‘Als we claimen dat we innovatie zichtbaar maken, kunnen we onszelf niet buiten het vraagstuk plaatsen’
Toen Het Nieuwe Instituut in 2013 ontstond kreeg het een innovatieopdracht mee. Hoe heeft deze invulling gekregen? En wat was de rol van het instituut zelf daarbij? Directeur Guus Beumer doet het uit de doeken.
Dit interview door Gert Staal met Guus Beumer is eerder gepubliceerd in Boekman 120 Kunst als innovator, september 2019
11 oktober 2019
Alleen al de naamgeving laat zich lezen als een ironisch commentaar op de opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Door de fusieorganisatie op het gebied van architectuur, design en digitale cultuur aan te duiden als Het Nieuwe InstituutHet Nieuwe Instituut ontstond in 2013 als uitkomst van ingrijpende bezuinigingsoperaties in de cultuursector. Drie instellingen, het Nederlands Architectuur Instituut, Premsela, Instituut voor Design en Mode en het Virtueel Platform, gingen samen in de fusieorganisatie. Het Nieuwe Instituut kreeg een plaats in het zojuist geïntroduceerde 'topsectorenbeleid' dat de nationale overheid rond innovatie introduceerde. Het economische (vernieuwings)potentieel van de ontwerpsector werd daarmee bestempeld tot de dominante doctrine. kreeg de boreling een even pretentieuze als feitelijk nietszeggende adressering: het allernieuwste op het gebied van instituten, met een programma rond het al even onduidelijke begrip innovatie.
Sinds het vroegste stadium heeft directeur Guus Beumer de innovatieopdracht van Het Nieuwe Instituut buitengewoon letterlijk genomen én van een kritisch beschouwingskader voorzien. Bijvoorbeeld door in 2014 de herdenking van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog aan te grijpen voor een reeks activiteiten waarin ingrijpende vernieuwing niet eenvoudig werd gevierd. Elke vorm van innovatie creëert conflict, zo viel uit de programmering te begrijpen, en wellicht is het conflict een stuk interessanter dan de vernieuwing zelf.
Nu, vijf jaar later, is in de Triënnale van Milaan de tentoonstelling I See That I See What You Don't See te bezoeken, de Nederlandse, door Het Nieuwe Instituut samengestelde inzending. Weer is conflict het onderwerp. Technologie en design hebben een essentiële bijdrage geleverd aan de creatie van 24-uurs productielandschappen. Goed voor de tuinbouwsector, maar zeer ontregelend voor mens, dier en plant.
Twee voorbeelden die goed laten zien hoe Het Nieuwe Instituut zich positioneert als het om innovatie gaat. In een vraaggesprek licht Guus Beumer toe welke keuzes 'zijn' instituut maakte en hoe innovatie - ondanks alle bedenkingen - toch een centrale rol kreeg in het programma en de organisatie. Guus Beumer: 'Ons begrip van innovatie zit niet in het wat, maar in het hoe.'
Hoe zou jij de innovatieopdracht beschrijven die Het Nieuwe Instituut ten aanzien van de ontwerpdisciplines toebedeeld kreeg?
Beumer: 'Kijk naar de wetenschapsagenda van NWO, die ook in Boekman wordt aangehaald. Die lijkt terug te vallen op een klassiek discours, namelijk dat van de kunstenaar die per definitie een vernieuwer zou zijn. Terwijl we in een periode leven waarin de kunstenaar juist genoodzaakt is om volledig binnen de markt te opereren. We weten allemaal dat die markt in de eerste plaats bevestiging van de status quo verlangt. Dan staat iedere vernieuwende positie per definitie onder druk. Bovendien gaat men er kennelijk vanuit dat een vernieuwende attitude in de kunsten via innovatiebeleid onmiddellijk instrumenteel te maken is. Zonder blikken of blozen wordt een 19de-eeuwse, vooral kunsthistorische notie van de kunstenaar getransponeerd naar een 21ste-eeuwse werkelijkheid. Ik zie zo'n directe relatie niet.
Er mag weliswaar altijd een relatie tussen kunst en experiment zijn geweest, maar toepasbaarheid was nooit een ambitie. Zelfs als de kunstenaar lang niet altijd autonoom kon zijn; de kunst was dat wel!
Nu worden wij geconfronteerd met een benadering waarin innovatie allereerst communicatie is geworden, zeker in de ogen van beleidsmakers. Omdat de problematiek rond klimaat of veiligheid zo groot en onbeheersbaar is geworden, is het communiceren van vernieuwing onderdeel van de oplossing geworden. Als je innovatiebeleid dan toebedeelt aan een nationaal instituut voor architectuur, design en digitale cultuur is duidelijk aan welke verwachtingen ik moet voldoen: het zal primair moeten gaan om communicatie en representatie. We worden met andere woorden een communicatieplatform dat de toepasbaarheid van innovatie in zo'n complexe omgeving aan het publiek overdraagt.'
