Bye Guus Beumer
Ter gelegenheid van zijn officiële afscheid als algemeen en artistiek directeur van Het Nieuwe Instituut werd Guus Beumer op vrijdag 2 juli 2021 door verschillende gasten toegesproken. Designhistoricus, journalist en schrijver Gert Staal was een van de genodigde sprekers en richtte zich in de tuin van Huis Sonneveld tot Beumer als de artistiek leider, de denker, de 'omleider' en vriend met wie hij zowel voor als tijdens diens directeurschap van het instituut nauw samenwerkte. Hij roemt in zijn speech de lichtheid en scherpte van het denken van de voorman die in de acht jaar tussen een zelfopgelegde kloosterperiode en een noodgedwongen lockdown nooit de weg van de minste weerstand heeft gekozen. In korte- en langetermijncoalities, op basis van tijdelijkheid en een voortdurend zich-verhouden, zegt Staal, is Guus Beumer op zoek naar een 'Hoe' dat misschien ongemerkt van blijvende invloed is op de Nederlandse ontwerpgeschiedenis.
Daar staan we dan, Guus.
Als ik het goed heb berekend, zijn er tussen ons zo'n vierduizend e-mailtjes gewisseld sinds de dag waarop je me belde met de vraag: 'Ze hebben me het directeurschap van het nieuwe Vormgevingsinstituut aangeboden; wat moet ik doen?' Het bleek om Het Nieuwe Instituut te gaan; de vrucht van een gearrangeerd driehoeks-huwelijk tussen NAi, Premsela en het Virtueel Platform. Jij aarzelde, en dat begreep ik al te goed.
Nu zijn we hier, in 'Partytent Sonneveld,' acht jaar verder, en aan mij de eer iets te mogen zeggen over de allereerste algemeen en artistiek directeur van dat instituut. De afgelopen weken hebben voor mij in het teken gestaan van drie vragen en een duivels dilemma. Op dat laatste kom ik straks terug. Nu eerst de vragen:
Hoe neem je afscheid van een persoon van wie je helemaal geen afscheid wil nemen? Hoe doe je recht aan de inbreng die zoveel mensen, naast Guus Beumer, hebben geleverd aan het op- en uitbouwen van dit bijzondere instituut? En vooral: Hoe prop je een geschiedenis van ruim acht jaar in een terugblik van een handjevol minuten?
Laat ik meteen deze nuancering aanbrengen: als ik in de volgende minuten zijn naam noem, heb ik 't af en toe over de privépersoon en vriend Guus Beumer. Vaak gaat het om de artistiek directeur van Het Nieuwe Instituut - inclusief de toegewijde groep mensen met wie hij hier acht jaar werkte. Een enkele keer verwijs ik naar de voormalige drijvende kracht achter twee Maastrichtse cultuurplekken: Marres en Bureau Europa. Of naar de elegante, geanimeerde rondleider - 'omleider' moet ik in het huidige jargon van het instituut zeggen - die je bij de arm nam en je tijdens een opening met speels gemak door Zaal 1 loodste. Maar het meest zal ik het vanmiddag hebben over de dialectische denker Guus Beumer; een partner die van ieder gesprek een oefening in intellectuele scherpte wist te maken. Een van de zeer weinige mensen in het ontwerpveld voor wie het hebben van zekerheden volkomen ondergeschikt is aan het ondervragen van zekerheden. Of, zoals de materialistische dialectiek het hem leerde: 'Niets is, alles is een zich-verhouden.'
In al deze gedaanten bent u hem vast ook tegengekomen. En in al die gedaanten heeft Het Nieuwe Instituut zich de afgelopen jaren aan ons gepresenteerd. Als gastvrije plek, zowel voor de bezoeker als voor partners, als een verhalenverteller, een eye-opener, een stoorzender en een kritische ondervrager. In die zin heb ik het instituut altijd ervaren als de vertaling van de persoon Guus Beumer.
Wie Guus een beetje kent, weet dat hij in coalities denkt. Samenwerkingen liggen ten grondslag aan alle projecten waarin ik hem heb zien opereren, met _Opera Aperta / Loose Work_ - het Nederlandse paviljoen tijdens de Architectuurbiënnale van Venetië 2011 - als proeve van bekwaamheid. Het was logisch dat ook het instituut deze werkwijze zou adopteren.
In al die jaren van Het Nieuwe Instituut wisten we er helaas geen betere beschrijving voor te verzinnen, en dus heet het in de beleidsteksten steeds: 'een genetwerkte werkwijze.' Niet mooi, wel treffend.
Dat het begrip netwerk, mede dankzij zijn digitale connotaties, gedurende de ontwikkeling van het instituut zo'n fundamentele rol zou gaan spelen, had niemand bij aanvang kunnen voorzien.
De kracht van de coalitie heeft zich altijd - en hier kom ik aan het dilemma dat ik eerder noemde - gemanifesteerd in de uiterst productieve samenwerking tussen Guus en Herman Verkerk& Helaas was het één journalistieke draak - ik denk dat alle aanwezigen weten waarover ik spreek - die deze tandem volkomen ten onrechte in een kwaad daglicht heeft geplaatst. Sorry jongens; maar ik zou een lafbek zijn als ik het vandaag niet memoreerde. Ik beschouw het zelf als de zwartste bladzijde uit de korte geschiedenis van het instituut. En ik zou hem dolgraag onvermeld hebben gelaten als ik niet het gevoel had dat er toen door allerlei partijen - inclusief de krant waar ik ooit met ziel en zaligheid voor heb gewerkt - een rode lijn is gepasseerd. Gebaseerd op rancune en hear-say; gepubliceerd onder de misplaatste dekmantel van 'onderzoeksjournalistiek'.
