Architectuurfotografie in de collectie
Eind jaren negentig is een inventarisatie gemaakt van het fotomateriaal dat tot dan toe verborgen zat in de collectie van het toenmalige Nederlands Architectuurinstitiuut, nu Het Nieuwe Instituut. De foto's werden door architecten gebruikt voor publicaties, onderwijs en lezingen en konden de drager zijn van nieuwe stromingen en ideologieën. Door de afdrukken en negatieven uit de verschillende archieven te lichten, werd inzicht verkregen in de fotohistorische en documentaire waarde ervan.
23 juli 2017
De collectie bevat foto's van oa Bernard Eilers, Jaap d'Oliveira, Hans Spies, Cas Oorthuys en Hans Sibbelee, fotografen wiens oeuvres beheerd worden door het Nederlands Fotomuseum (toen: Nederlands Fotoarchief, nfa). Het lag voor de hand om inventarisatie en onderzoek in samenwerking uit te voeren, zeker toen het bureauarchief van Van den Broek en Bakema aan het NAi werd overgedragen, en het nfa het omvangrijke negatievenarchief van het bureau in beheer kreeg, met daarin werk van Jan Kamman en Jan Vrijhof.
De uitkomst van het onderzoek vond zijn beslag onder andere in de Architectuuragenda 2000, uitgegeven door NAi Uitgevers (nu nai010 Uitgevers). De inleiding op de agenda is hieronder te lezen. Het beschrijft de stand van zaken eind jaren negentig, maar is nog steeds relevant als het gaat om de ontwikkeling van de Nederlandse architectuurfotografie en de wisselwerking tussen fotograaf en architect. De archieven van architecten waarmee de hedendaagse architectuurfotografen samenwerken waren en zijn nog niet in de depots te vinden. Wel is er sindsdien een grote en belangwekkende collectie glasnegatieven in de collectie opgenomen, naast kleinere verzamelingen die meegekomen zijn met de architectenarchieven die sindsdien geacquireerd zijn. Daarnaast werkt Het Nieuwe Instituut aan een omvangrijk conserveringsproject waarbij de fotocollectie van circa 300.000 foto's wordt gedigitaliseerd.
Onderstaande tekst, met daarbij foto's uit de collectie van Het Nieuwe Instituut, waarvan een aantal ook in de Architectuuragenda 2000 is afgedrukt, is hier opnieuw gepubliceerd ter gelegenheid van Door de lens van de fotograaf, de Dwars door het Archief-avond over architectuurfotografie op 5 oktober.
Tekst Anouk de Wit en Loes Harrevelt
/"Ze mogen het gebouw weer afbreken. Ik heb er een foto van Versnel van/" Woorden van deze strekking zou Alexander Bodon ooit uitgesproken hebben. Met deze uitspraak typeerde hij één van de belangrijkste functies van de architectuurfotografie. Architectuurfoto's zijn de vertegenwoordigers van een gebouw en zij tonen het, zowel van binnen als van bulten, onder optimale condities. Wat er in later tijd aan is veranderd of toegevoegd, blijft buiten beschouwing. De fotograaf koos zijn standpunt meestal direct na oplevering en ving de essentie van het nog ongeschonden ontwerp. Het is dit beeld dat blijft en zich verankert in ons geheugen. Deze foto's maken het gebouw in tijdschriften en boeken (inter)nationaal bekend; ze zijn mede verantwoordelijk voor de publieke waardering en het succes van een architect of bouwstijl.
In de collecties van het Nederlands Architectuurinstituut (NAI) en het Nederlands Fotoarchief (nfa) bevinden zich veel van deze beelden, als afdruk, negatief of dia. Er zijn foto's te vinden vanaf de jaren vijftig van de negentiende eeuw, variërend van reisfotografie tot documentatie van monumenten, van familie- en verenigingsalbums tot foto's genomen door architecten zelf. De foto's werden door architecten gebruikt voor publicaties, onderwijs en lezingen en konden de drager zijn van nieuwe stromingen en ideologieën. Het merendeel betreft opnamen van bouwwerken van Nederlandse architecten, gefotografeerd door Nederlandse en buitenlandse fotografen. Daaronder bevinden zich vele bekende namen. Van een aantal van die fotografen wordt het negatievenarchief bewaard bij het nfa. Eén van hen is de architectuurfotograaf B.F.A. Eilers.