En hoe luidde jouw propositie?
'Ons antwoord was: interessant dat je het vraagstuk van innovatie adresseert, en het is voor ons niet alleen technologisch maar zeker ook maatschappelijk gedefinieerd. Als wij ons daarover buigen, willen we niet als een showroom voor probleemloze, naadloze vernieuwingen functioneren, maar zijn wij de plek waar het conflict in de verschillende overgangsgebieden wordt opgezocht.'
Je spreekt over de autonomie van de kunst en het experiment dat in de kunst nooit toepasbaar hoeft te zijn. Maar geldt voor de ontwerpende disciplines niet dat zij altijd met toepasbaarheid of doelmatigheid werken?
'Wat mij boeit is de relatie tussen overheidsbeleid en de wijze waarop de ontwerpdisciplines zich ontwikkelen. In de jaren tachtig verdwenen de grote opdrachtgevers en begonnen ontwerpers een meer onderzoekende positie te cultiveren. De overheid volgde dat proces. Er werd een nieuw instrumentarium ontwikkeld om de kunstenaar-ontwerper te stimuleren juist die vrije ruimte te verkennen. Dat staat volkomen haaks op het beleid van vandaag.
Onder de noemer creatieve industrie is inmiddels een veel steviger, voornamelijk economisch beleidskader opgetuigd, maar het is de vraag of er tegelijk een cultureel instrumentarium is ontwikkeld.
Cultuur probeert nu op een retorisch niveau weer een maatschappelijk perspectief toe te voegen aan een hoofdzakelijk economisch denken, maar dat verhindert niet dat men zich bedient van puur bedrijfsmatige begrippen als /"opschalen/", waarbij je kunst in feite als een maatschappelijke startup definieert.'
Is de economische context dan synoniem met innovatie?
'Nee! Natuurlijk is dat wel het verhaal, maar we kennen de beperkingen van een economische context. Die is gericht op consolidatie. Sorry dat ik het zo banaal maak, maar als er in de markt over innovatie wordt gesproken dan mag een ontwerper een nieuw T-shirt ontwikkelen, zolang er niet wordt getornd aan de T-vorm met een rechte mouwinzet. Binnen die parameters mag je /"totaal vernieuwend/" zijn. Het type innovatie dat mij interesseert morrelt aan de parameters, maar helaas is de markt dan niet geïnteresseerd.'
Hoe komt dit besef tot uitdrukking in de wijze waarop Het Nieuwe Instituut het thema innovatie aan de orde stelt?
'Wij zijn als instituut de afgelopen jaren heel gevoelig geworden voor de normatieve toon in veel ontwerpen. Die proberen we te ontrafelen en hopelijk leidt dat tot nieuwe vraagstellingen.
Eigenlijk gaat het ons dan minder om de vraag als wel om de manier waarop die wordt geadresseerd. En als we het vraagstuk van innovatie aan de orde stellen, dan gaat het dus ook over onze eigen rol. Als we claimen dat we innovatie zichtbaar maken, kunnen we onszelf niet buiten het vraagstuk plaatsen.'
Beumer schiet in de lach, leunt achterover en vervolgt dan theatraal: 'Jazeker, het heeft me wel zeven jaar gekost voor het lukte, maar ik geloof verdraaid dat ik het een keer coherent onder woorden heb gebracht.'
Het instituut zegt dus: Het is prachtig om vooruitgang te bejubelen maar wanneer we het intrinsieke conflict niet onder ogen zien, hebben we eigenlijk de kern gemist.
'Exact. Geleidelijk heeft mijn filosofische benadering van deze thematiek - die in zijn toonzetting en uitkomsten altijd een soort metapositie met zich meebracht - door de vele /"vertakkingen/" van het instituut plaatsgemaakt voor een meer vermaatschappelijkt perspectief. Soms heb ik daar wel mijn bedenkingen bij. Vermaatschappelijking hangt namelijk ook samen met normering, en daar moeten we alert op zijn. Anderzijds: het instituut transformeert. Er zijn nu veel meer stemmen dan in het begin en dat is uitstekend. Mijn aarzeling geldt misschien het veranderde klimaat. Filosofie is voor mij altijd een middel geweest om me te verhouden tot het chaotische nu. Wat nu in de netwerkende methodologie van het instituut steeds moeilijker wordt is nog /"sense/" te maken van chaos, en misschien staat die ambitie zelfs wel fundamenteel ter discussie. Terwijl /"making sense/" voor mijn generatie het ultieme ideaal was.'
