
Verslag Lotte Haagsma
Deze expertmeeting werd georganiseerd in relatie tot twee projecten binnen de afdeling Erfgoed van Het Nieuwe Instituut: Inrichting en Implementatie Digitaal Archief en Keuzes Maken 2.0, een verdere ontwikkeling van het huidige verzamelbeleid. Het bezoek van Tim Walsh en Stefana Breitwieser vond plaats in het kader van het Internationaal Bezoekersprogramma.