Combinaties maken
24 november 2015
Publicist en ontwerper Ed van Hinte brengt technische innovaties in het ontwerpveld in kaart. Op 19 april 2015 sprak hij in Milaan tijdens 'Goodesign - the natural circle', een evenement rondom de thema's duurzame productie en ecodesign. Op 19 november 2015 ging hij over dit onderwerp in gesprek tijdens Thursday Night: Let's go Nano! Op uitnodiging van Het Nieuwe Instituut schreef hij onderstaand essay.
Ontwerpers creëren allerlei verschillende zaken, van tastbare producten voor gebruik of goede sier, tot illustraties voor maatschappelijk kwesties, diensten en voorstellen waarvan we tot voor kort niet eens wisten dat iemand daarvoor de achterliggende knopen kan doorhakken.
Bij de groep ontwerpers van driedimensionale objecten, kloppen de aannames over industriële productie, voor zover hun werk daarmee te maken heeft, niet meer met de mogelijkheden en kansen van nu.
De zogenoemde 'vormentaal' van zulke ontwerpers en architecten is ronduit anachronistisch. Dat geldt niet voor allemaal in dezelfde mate en op dezelfde manier, maar het gaat erom dat de objecten die ze ontwerpen overwegend conventioneel zijn. Ontwerpers voegen zich eerder naar het gangbare dan dat ze zich veel gelegen laten liggen aan de mogelijkheden die de industrie biedt. Daarom kun je zeggen dat er kansen liggen voor een spannende inhaalslag. Mijn bedoeling is aan te geven welke richting het op kan met wat tot nader order 'creatieve industrie' heet.
Vanuit de 'beroepscultuur' kun je onderscheid maken tussen drie verschillende typen objectontwerpers. Om te beginnen zijn er die met een eigen, soms vermaarde, signatuur aan min of meer exclusieve producten werken voor een esoterische clientèle. Zij hangen sterk aan termen als 'essentie' en 'eenvoud' en neigen naar 'geometrische', 'heldere', 'transparante' en 'eerlijke' ontwerpen met een uitgesproken idee erachter. Ze kennen materialen door maakervaring, maar weten verder weinig van wat zich daarbinnen allemaal afspeelt met kristallen en moleculen en vervorming. Wat zij maken belandt in het vakje 'design'. Laten we hen dus 'designers' noemen.
Dan zijn er de 'ontwerpers' die meestal in dienstverband anoniem voor massaproductie werken op basis van marktinterpretaties. Hun achtergrond is er meer een van gedegen kennis dan van maakervaring. Zij variëren al tientallen jaren op uiterlijke thema's tussen art deco, streamline, functionalisme een merkwaardige universitaire stijl die je 'objectivistisch' zou kunnen noemen, en wat heb je allemaal nog meer. Dat gebeurt onder continue druk van technologische ontwikkeling en kostprijsverlaging.
'Architecten' tenslotte ontwerpen vooral in eenvoudige volumes op basis van gebruiksanalyses. Er zijn verschillende stromingen waarmee architecten zich kunnen identificeren. De economische haalbaarheid van varianten in verschillende conjunctuurstadia en de voorkeuren van opdrachtgevers voor bepaalde architecten bepalen welke overheersend is. Ontwerp, constructie, productie en bouw zijn in vergelijking met andere branches sterk gefragmenteerd. De technische kennis en taal van architecten, voor zover aanwezig, is geworteld in de bouwtraditie. Materialen bezien zij vooral vanuit hun systematiek en hun visuele expressie. In samenhang met deze laatste eigenschap is het woord 'materialiteit' boven komen drijven.
Wat voorafging
Eerst schets ik nu, ongelooflijk ruw, hoe het industriële decor achter wat nu in het ontwerpwezen gangbaar is zich historisch heeft ontwikkeld. De creatieve reacties daarop maken duidelijk wat er nu speelt.
Toen grootschalige massaproductie ruim een halve eeuw van ontwikkeling achter de rug had, aan het begin van de twintigste eeuw, kwamen alle beloften en de inschattingen uit de metaalindustrie. Aan metaal kon je met wat slagen om de arm simpel rekenen, mits je de boel niet onherstelbaar liet vervormen. Productie was nog veelal handwerk. Om in serie dingen te kunnen maken moest je ze simpel houden.
