Archief Van Doesburg: de keerzijde van bruikleenverkeer
Eind 2017 is het De Stijl-jaar succesvol afgesloten, met talrijke tentoonstellingen waarin werk uit de collectie van het Nieuwe Instituut te zien was. Bruikleenverkeer is belangrijk voor de collectiemobiliteit, maar brengt ook altijd risico's met zich mee voor de conditie van het materiaal. Om die conditie op peil te houden wordt het werk van Theo van Doesburg voorlopig niet meer uitgeleend.
4 april 2018
Curatoren gebruiken behalve hun eigen museumcollectie ook vaak objecten uit andere collecties om een tentoonstelling samen te stellen. Er worden stukken in bruikleen genomen uit andere musea of uit privé-verzamelingen. Zo worden er uit de collectie van Het Nieuwe Instituut jaarlijks honderden stukken aan museale instellingen uitgeleend.
Het afgelopen jaar stond in het teken van 100 jaar De Stijl. In zowel binnenlandse als buitenlandse musea zijn tentoonstellingen gemaakt met werk van architecten en kunstenaars die tot deze stroming behoorden. Het Nieuwe Instituut heeft dan ook een grote hoeveelheid bruikleenaanvragen ontvangen voor werken die aan De Stijl gerelateerd zijn. Met name de schetsen, tekeningen en maquettes van Theo van Doesburg, oprichter van De Stijl, bleken erg in trek. De meest omvangrijke bruikleen betrof de tentoonstelling Architectuur en Interieur. Het verlangen naar Stijl, een co-productie van het Gemeentemuseum Den Haag en Het Nieuwe Instituut, over de oorsprong van De Stijl.
Punaises
Voor Het Nieuwe Instituut is collectiemobilititeit van groot belang. Het biedt kansen om niet eerder getoonde werken te presenteren en het brengt een groter publiek in aanraking met de collectie. Ook is het interessant om collectiestukken in een nieuwe context te kunnen tonen: zo ontstaan er steeds weer nieuwe verhalen. Tegelijkertijd is er een keerzijde aan bruikleenverkeer. Een groot deel van de collectie van het Nieuwe Instituut bestaat uit tekeningen die niet gemaakt zijn om jarenlang te bewaren. Het is een archief, geen museale collectie met kunstwerken die generaties behouden moesten blijven. Zo zijn de werken van Theo van Doesburg destijds gemaakt als werktekeningen en presentatiemateriaal. De sporen daarvan zijn nog steeds te zien op de tekeningen. Er is gebruikgemaakt van verschillende kwetsbare, weinig duurzame materialen en de werken zijn tijdens presentaties gewoon met punaises opgehangen aan de muur.
Spanningsveld
Door de tweeledige taak van Het Nieuwe Instituut, die zowel het behouden als het presenteren van de collectie omvat, is er altijd een spanningsveld tussen de zorg voor de objecten en de wens om ze aan publiek te tonen. De blootstelling aan licht, vocht en schommelende temperaturen hebben gevolgen voor conditie van het object. Licht laat tekeningen vervagen, vocht kan papier laten bobbelen en temperatuurschommelingen kunnen pigment aantasten. Het natuurlijk verval van het materiaal wordt op deze manier versneld. Een registrator heeft de taak om de conditie van de werken nauwlettend in de gaten te houden, de blootstelling aan risico's te beperken, afspraken te maken met de bruikleennemer en indien nodig het werk fysiek te begeleiden. Tal van maatregelen moeten ervoor zorgen dat de risico's zo beperkt mogelijk blijven, maar helemaal te voorkomen zijn ze niet.
Het Nieuwe Instituut heeft ervoor gekozen om het werk van Theo van Doesburg voorlopig niet meer uit te lenen. Het aantal uren dat het werk blootgesteld is geweest aan licht en lucht, moet als het ware gecompenseerd worden door het werk voor een bepaalde duur in het depot onder ideale omstandigheden te bewaren. Onderzoek moet uitwijzen welke maatregelen op het gebied van conservering en eventueel restauratie genomen moeten worden.
De eenmalige subsidie die het Ministerie van OCW in maart dit jaar heeft toegekend maakt het mogelijk om onder andere deze werken de komende jaren zonodig te kunnen restaureren. Zodat het werk ook in de toekomst weer toegankelijk is voor publiek.