Allianties tussen fotografen en architecten
In 1923 schreef Eilers over de samenwerking tussen architect en fotograaf: /"Architect en fotograaf moeten elkaar opvoeden, m.a.w. leert de fotograaf door de architecten veel van het architectonisch zien zoo hij in zijne psyche daartoe disposities heeft; de architect leert de fotografisch bereikbare mogelijkheden verstaan./" Architectuurtoto's vormen een afspiegeling van de opvattingen van de fotograaf en de verstandhouding tussen de fotograaf en de architect. Als fotograaf en architect elkaar goed begrepen hebben, laat de fotografie zien hoe de architect zijn opvattingen en zijn werk aan het publiek wil presenteren.
In de geschiedenis van de Nederlandse architectuurfotografie zijn vele voorbeelden te vinden van succesvolle alllianties tussen fotografen en architecten: B.F.A. Eilers fotografeerde voor de architecten van de Amsterdamse School, met name voor J. en H.A.J. Baanders, M. de Klerk en H.Th. Wijdeveld. De architectuurfotograaf C.A. Deul werkte langere tijd voor J. Crouwel en W.M. Dudok. J.A.H. Kamman fotografeerde voor W. van Tijen, J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt en J.J.P. Oud verstrekte vele opdrachten aan E.M. van Ojen en later aan J. Versnel. Vanaf 1947 documenteerden J.A. Vrijhof en C. Geljon bijna alle projecten van de Architectengemeenschap Van den Broek en Bakema. Deze samenwerkingsverbanden werden mede door geografie bepaald. Er waren maar weinig fotografen die het hele land doorkruisten om het werk van één architect vast te leggen. B.F.A. Eilers fotografeerde bijna uitsluitend in Amsterdam, E.M. van Ojen werkte vooral in Den Haag en omgeving en J.A.H. Kamman en G. Burg waren specifiek Rotterdamse fotografen. Een uitzondering op de regel vormde P. Kramer uit Groningen, die vrijwel alle projecten van Rijksbouwmeester C.H. Peeters fotografeerde en ook met P.J.H. Cuypers samenwerkte.
Sommige architecten waren zelf architectuurfotografen, zoals J.G.Wiebenga en C. de Graaff. Anderen verzamelden foto's of verstrekten foto-opdrachten. Sommige fotografen hadden van oorsprong al een nauwe band met de architectuur, zoals de Amsterdamse bouwkundig tekenaar en fotograaf J. Olie, die in de hoofdstad vele monumenten vastlegde. Hij toonde een opmerkelijke interesse voor de gebouwde omgeving en verzamelde achttiende-eeuwse architectuurtekeningen. P. Zwart werkte als tekenaar bij het bureau van J. Wils en werd naderhand ontwerper en fotograaf. De fotograaf C. Oorthuys was oorspronkelijk een bouwkundige en de architectuurfotograaf J. Versnel werd, als zoon van een timmerman, al op zeer jonge leeftijd langs bouwplaatsen meegevoerd.
De eerste architectuurfoto
Het verbond tussen architectuur en fotografie vond zijn oorsprong In 1826, toen de Fransman Nicéphore Nièpce (1765-1833) de eerste foto maakte. Nièpce fotografeerde de gebouwde omgeving van zijn huis In Saint-Loup-de-Varennes. Deze foto van Nlèpce is niet alleen de oudste foto die bewaard is gebleven, het is tevens de eerste bekende architectuurfoto. Net als Nièpce kozen vele negentiende-eeuwse fotografen architectuur tot onderwerp, omdat haar statische karakter tegemoet kwam aan de lange belichtingstijden die de primitieve techniek vereiste. De negentiende-eeuwse aandacht voor historische bouwkunst en vooral de waardering van de gotische architectuur, riep de eerste initiatieven tot documentatie en behoud van monumenten in het leven. In Frankrijk vaardigde de Commission des Monuments Historiques in 1851 architectuurfoto-opdrachten uit aan onder meer de voormalige kunstschilder H. Le Secq. In Nederland was de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst een belangrijke initiatiefnemer, die in 1859 de eerste gedocumenteerde Nederlandse opdracht voor een architectuurfoto gaf aan de Haagse fotografe M.E. Hille. De foto die zij van het gotische stadhuis in Middelburg maakte, verscheen in het plaatwerk Afbeeldingen van Oude Bestaande Gebouwen. Hoewel de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst zelf een fotocollectie aanlegde - die In 1914 helaas tijdens een brand verloren ging - bleef het bij deze ene foto-opdracht aan Hille.