Dat werd de ideële oorsprong van de geometrische stilering die nu zowel in de parochiale wereld van het 'design' als in die van architectuur nog steeds als 'esthetisch' wordt beschouwd. Ik noem de vakgebieden apart, omdat het op dit moment echt verschillende planeten zijn. Het wordt tijd dat ze weer van elkaar gaan leren.
Vanaf de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw kwam de massaproductie goed op gang met machines die, via mallen en ten koste van veel energie, producten en onderdelen konden vormen. De automobiel werd, complex en drachtig van forse investeringsrisico's, de moeder van alle massaproducten. Het principe dat eenvoudige vormen technisch noodzakelijk waren verdween sneller van het toneel dan het opgekomen was. Grote aantallen hielden de kostprijzen laag en dwongen tegelijk tot forse verkoopaantallen. Ontwerpers die voor de industrie werkten droegen aan dat laatste bij. Zij gingen betekenis in vorm incorporeren en dat werd styling. Hun zelfstandige collega's die affiniteit met sober functionalisme hadden ontwikkeld verfoeiden dit, zonder dat het besef echt doordrong dat hun idee van industriële eenvoud, dat vrij snel het, nu gangbare, aureool van chique en exclusief verwierf, ook styling was waarmee je 'doelgroepen' kon kietelen.
Inmiddels zijn we in het midden van de vorige eeuw beland. Vanaf die tijd werd de productie van gebruiksgoederen geleidelijk verplaatst naar streken met lagere lonen, vooral in het Verre Oosten en na de val van de muur ook Oost-Europa. Dat was geen nieuwe trend, maar de versnelde voortzetting van een normaal verschijnsel. Al een halve eeuw eerder werd arbeid naar armere regio's verbannen. In het begin lagen die nog in eigen land.
Voor designers en ontwerpers alhier betekende verdwijning van productie uit hun onmiddellijke nabijheid dat ze het heft meer in eigen handen moesten gaan nemen, ook al omdat ze door bedrijven vaak niet serieus werden genomen. Terwijl het ontwerp van massaproducten globaliseerde begon in Nederland een aantal ontwerpers zelf te produceren. En naarmate producten vaker van ver weg hiernaartoe kwamen en de grote bijverschijnselen van massaproductie zich scherper aftekenden - verschillende vormen van milieubederf, met klimaatverandering als voorlopige klap op de vuurpijl -, ontstond vooral in Nederland bij ontwerpers een aangename koppigheid. Aanvankelijk maakte die dat ze nieuwe mogelijkheden verkenden in het ontwerpen van producten - je zou deze kunnen samenvatten onder de titel 'ongeliktheid'. Dat werd Dutch design. Super Dutch laat zich opvatten als pendant hiervan in de architectuur, maar die kwam niet voort uit verdwijning van productie. In tegendeel. Er werd veel gebouwd vanwege de illusie van economisch welbevinden en er was een golf van groeiende internationale vraag naar een brutale modernistische speelsheid waarmee Nederlandse architecten in de weer waren.
Intussen bleef de massa-industrie producten soms beter en steeds goedkoper maken. Innovatie vindt voornamelijk plaats in het zog van elektronische miniaturisering. Daarvan is de uitgestippelde route voorspelbaar: kleiner, lichter, goedkoper. Programmatuur volgt de nieuwe mogelijkheden met navenant meer code.
Er kan steeds meer en daardoor worden bijvoorbeeld games steeds echter. De inspanning waarmee dat gepaard gaat laat nauwelijks ruimte voor nieuwe ideeën over spelen en wisselwerking met de werkelijkheid. Massaminiaturisering maakt ook dat technisch gecompliceerde gadgets uit China hier voor een krats te koop zijn.
Designers konden geen aansluiting vinden bij deze ontwikkeling en gingen zoeken naar alternatieven, zowel voor het ontwerpen van producten als voor het gangbare systeem van economische groei ten koste van de habitat. Hun werkterrein dijde uit en het bleef niet langer beperkt tot objecten. Onder architecten gebeurde dat ook, onder invloed van sterk krimpende bouwactiviteit die het gevolg was van kwaadaardige economische scheefgroei. Designers en architecten gingen diensten ontwerpen, thema's aan de orde stellen in zogeheten 'concepten' en ze begonnen meer samen te werken met mensen binnen en buiten het eigen vakgebied.
Het arsenaal aan toevoegingen rond het woord 'design' rijst nu de pan uit, zoals Alastair Fuad-Luke constateert: co-design, process design, webdesign, social design, lifestyle design. Alles lijkt nu ontwerpbaar en maakbaar.
