Bruikleen Rijksmuseum Amsterdam: ontwerpen voor Nagele
Vanaf 5 april 2017 zijn in het Rijksmuseum in Amsterdam diverse ontwerpen voor het landarbeidersdorp Nagele (1946-1964) te zien, afkomstig uit de collectie van Het Nieuwe Instituut. Hoewel ontworpen voor slechts een paar duizend mensen, is Nagele een schoolvoorbeeld geworden van de naoorlogse moderne stedenbouw en woningbouw: veel groen, strokenbouw, scheiding van wonen, werken, verkeer en ontspanning en een eigentijds winkelcentrum.
4 april 2017
G.Th. Rietveld, Stedenbouwkundig ontwerp Nagele, 1948. Collectie Het Nieuwe Instituut, RIET 181
L. Stam Beese, E Groosman, Landarbeiderswoningen De Karwijhof, Nagele, circa 1960. Collectie Het Nieuwe Instituut, STAB ph45
G.Th. Rietveld, Stedenbouwkundig ontwerp Nagele, 1948. Collectie Het Nieuwe Instituut, KAME 48
G.Th. Rietveld, Stedenbouwkundig ontwerp Nagele met bebouwing in diagonale verkaveling, 1948. Collectie Het Nieuwe Instituut, RIET 181
M. Kamerling, Stedenbouwkundig ontwerp Nagele,1948. Collectie Het Nieuwe Instituut, KAME 35
Het Nieuwe Instituut beheert bijna duizend ontwerptekeningen, geschreven stukken en foto's met betrekking tot de ontwerpgeschiedenis van Nagele, een dorp in de Noordoostpolder. Aangezien ruim dertig architecten bij het ontwerp en de bouw betrokken waren, bevinden deze stukken zich verspreid over meerdere archieven, zoals die van C. van Eesteren, M. Kamerling, G. Rietveld, Van den Broek en Bakema, A. Bodon, J. Niegeman, W. Wissing en M Stam.
Dorp op nieuw land
Het ontwerp en de bouw van Nagele (1946-1964) zijn belangrijk in de Nederlandse cultuurgeschiedenis. Het dorp ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. Na afsluiting van deze binnenzee werden er drie polders aangelegd: de Wieringermeer (1927-1930), de Noordoostpolder (1936-1942) en de Flevopolder (1957-1968). Met de winning van dit nieuwe land kreeg de overheid de omvangrijke taak om een gehele provincie in te richten en bewoonbaar te maken. De overheid bepaalde de situering van de dorpen, de verkaveling van de polder en het verloop van wegen en kanalen. De hoofdstad van de polder, Emmeloord, lag in het centrum en hieromheen kwam een krans van tien dorpen te liggen.
Afgezaagde idylle
De meeste dorpen in de Noordoostpolder werden ontworpen door architecten of adviseurs die in dienst waren van de overheid. Nagele vormde hierop een uitzondering. Een groep architecten, afkomstig uit de modernistisch georiënteerde architectenvereniging De 8, en later ook uit Opbouw, maakten op eigen initiatief het ontwerp voor Nagele. Ze hadden kritiek op de dorpen zoals die tot dan toe in de Wieringermeer gebouwd waren. Deze dorpen, volgens de traditionalistische opvatting tot stand gekomen onder supervisie van architect Granpré Molière, beschouwden ze als een afgezaagde idylle vanwege de poging Oudnederlandse dorpen te herscheppen.
Ontwerpen in groepsverband
Het ontwerp voor Nagele heeft zo'n tien jaar in beslag genomen. In deze tien jaar hebben ruim dertig architecten met veel overgave en idealisme ontwerpen getekend, herzien, afgewezen en opnieuw getekend. Zij koesterden grootse ideeën voor een klein landarbeiders dorp van slechts driehonderd huizen: overzichtelijk, modern, functioneel, zonder oubollige nostalgie en met grote sociale samenhang. De ontwerpers waren ervan overtuigd dat het ontwerp voor Nagele tot stand moest komen in een sfeer van collectiviteit. Ze beschouwden het ontwerpen in groepsverband als een noodzakelijk creatief proces waarbij wederzijdse inspiratie tot de beste ontwerpen zou leiden. Ondanks individuele verschillen vertoonden de ontwerpen een opvallende overeenkomst: een schematische opeenvolging van een omringend bos als buitenste schil, daarbinnen de woongebieden en in het midden een groen open gebied met de gemeenschappelijke voorzieningen. Volgens deze hoofdstructuur, die dus al vrij vroeg vastlag, is Nagele medio jaren vijftig gebouwd.
Co-curatorschap
Sinds 2013 bestaat er een meerjarig co-curatorschap tussen Het Nieuwe Instituut en het Rijksmuseum met betrekking tot de vaste presentatie van de twintigste eeuw in het Rijksmuseum. Iedere vier maanden is er een nieuwe keuze te zien uit de archieven van Het Nieuwe Instituut, waarbij twee tijdvakken centraal staan: de avant-garde bewegingen uit de jaren twintig en dertig, en de jaren vijftig en zestig. Het Rijksmuseum draagt zorg voor de conservering en eventuele restauratie van deze tekeningen. Eerder waren werken te zien van onder andere P. Blom, H. Th. Wijdeveld, G. Rietveld, J. Duiker, C. van Eesteren, H. Hertzberger en W. Wissing.
Tekst Ellen Smit