Documentatie en restauratie
Ondanks de uitvinding van de fotografie bleef de bouwkundige tekening in plaatwerken en tijdschriften voortbestaan. Eén van de oorzaken hiervoor was het gebrek aan een geschikte techniek om foto's te reproduceren. Hille moest dan ook zo'n 800 originele drukken maken om de foto te kunnen verspreiden. Bovendien liet fotografie soms teveel details zien, zoals latere toevoegingen aan een gebouw die het zicht op de oorspronkelijke stijl verhinderden. Deze vroege foto's worden gekenmerkt door het streven naar objectiviteit en leesbaarheld van de afbeelding. Veelal werden de gebouwen frontaal gefotografeerd. Wel werd fotografie een steeds belangrijker hulpmiddel bij de documentatie ten behoeve van restauraties van oude gebouwen, zoals tijdens de eerste verkenningen van de ruïne van kasteel De Haar in Haarzuilens door P.J.H. Cuypers en V.E.L. de Stuers. Cuypers verzamelde niet alleen foto's die hem van pas kwamen bij de voorbereiding van restauraties. Hij bezat tevens voorbeelden van belangrijke Franse bouwwerken, zoals opnamen van de kathedraal van Reims, die in opdracht van de Commission des Monuments Historiques door Le Secq werden gemaakt. Deze platen boden hem gelegenheid tot studie van de door hem zo bewonderde hooggotlek. Na het herstel van de rooms-katholieke hiërarchie in 1853 werden vele neogotische kerkgebouwen naar ontwerp van Cuypers gebouwd. In het laatste kwart van de negentiende eeuw volgde realisatie van belangwekkende gebouwen zoals het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam. Cuypers werd hierdoor een belangrijke opdrachtgever voor fotografen; al deze bouwwerken werden in opdracht van hemzelf of zijn aannemers uitvoerig gefotografeerd, evenals de modellen voor de rijke decoraties afkomstig van de kunstwerkplaatsen van Cuypers en Stoltzenberg te Roermond.
'Fotografendeugd'
In de vroege twintigste eeuw ontpopte de reeds genoemde B.F.A. Eilers zich tot één van de belangrijkste in architectuur gespecialiseerde fotografen. Hij werd dé fotograaf van de Amsterdamse School en zijn opnamen zijn tot op dit moment beeldbepalend voor de sierlijke architectuur die in de eerste decennia van die eeuw in Amsterdam verrees. Eilers verkeerde in de kringen van genootschap Architecture et Amicitia en bouwde daar vaste samenwerkingsverbanden op. In Architectura, het weekblad van het genootschap, schreef Eilers In 1923 over een mogelijk conflict tussen de objectieve weergave en de visueel aantrekkelijke architectuurfotografle: /"Allereerst komt het vraagstuk betreffende visioenaale of documenteele beeldgeving in het gedrang waar de architect gewoonlijk beide factoren in een foto van zijn werk verenigd wil zien. 't Is begrijpelijk dat de architect veeleer scherpte en zakelijkheid in een foto op prijs stelt en zelfs als een fotografendeugd beschouwt, als een fotograaf altijd wel wenselijk zou achten/".