Dat past wonderwel bij een voortdurend gevoel van schuld dat we als mensen zoveel verkeerds uit de illusie van overvloed hebben laten voortkomen. Die riedel behoeft hier geen herhaling. Hij voedt wel het idee dat de mensheid in rap tempo haar overlevingskansen verspeelt: het is de hoogste tijd voor 'transitie' naar een minder spilziek systeem. Naarstig wordt gezocht naar een uitweg.
Onderzoeksjournalist Joris Luijendijk suggereert dat het al helpt als vrouwen niet meer verliefd worden op bankiers.
Anderen hopen dat sterk fluctuerende olieprijzen de weg vrij zullen maken voor economisch stabielere leveranciers van wind en zonne-energie. Designers en architecten vestigen hun hoop op kleinschaligheid en lokale productie. Het is niet waarschijnlijk dat er een simpel middel is voor alle kwalen. Mijn eigen optimisme berust op de observatie dat ondanks alles mensen van elkaar en van hun eigen fouten leren.
Uit het verlangen naar kleinschaligheid lijkt merkwaardigerwijs competitie te ontstaan van onvermoede kant. Had de industrie van gebruiksproducten zich al uit de noordwestelijk hoek van Europa teruggetrokken, dreigt de eindklant ook nog eens het ontwerperschap te kapen met zijn nu zeer betaalbare 3D-printer. Bij ontwerpers is het al bijna een Pavlov-reactie om dat ding erbij te halen. In China worden nu woonhuisjes geprint met een snelheid van tien per dag. Voor het formaat en de kwaliteit is dat eigenlijk niet heel snel.
De technologie zoekt haar weg. Er kan veel mee, maar lang niet alles. Ontwerper Bas van Beek ontdekte dat het omzetten van oude ontwerptekeningen van Frank Lloyd Wright voor glaswerk naar een 3D-printmodel een regelrechte crime is. Printen van complexe materiaalcombinaties en samenstellingen, die je nou eenmaal ook hebt, gaat voorlopig niet lukken. Het is daarnaast niet waarschijnlijk dat iedereen op grote schaal zelf producten gaat ontwikkelen en printen. In tegenstelling tot wat ontwerpers vaak denken wordt hun beroep echt niet door iedereen begeerd. Betaalbare computersturing in samenhang met snelheid en toegankelijkheid van gigabytes verandert wel de verhoudingen. Daarbij heeft, zeker in het begin, banaliteit de overhand: kopiëren en gekkigheid. En mensen hebben niet graag last van techniek. Span verwachtingen niet te hoog, want achteraf zal de ontwikkeling gevoed door onvoorzien pragmatisme een andere richting hebben gekozen.
Google Glass gaat ook een andere kant op dan verwacht, omdat het ding de drager voor schut zette. 'Uncool' is dodelijk.
Logistiek
Tot zover de technologische evolutie. Het globale industriële landschap heeft de afgelopen tientallen jaren door specialisatie een heel ander karakter gekregen. Voorheen, grofweg tot halverwege de vorige eeuw, maakten bedrijven hun hele product zelf. Nu kan dat niet meer. Het pakt handiger uit om verschillende soms kostbare bewerkingen of onderdelen uit te besteden.
De verklaring heb ik van emeritus-hoogleraar lichtgewicht constructies Adriaan Beukers. Er is een algemeen economisch verschijnsel dat transportkosten altijd ongeveer vijf procent van de totale productiekosten uitmaken. Als gevolg daarvan is het voordeliger producten over grotere afstanden te vervoeren naarmate ze lichter en kostbaarder zijn. Dat werkte eeuwen geleden al zo bij de Zijderoute, waarlangs kostbare stoffen met kamelen van het Verre Oosten naar Europa werden vervoerd. Xi Jinping rept nu van een gordel van IJzeren Zijderoutes. Dat is zo'n grootse Chinese droom in pragmatische uitvoering. Er zijn namelijk al railverbindingen tussen Chongqing en Hamburg en tussen Yi Wu, bij Shanghai, en Madrid. Dat worden er meer. Die gaan het gat vullen tussen duur vervoer door de lucht en letterlijk grootscheeps containertransport. Er komen ongelooflijke hoeveelheden producten en onderdelen deze kant op. En Europa is voor China de leverancier van hoogwaardige producten met een minder massaal karakter. Oh, en babyvoeding.