Dat is één verandering die zich de afgelopen zeven jaar heeft gemanifesteerd. Hoe is het ontwerpdomein zelf veranderd en op welke manier kon het instituut er een rol in spelen?
'Het feit dat de culturele sector er op een goed moment niet in slaagde de legitimatie te leveren voor de inzet van overheidsmiddelen, heeft de bezuinigingen op cultuur mogelijk gemaakt, en ook de opkomst van een term als creatieve industrie gefaciliteerd. Toen wij hier ons werk begonnen, zag je hoezeer de politiek gefascineerd was geraakt door de enorme publieke resonantie van design. Er was grote nieuwsgierigheid naar het potentieel voor vernieuwing in Nederlandse architectuur, design en mode, ook al werd er geen cent mee verdiend. Vooral in design leidde de onafhankelijke positie van ontwerpers tot formalisme: de vraag vernieuwde zich niet meer. Dat is nu totaal anders en wij hebben het als onze missie gezien om de omkering te helpen bewerkstelligen, vooral door in netwerken van personen en instituties te participeren. Rizomen zijn onmisbaar in de culturele praktijk. En het effect is onmiskenbaar: we hoeven nu maar een vraag te stellen en honderden mensen komen eropaf. Uit alle delen van de wereld.'
Toen jullie in 2013 met een Amerikaanse curator een tentoonstelling wijdden aan biodesign werd dat gezien als de kwintessens van innovatief design: ontwerpen met de natuur.
'En nu ben ik geneigd te zeggen: we zaten totaal fout. De echte vraag ligt niet bij het benutten of uitbuiten van de mogelijkheden die de natuur biedt. Het werkelijke thema ligt veel dieper, namelijk in ons vermogen om inclusief te denken. Zodra je het ecologisch perspectief niet langer vanuit de dominante rol van de mens definieert, kom je tot compleet andere vraagstellingen. Daarom hebben we het niet meer over materialen maar over materie en over kennis die zeker niet uitsluitend door de mens wordt ontwikkeld, zoals we dat in het huidige project Neuhaus aan de orde stellen.'
Je zei eerder: Het instituut is zelf deel van het innovatieproces dat het tegelijk onderzoekt. In welke gedaanten komt dat tot uitdrukking?
'In de onderwerpkeuze, in de manier waarop we onderwerpen benaderen, in ons onderzoek, in het instrumentarium en de werkwijzen, en in de bezoekers die de afgelopen jaren steeds meer gebruikers en deelnemers van het instituut zijn geworden. Laat ik er één voorbeeld uitlichten: ons zoeken naar vernieuwende wijzen van tonen. Rond het thema plastic hebben we een zogenoemde /"docubition/" gemaakt. De eerlijkheid dwingt me te zeggen: het ding zag er niet uit, maar de hybride vorm van documentaire en tentoonstelling bleek een uiterst productief instrument om het gesprek te kunnen voeren, om nieuwe perspectieven te openen en om bijvoorbeeld via een webdossier dat nog altijd veelvuldig wordt geraadpleegd de buitenwereld te beïnvloeden. Zo hebben we telkens dynamische modellen weten te introduceren waarin de klassieke tentoonstelling steeds meer ruimte heeft moeten maken voor het programma, voor de verrijking van het moment, voor allerlei directe vormen van interactie met de bezoekers en deelnemers. Let wel: dat is geen verschuiving die wij onafhankelijk op gang hebben gebracht. Ze is ons door het publiek aangereikt. Wij houden vooral onze ogen open om zo'n behoefte op tijd te herkennen en te vertalen. En toch: als je het me op de man af vraagt: Ik vind het nog steeds leuk om te zeggen dat het mij niet gaat om de innovatie van het instituut maar om de innovatie van het veld! Als dat voet aan de grond krijgt, en vooral jongere generaties blijken onze referenties onmiddellijk te herkennen, dan kunnen wij onze rol als katalysator optimaal spelen.'
Hoe zou je het voornaamste veranderingsproces omschrijven?
'De grootste verandering die via Het Nieuwe Instituut is bewerkstelligd ligt in het feit dat we hebben aangetoond dat cultuur een fundamentele component is van innovatie. Ik denk dat we het begrip innovatie hebben geïnnoveerd. Mag ik het zo zeggen?'
Gert Staal schrijft over ontwerpen. Hij is tevens als docent verbonden aan de Masterafdeling Information Design van Design Academy Eindhoven.