In 1926 maakte de Haagse architectuurfotograaf E.M. van Ojen een foto waarin de door Eilers als 'fotografendeugd' omschreven scherpte en zakelijkheld totaal ontbreken. Hij fotografeerde de Haagse Pascaliskerk van A.J. Kropholler op een nauwelijks 'leesbare' manier. De sfeer en beleving van de ruimte, of de 'visioeneele beeldgeving', zijn hier belangrijker dan de documentaire weergave van constructies en materialen. Nadat Van Ojen enige tijd in deze door de schilderkunst geïnspireerde stijl werkte, ontwikkelde hij zich tot een moderne fotograaf die samenwerkte met architecten als Oud, J.W.E. Buys en J.B. Lürsen en werd minstens zo'n productieve architectuurfotograaf als Eilers. Van Ojen was met name voor de internationale beeldvorming van Oud's oeuvre van onschatbare waarde. Vermaard zijn de foto's van de woningbouw in Hoek van Holland, de Kiefhoek in Rotterdam en de Weissenhofsiedlung in Stuttgart. Door de architectuurcriticus H.R. Hltchcock en de architect P. Johnson werden deze hogelijk gewaardeerd. Hitchcock en Johnson verzamelden architectuurfoto's voor de tentoonstelling Modern Architecture in het Museum of Modern Art in New Vork (1932) en de bijbehorende publicatie The International Style. Johnson schreef aan Oud: /"Die Bilder die Sie geschickt haben, sind ganz ausgezeichnet und stellen das beste Material dar, das wir bisher von allen architekten Europas erhielten/". Deze foto's droegen bij aan de verspreiding van de ideologie van het Nieuwe Bouwen in de Verenigde Staten. Die ideologie ging uit van de rationele en tevens sociale oplossing van de bouwopgave en heerste in het Europa van de jaren twintig van de twintigste eeuw.
Nieuwe Fotografie
Het Nieuwe Bouwen resulteerde in een architectuur met een functionalistische esthetiek. Tegelijkertijd ontstond er in de fotografie een stroming die bekend werd als de Nieuwe Fotografie. Aanhangers van deze stroming fotografeerden bij voorkeur de architectuur van het Nieuwe Bouwen. Uit het belang dat tijdschriften als de 8 en Opbouw aan fotografie hechtte, blijkt de geestverwantschap tussen het Nieuwe Bouwen en de Nieuwe Fotografie. In 1936 werden de doelstellingen van de Nieuwe Fotografie in de 8 en Opbouw gepubliceerd, waarbij merkwaardig genoeg geen enkele architectuurfoto werd afgedrukt. De architectuuropnamen die de Nieuwe Fotografie voortbracht, worden gekenmerkt door het optimale gebruik van de mogelijkheden van de fotografische techniek. Dit leidde tot zakelijke en haarscherpe beelden, waarin werd geëxperimenteerd met ongebruikelijke gezichtspunten en afsnijdingen. De fotograaf J. Kamman was één van die vernieuwende fotografen. Hij werkte onder meer samen met de architecten Van Tijen, Brinkman en Van der Vlugt. In het archief van architecten die enige tijd aan het Bauhaus verbleven, zijn ook foto's te vinden die onder invloed van het fotografieonderwijs aldaar werden gemaakt. L. Stam-Beese werd door M. Kallin geportretteerd en zelf maakte zij ook vele foto's waaronder een portret van M. Stam. In het archief van J. Niegeman bevinden zich foto's van E. Consemüller, één van de bekende Bauhaus-fotografen.
P. Zwart en G. Kiljan, twee pioniers van de Nieuwe Fotografie, werkten in 1935 mee aan een fotoserie ten behoeve van het Groenplan voor Rotterdam. In hun opnamen is te zien hoe fotografie als een onderzoeksinstrument wordt gebruikt. De foto's van de beperkte mogelijkheden om in de stad te recreëren konden een constructieve rol spelen in de gedachtewisseling over stedenbouwkundige vraagstukken. De reportage toont de sociale grondslag van de Nieuwe Fotografie. De wederopbouw van Nederland gaf de architectuurfotografie in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw een nieuwe impuls. Fotografen als G. Burg en J. Kamman verloren tijdens het bombardement van Rotterdam hun archief. Burg bleef fotograferen en documenteerde de oorlogsverwoestlng en de wederopbouw van de stad. Omdat vlak na de Tweede Wereldoorlog een enorme bouwproductie op gang kwam, liet Burg alsnog een omvangrijk beeldarchief na. Niet alleen Burg versloeg de herrijzenis van een verwoest Nederland. Ook J. d'Oliveira en H. Spies, die elkaar tijdens het interbellum in Duitsland In het atelier van de fotograaf H. Schmölz hadden leren kennen en in Nederland enige tijd compagnons waren, fotografeerden na de oorlog talloze gebouwen en complexen. De fotografen C. Oorthuys en A. Klein documenteerden architectuur in hun boeken over steden of bedrijven. Hun architectuurfoto's maakten veelal deel uit van reportages en werden niet direct in opdracht van architecten gemaakt. Ook H. Sibbelee kende niet zozeer de architect als opdrachtgever. Sibbelee fotografeerde veel voor kunsthistorici, in het bijzonder voor de architectuurcriticus J.J. Vriend. Samen maakten zij het boek Architectuur van deze eeuw, dat deel uitmaakte van de serie fotoboeken De Schoonheld van ons land, en dat in 1959 werd uitgegeven door Uitgeverij Contact.