Als voorbeeld van productieglobalisering neem ik DTC (Dutch Thermoplastic Composites) in Almere. Dit bedrijf produceert vliegtuigonderdelen van een halve meter tot een meter, in die orde van grootte. Ze zijn bedoeld voor de hoofdconstructie en voor stoelen en deuren. Dat is allemaal handwerk. Voor één type vliegtuig zijn soms honderden verschillende onderdelen nodig. Die worden dan bijvoorbeeld geleverd aan een bedrijf in Japan dat er grotere onderdelen mee assembleert die op hun beurt naar de VS worden gevlogen voor eindassemblage bij Boeing.
Vergelijkbare lijnen bestaan vanzelfsprekend voor elektronica. Ik heb geen details nagevraagd, maar ASML in Veldhoven, dat machines bouwt voor de productie van chips, 'spans the globe'. Er is een gerede kans dat het bluetooth luidsprekertje dat je voor luttele euro's koopt via Alibaba, een chip bevat die is geproduceerd met een machine van ASML. Het zou interessant kunnen zijn voor inzicht in bedrijfsrelaties om eens tot op het laatste druppeltje lithium uit te vlassen waar alles vandaan komt in een bepaald massaproduct, een hoofdtelefoon of zoiets, en waar het vervolgens naartoe gaat als het einde oefening is.
Componeren
Het raffinement van heel gangbare producten, zoals een smartphone, is nauwelijks te bevatten. Als het mogelijk was geweest er eentje te demonstreren aan mij in 1985, dan zou ik misschien hebben gedacht dat het een bijzonder materiaal was. Die graad van verkleining van onderdelen was onvoorstelbaar. En is dat eigenlijk nog steeds, want de meeste smartphonegebruikers beseffen niet wat zich allemaal afspeelt in en achter zo'n lichtgevend glasplaatje.
Er vinden letterlijk achter de schermen complete 'hi speed veilingen' plaats van reclameruimte voor op jou toegesneden advertenties als je een site opent. En dat kan allemaal omdat miljoenen ultrakleine onderdeeltjes verspreid over talloze apparaten elkaar weten aan te spreken.
Die graad van verfijning duikt ook op in andere producteigenschappen, zoals sterkte, stijfheid en aanverwanten. Fokker lijmt all ruim een halve eeuw vliegtuigen, tegenwoordig romppanelen en vleugeldelen, in elkaar. Door lagen aluminium op elkaar te plakken - dat gaat met een soort dubbelzijdig plakfolie dat onder hoge druk in een oven 'vastbakt' - bouw je een 'materiaal', waarvan je minder gewicht nodig hebt voor dezelfde stijfheid dan als het alleen aluminium zou zijn. Plaatdikte laat zich gemakkelijk variëren door meer of minder lagen op elkaar aan te brengen, zonder dat er een vernietigende frees aan te pas hoef te komen. Met wat goede wil kun je laagjes plakken zien als 3D-printen.
De lagen verschaffen stijfheid. Tegelijk houdt de lijm scheurtjes tegen die door wisselende krachten in het aluminium ontstaan (metaalmoeheid). Sinds een aantal jaren is duidelijk dat de lijm zich zo sterk kan hechten aan het speciaal op het aluminium aangebrachte oxidelaagje, omdat - achteraf - sprake is van nanotechnologie. Voor het bakken sijpelt de lijm in een honingraat van poriën, waarvan er tientallen miljoenen per vierkante millimeter beschikbaar zijn.
Hout is vanuit dit opbouwperspectief dan ook geen materiaal, maar een constructie, en wel een constructie die onder meer blijkt te dienen om een boom overeind te houden, van voedingsstoffen te voorzien, afval weg te werken en te beschermen tegen klimaatinvloeden en vuur. Wie hout gebruikt voor een meubel negeert de oorspronkelijke werking en de verfijning. Het is niet eenvoudig om met andere materialen een echt werkende boom na te maken.
Toch kun je verschillende materialen samenbouwen, om ze te laten doen wat van ze wordt verwacht, zoals isoleren, geluid dempen, warmte geleiden, licht weerspiegelen, zwaartekracht compenseren, of op een bepaalde manier van vorm veranderen.
Integratie
Een massaproduct is, kortom, niet meer wat het was: een samenstel van op elkaar afgestemde onderdelen. We kunnen er nu met microscopische ogen naar kijken. Het accent is door snelgroeiende kennis en het vrij algemeen aangehouden idee van het bundelen van zo veel mogelijk waarde in een minimum aan materie, verschoven naar het op elkaar afstemmen en samenbrengen van elementen op micro- en nanoschaal. Een smartphone, om die er maar weer bij te halen, bestaat uit miljoenen onderdelen, maar schroefjes komen er nog nauwelijks aan te pas. In voertuigontwerp wordt nu gewerkt aan het integreren van bedrading door haar af te drukken op plaatdelen: het einde van de beruchte 'draadboom', een vlecht van tientallen elektrische draden met aftakkingen. De auto wordt ook een smartphone.
De meeste ontwerpers zijn niet gewend te denken vanuit 'materiaal' als ontworpen compositie. Eigenlijk is het ook bij technici die op dat terrein werken nog ongebruikelijk om er op deze manier tegenaan te kijken. Zelfs in de wereld van composiettechnologie wordt composiet gewoontegetrouw als 'materiaal' beschouwd, terwijl dat toch echt een constructie is die voor een bepaalde toepassing is ontworpen. Van de ontwerpersgroepen komen industrieel ontwerpers waarschijnlijk het meest in de buurt van acceptatie. Designers zijn niet vertrouwd met de gedachte van materiaal als ontwerp. Toch is dat idee niet helemaal nieuw in design. Al in 1989 stelde Ezio Manzini het boek _The Material of Invention_ samen, dat over hetzelfde thema handelt. Het ontwerpen van constructies die zich als materialen laten opvatten strookt niet met de conventie dat je als ontwerper voor een bepaald ontwerp nu eenmaal materialen kiest, in uitspraken als: 'Voor mij is hout ideaal', of 'Zij is heel erg bezig met het lasersnijden van staal'. Inzicht in bewerkingen bestaat wel, vooral bij productontwerpers met maakervaring, maar kennis over de redenen dat een gegeven materiaal of constructie zich op een bepaalde manier gedraagt is niet prominent aanwezig. De honingraatconstructie wordt bijvoorbeeld fascinerend gevonden, zonder inzicht waaruit zij voortkomt.
Daarnaast bestaat er - zo heb ik ervaren - een zeker weerzin tegen het combineren van materialen, omdat de mannen van cradle to cradle het idee hebben doen postvatten dat recycling altijd moet. Zo simpel ligt het niet.
Recycling is het vernietigen van waarde ten koste van energie en daarom zeker niet vanzelfsprekend.
Het is verstandiger te streven naar het zo lang mogelijk op peil houden van economische waarde (_Products that Last_) en dus de versnipperaar pas aan het werk te zetten als het echt niet anders kan.
In de bouwwereld is het idee van ontwerpen op hergebruik wel aan het postvatten, ook omdat vaak sprake is van forse onderdelen die zich met relatief weinig moeite aan nieuwe taken laten aanpassen. De keerzijde van het gebouw als stapeling van grote elementen is dat architecten en bouwkundigen groot denken en dat bijvoorbeeld materiaalbesparing door intelligente combinaties nauwelijks een punt van aandacht is. Glas, staal en beton is nog altijd de conventie. Er zijn wel 'zij-instromers'. De markt voor bruggen van vezels met kunsthars is snel aan het groeien, vanwege het milieuvoordeel en de besparing op onderhoudskosten. Daarnaast neemt de belangstelling voor composiet gevelpanelen toe.
Het zou interessant zijn als ontwerpers meer en vaker vanuit het micro- of nanoniveau naar hun werk zouden kijken, als verkenners en wegbereiders van gecomponeerde materialen die ontstaan door eigenschappen te combineren, terwijl omgekeerd uit experimenten nieuwe eigenschappen boven water kunnen komen.
Dat kan nieuwe voorstellen opleveren en bevordert aansluiting bij de manier waarop maakbedrijven gewend zijn te denken.
Verkenners
De New Material Award, die gaat over materialen in samenhang met maakprocessen en hun bedoeling, laat zien dat er één en ander borrelt en bruist. Het is niet ondenkbaar dat er ideeën voor geheel nieuwe typen objecten ontstaan. De kans daarop is misschien groter bij het experimenteren met ingrediënten die nog niet eerder een functionele bestemming hebben gekregen, zoals schimmels. (Hoewel 'nieuw', ik heb laatst gelezen dat tienduizenden jaren geleden mensen al hadden ontdekt dat je ziekten kon voorkomen door de vloer van je behuizing te bedekken met bepaalde bladeren). Makkelijk is zo'n proces niet in gang te zetten. Universiteiten richten zich meer op de ontwikkeling van kennis dan op het toepassen ervan. Daarnaast ligt bij schimmels, als het dan om toepassing gaat, van oudsher op voeding en niet op productdesign.