Democratisering van de samenleving
Rond 1950 trad een nieuwe generatie fotografen voor het voetlicht. Eén van hen was de architectuurfotograaf J. Versnel. Versnel was in de oorlogsjaren ondermeer opgeleid aan de Grafische School in Amsterdam waar hij les kreeg van Eilers, en aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs waar D'Oliveira hem in de fotografie onderrichtte. Na zijn opleiding werkte hij enige tijd als assistent voor de arts en fotograaf N. Jesse. Het was Jesse die hem in aanraking bracht met architecten als G. en J. Rietveld. Eenmaal in deze kring opgenomen groeide Versnel uit tot een zeer succesvolle architectuurfotograaf. Vanaf 1950 werkte hij samen met talloze (interieur)architecten waaronder Oud, G. en J. Rietveld, H. Salomonson en C. de Vries. Hij voelde verwantschap met het werk van deze moderne architecten en probeerde in zijn foto's de essentie van de door hen gecreëerde ruimten te vangen. Vanaf 1952 maakte hij regelmatig foto's in opdracht van de Stichting Goed Wonen. Hij werd hierin bijgestaan door A. Plas die als assistent enige tijd voor hem werkzaam was.
In de jaren zestig en zeventig democratiseerde de Nederlandse samenleving. In de architectuur kwam de mens nadrukkelijk centraal te staan. Architecten als J. Bakema, A. van Eyck, H. Haan en ook H. Hertzberger geloofden in een humane architectuur vol van emotionele expressie. Deze architecten zaten van 1959 tot 1963 gezamenlijk in de redactie van het tijdschrift Forum. In dit tijdschrift kreeg het beeld, en ook de fotografie, een cruciale rol. Foto's van V. Cornelius, die voor Haan fotografeerde op zijn reizen door Afrika, werden afgewisseld met foto's van pleintjes in Rome, straatbeelden en situatiefoto's. Meestal kwamen er mensen op de foto's voor. De nieuwe architectuuropvattingen vonden ook in de fotografie hun weerslag. Er ontstond een meer documentaire vorm van architectuurfotografie waarbij grofkorrelige opnamen in de plaats van scherpte en helderheid traden. Een vorm van fotografie waarin behalve Cornelius ook W. Diepraam en C. Wessing uitblonken. Forum werd een nieuw podium voor toonaangevende architectuurfotografie.
In de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw keerden zowel in de fotografie als in de architectuur het formalisme terug. Technieken uit de reclamefotografie werden niet geschuwd en hoogwaardige kleurenfotografie en druktechnieken verdrongen langzamerhand het zwart-wit beeld. De jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw toonden de nieuw verrezen architectuur in een mythische kleurengloed. Met de ontwikkeling van de fotografische techniek veranderde tevens de ervaring van de architectuurfoto. De laatste jaren van de twintigste eeuw laten echter een kentering zien. De mens en menselijke onvolmaaktheden worden niet langer onzichtbaar gemaakt. Architectuur is in de fotografie van nu mlnder geïsoleerd van het menselijk leven dan in de jaren tachtig en de vroege jaren negentig het geval was.
Architectuuragenda 2000 : architectuurfotografie. Nederlands Architectuurinstiuut, Loes van Harrevelt en Anouk de Wit. NAi Uitgevers, Rotterdam 1999. De agenda is voor inzage beschikbaar in het Study Centre.