Bij de Universiteit Leiden wordt geëxperimenteerd met zogenoemde mechanische metamaterialen. Het zijn constructies die niet in de natuur voorkomen en die zich anders gedragen dan je zou verwachten, op verschillende schaalniveaus. Denk aan een cilinder die dikker wordt als je aan beide uiteinden trekt. Het principe is niet eens ingewikkeld: denk aan een origami kraanvogel die fladdert als je zijn kop en staart uit elkaar trekt. Het is echt een kwestie van vorm die bepaald 'tegennatuurlijk' gedrag afdwingt.
Er is een zekere verwantschap met het principe van ingebouwd materiaalgedrag in de sfeer van aerodynamica. Dat heet 'elastic tailoring'. De uiteinden van molenwieken kunnen via de ordening van vezels zo worden 'geprogrammeerd' dat ze boven een bepaald toerental door de luchtdruk en de rotatiekrachten een stand aannemen die de beweging afremt. Het is een mooi voorbeeld van het ontwerpen van gedrag van materiaalcombinaties. Dat kan over kracht gaan, maar ook over isolatie, lichtdoorlatendheid, bevochtiging of luchtreiniging. En laten we zoiets bekends als kleur niet vergeten, of onzichtbaarheid. Daarmee zijn we terug bij de metamaterialen, van een ander type. Deze kunnen licht in een bocht om objecten heen sturen. Die zijn dan onzichtbaar.
Er is nog een interessant gebied van verkenning dat geleidelijk groeit. De beschikbaarheid van hoogwaardige technische producten voor weinig geld maakt dat je als designer kunt experimenteren met objecten die een bepaald gedrag vertonen door ermee te hannesen. Ik deed een klein project bij de Rietveld Academie over geluid en drie studenten ontdekten dat luidsprekers gaan lopen als je er pootjes aan plakt en er dan klanken doorheen stuurt.
Kansen voor experimenteren zijn er genoeg. Het is wel belangrijk uitkomsten kritisch te bezien. Als het nuttig is of onderhoudend of grappig, dan is de volgende vraag of dat ook zo blijft. Chris Kabel liet een filmpje zien van een stel voorbeelden van dit type experimenten. Het enige dat overeind bleef, letterlijk en figuurlijk, was een vaas die scheef in evenwicht kon staan dankzij een draaiend vliegwiel in de bodem.
Gedrag op zich kan al interessant zijn. In wisselwerking met gedrag van dingen kunnen mensen of groepen ook gedrag vertonen. Dat is zo bij een stoel, vanzelfsprekend, of een ander object waarin een ontwerper een geijkte functie heeft geprojecteerd. De vrijheid die ontwerpers nu in hun experimenten opzoeken laat evenwel dat klassieke idee van functionaliteit varen. Zo gek is dat niet als je bedenkt dat er al zoveel dingen zijn met een bekende bedoeling dat die daardoor niet meer per se zinvol is. Daarmee wordt de betekenis die personages - laten we het woord 'gebruiker' tot nader order stallen - aan een uit materialen en gevonden onderdelen opgebouwd ding ontleent of de interactie die zij ermee aangaan, onderdeel van het proberen. Roos Meerman werkt op die manier aan het opblazen van 3D-prints. Waar het vandaan komt is duidelijk - het opzoeken van minder controle door gedefinieerde geprinte kunststof vormen te martelen met warm water en lucht. Een onderzoekrichting is in de maak.
Bij wetenschappelijk materiaalonderzoek gaat het om kennisontwikkeling. Bij ontwerpende proeven als die van Meerman gaat het misschien over het bij elkaar brengen van maken en mensen. Het kan zijn dat een probeersel aansluiting vindt bij verdere ontwikkelingen, of dat zich een nieuwe vorm van interactie aandient, drama misschien. Het is zelfs niet uitgesloten dat een dergelijk experiment aanleiding wordt tot samenwerking tussen verschillende groepen mensen.
Samenwerking
Elkaar verstaan en samenwerking: daaraan schort het in het domein van materiële ontwikkeling. Er zijn zoveel groepen die erbij betrokken zijn en elkaar respecteren en die tegelijkertijd elkaars engagement niet goed vatten.
Dat is om te beginnen goed merkbaar bij ontwerpers, designers en architecten onderling. In het begin heb ik ze apart beschreven om de verschillen ruw aan te geven. Ontwerpers die voor de industrie werken stellen zich dienstbaar op. De opleiding die ze hebben doorlopen heeft een systematische, objectiverende opbouw, vanuit het idee dat het om het oplossen van functionele problemen gaat. Dat leidt tot een zekere kleurloosheid.
Designers worden opgeleid in het redeneren en maken vanuit de eigen 'fascinatie' zoals dat op dit moment heet. De kans dat er bijzondere dingen ontstaan is groter. Niettemin schieten designers soms juist weer tekort in het afwegen van alternatieven. De eerste beslissing valt te snel: 'ik heb ervoor gekozen om ...' Er bestaat ook soort een haat-liefde verhouding met kennis. De één zou graag over meer kennis van zaken beschikken over materialen en technologie, terwijl de ander liever zo min mogelijk leert uit angst teveel te worden beïnvloed.
Designers en ontwerpers zouden elkaar mooi kunnen aanvullen. Dat is een uitspraak met een lange baard, die ik al hoor zo lang ik in het vak zit. Toch lukt dat samenwerken niet goed. Binnen de starre structuur van opleidingen worden geregeld pogingen ondernomen. Misschien werkt het beter daarbuiten, door meer gemixte initiatieven te stimuleren.
En dat gaat verder. Want architecten zijn heel goed in het in kaart brengen en ordenen van dynamische processen en systemen, maar zijn buiten de bouwtraditie niet goed op de hoogte van mogelijkheden tot materialisatie. Mensen met verschillende (wetenschappelijke) achtergrond kunnen inzichten en metaforen injecteren waarmee ontwerpers nieuwe sporen kunnen ontdekken. Onlangs zag ik een voordracht van een antropoloog, Stephane Rennesson, die een diepgaande studie maakt van Thaise mannen die hun brood verdienen met kevergevechten. De beesten gaan elkaar te lijf op een stokje bij wijze van 'boksring' dat de eigenaars allebei aan een uiteinde vasthouden. Zij kunnen met de grote vechttorren communiceren door vibraties te maken door het schrapen van of kloppen op het stokje met een houten stylus. Zo ontstaat een soort gevoelsmatige oorlogstaal waar antropologen niets van wisten en entomologen ook niet. Het is een voorbeeld van nieuwe 'tussenkennis' met een interessante potentie. De onderzoeker denkt aan toepassing in robotica. Meer algemeen is het van belang condities te scheppen waar tussengebieden worden ontsloten. Daar houden zich ontdekkingen schuil.
Bij het Sandberg Instituut loopt nu een tijdelijke 'System D' Master. Daarbinnen werken drie groepen studenten. Een ervan richt zich op het overbruggen van verschillen tussen de cultuur van de wetenschap en die van het bedrijfsleven op de Campus van de Universiteit Utrecht. Ze zoeken naar mogelijkheden om met poëtische ingrepen de werelden nader tot elkaar te brengen, zodat er episodes ontstaan van een samenwerking die verder gaat dan over en weer kijken wat er te halen valt aan problemen en oplossingen.
Bedrijven uit verschillende werelden zouden ook meer aan elkaar kunnen hebben.
Soms ontstaat iets moois dankzij onderzoek ter beantwoording van een duidelijke technische vraag. In Delft is een bedrijfje ontstaan dat met aerodynamische opzet een systeem bedacht voor Ferrari om lucht af te zuigen door de beplating heen.
Dat bleek heel goed te gaan via het poreuze spul waarvan viltpennen worden gemaakt.
De kans op dergelijke trouvailles kan groter. Designers zouden wel eens in staat kunnen zijn ontmoetingen te ontwerpen. Elisa van Joolen levert een mooi voorbeeld met haar Tabloidproject, waarbij ze modebedrijven benaderde om restanten te leveren. Haar redenering: al die merken profileren zich met hun merk, maar de consument trekt zich daar weinig van aan en combineert erop los. Haar plan: kleding samenstellen met stukken op tabloidformaat van verschillende merken. Haar doel: bedrijven van verschillende merken bij elkaar laten komen bij de presentatie van haar kledingstukken. En dat werkte.
Nu ging het om een ontmoeting tussen gelijksoortige bedrijven, maar er is weinig fantasie voor nodig om te bedenken dat er allerlei andere mogelijkheden zijn, ook op de bescheidener schaal van designer Joris de Groot die de techniek van een interieurbedrijf en een lasbedrijf combineert in zijn ontwerp voor drie krukken.
Ontwerpen zelf draait, in tegenstelling tot wat wordt gedacht, niet om het oplossen van problemen. Het is wel een deel van wat je doet, maar de eerste vraag komt vaak eerder voort uit de herkenning van een mogelijkheid dan uit het observeren van een probleem. Het in gang zetten van kennismaking met mogelijke samenwerking tot gevolg kan zo'n mogelijkheid zijn.
Beeld en taal
Thema's tekenen zich af: maken, logistiek, communicatie. Het maakdeel danst rond een nieuw beeld van de opbouw van dingen. Constructie begint op het allerkleinste niveau en groeit als het ware uit in combinaties van materialen met gewenste eigenschappen, om samen een concept te vormen. Zo'n nanoscopisch uitgangspunt kan leiden tot de ontwikkeling van nieuwe opvattingen over vormgeving. Daarvoor is het nodig inzicht te geven in de nanowereld en de wereldomspannende logistiek van productie.
Klein is ook levend: van de levende materie is de verfijnde opbouw bekend. Het is niet meer een heel vreemd idee om functionaliteit bij levend spul vandaan te halen. Misschien is het interessant om te kijken wat het betekent dat planten en dieren van het oppervlak van dingen, waar ze als decoratie dienden, nu naar de kern migreren om zich nuttig te maken.
De nieuwe kijk op samenstelling hangt ook samen met het nu rondspokende idee van 'mass- customization' via 3D-printen, dat nu eens hoop geeft op democratisering van productie en ontwerp, dan weer angst oproept dat het voor ontwerpers een enkele reis vergetelheid impliceert. Het is de moeite waard vast te stellen waar we het eigenlijk precies over hebben.
Logistiek hangt rechtstreeks samen met maken: waar gebeurt wat? Ontwerpers, die zelfstandiger zijn dan ooit, kunnen over de hele wereld dingen laten maken. Soms is dat gewoon productie, in China, anderen dienen een ideëel doel door mensen in Nepal of India aan werk te helpen.
Producten kunnen overal geworteld zijn en zijn op te vatten als knooppunten in netwerken. De verbindingslijnen zijn interessant om na te lopen. Er zijn van die verhalen over voedsel: voor een bakje yoghurt heeft een vrachtwagen zoveelhonderd kilometer gereden. Hoe zit dat dan met een mp3-speaker uit Guangzhou en een BMW Mini? Voor gebouwen geldt dat ook. Hoe ziet de wereldkaart eruit voor De Rotterdam van Rem Koolhaas, of gewoon een huis in Leidsche Rijn?
Het derde thema is samenwerking, waarbij het vooral gaat om het delen van kennis, ervaring en taal. Tussen verschillende groepen ontwerpers is dat een lang gekoesterde wens die weigert zich uit het veld te laten slaan door de eenkennigheid die usance is. Het is geen onwil, maar affiniteit met typen dingen en ook mentaliteit die overbrugging remt. Daarnaast bestaan vooroordelen over wat 'anderen' doen. Bij een discussie over social design die werd geleid door een architect of een architectuurhistoricus, bleek deze de verhouding tussen overheid en designers op één lijn te stellen met die tussen overheid en architecten. Maar dat is toch echt andere koek.
Ontwerpers van ongedefinieerd slag, maar behept met een drang tot bruggen bouwen, zouden samenwerking, of op zijn minst kennismaking in gang kunnen zetten. Als het onderlinge inzicht tussen verschillende organisaties groeit, wordt de kans op uitwisseling van principes, gedachtegangen en handel groter. Waarom zou een verzekeraar niet iets kunnen opsteken van een producent van fietsonderdelen en vice versa?
Het ligt voor de hand dat universiteiten ook horen bij de groep betrokkenen. En dan kun je denken aan wetenschappen waarvan duidelijk is dat ze toepasbare kennis leveren, maar volgens mij kan de communicatie verder gaan. De andere kijk die een architect met zijn achtergrond heeft op, bijvoorbeeld, geschiedenis van de scheepvaart, en de transporthistorische blik op bouwen kunnen tot vruchtbare ideeën leiden. Dat moet allemaal niet elke dag. Het is al goed als mensen elkaar ongedwongen treffen en elkaars taal leren begrijpen.
Essay door Ed van Hinte