Het gebeurde uitgerekend ten tijde van het _Tijdelijk Modemuseum_; een evenement dat zonder de langdurige samenwerkingen die Guus met vele partijen heeft gekoesterd nooit tot stand zou zijn gekomen. Ik ben er zeker van dat de koudwatervrees die volgde op deze journalistieke faux-pas niet alleen de direct betrokkenen heeft geschaad, maar ons allemaal als bezoekers en partners van het instituut de kwaliteit van deze bijzondere samenwerking heeft ontnomen. Dat is eeuwig zonde.
Waarom is het Tijdelijk Modemuseum voor mij zo belangrijk? Te makkelijk, maar ik wil het toch zeggen: omdat het een stampvol instituut opleverde. Met een publiek dat veelal werd aangetrokken door het toverwoord 'Mode'. Terwijl het feitelijke toverwoord volgens mij 'Tijdelijk' was; zeker in combinatie met het museum.
Voor Guus is tijdelijkheid niet de temporele begrenzing van zoiets als een tentoonstelling of een dienstverband. Tijdelijkheid is voor hem een conditie die niet begrenst maar juist ruimte schept. Wat tijdelijk is, kan zich loszingen van gevestigde kaders. Kan het verleden en de toekomst aan de orde stellen, zonder al te dwingende interpretaties aan een van beide op te leggen. Het tijdelijke maakt ruimte voor een 'lichte' vorm van denken. Het ontleent zijn urgentie aan het Nu.
En dus was mode in het Tijdelijk Modemuseum niet meer alleen het ontworpen jurkje, maar werd het opgevat als het complete systeem van verleiding, productie, marketing, ontwerp, hergebruik, identiteitsvorming en conditionering.
Pas op: verwar de lichtheid van het denken waarover ik zojuist sprak niet met vrijblijvendheid!
Het Tijdelijk Modemuseum, net als later de Tijdelijke Academie voor meer-dan-menselijke kennis _Neuhaus_ en het _Speculatief Design Archief_: ze waren allesbehalve vrijblijvend. Met zijn opeenvolgende gedaanteverwisselingen heeft het instituut tijdelijkheid ingezet als een strategisch instrument. Via die transformaties is gespeculeerd op de vele rollen die Het Nieuwe Instituut kan spelen: als museum, als collectiebeheerder, als academie, als archief& En het heeft die rollen stuk voor stuk in het beleid weten te verweven.
Kijk naar de uitkomsten. Om er een paar te noemen: een vaste plek in het nationale erfgoedbeleid; een stevige en hybride onderzoeksagenda; extra financiering om met _Architectuur Dichterbij_ de Rijkscollectie te conserveren en digitaal te ontsluiten; een voortrekkersrol in de archiefvorming van design en digitale cultuur; en initiator van de Nieuwe Academie waarover Rosi Braidotti vandaag sprak in haar videobijdrage. Een academie waarin het begrip 'meerstemmigheid' niet alleen een maatschappelijke- maar ook een ecologische invulling zal krijgen. Het zijn maar enkele voorbeelden van de consistente lijn die het instituut met zijn vernieuwingsagenda heeft weten te ontwikkelen.
Toen ik Guus twee jaar geleden interviewde, verwoordde hij het als volgt:
"Wij zijn als instituut de afgelopen jaren heel gevoelig geworden voor de normatieve toon in veel ontwerpen. Die proberen we te ontrafelen en hopelijk leidt dat tot nieuwe vraagstellingen. Eigenlijk gaat het ons dan minder om de vraag als wel om de manier waarop die wordt geadresseerd. En als we het vraagstuk van innovatie aan de orde stellen, dan gaat het dus ook over onze eigen rol. Als we claimen dat we innovatie zichtbaar maken, kunnen we onszelf niet buiten het vraagstuk plaatsen."
Ik herinner me nog hoe hij vervolgens onbedaarlijk in de lach schoot en concludeerde dat het toch bijna zeven jaar had gekost om dat inzicht eindelijk een keer fatsoenlijk onder woorden te brengen.
Ongetwijfeld heeft Het Nieuwe Instituut onder Guus' leiding nooit de gemakkelijkste weg gekozen. 'Het verhaal' was zelden eenvoudig of eenduidig. Er werden nieuwe wegen bewandeld. Nieuwe vragen gesteld. Er zijn telkens nieuwe onderzoeksgebieden betreden.
De weinig conventionele werkwijze had zich al meteen geopenbaard toen de fusie-organisatie bij de opening in 2013 prompt zijn deuren sloot. Onder de noemer Het Klooster verkenden de nieuwe collega's eerst gezamenlijk welke benaderingen recht konden doen aan de complexe opdracht die Het Nieuwe Instituut had meegekregen. Achteraf gezien was dat klooster de eerste van vele tijdelijke gedaanten die het instituut nog zou aannemen.
Was sluiting al een riskante openingszet; nog gevaarlijker was de keuze om de eerste 'tentoonstelling' te lanceren onder de titel _De Ruïne_. Letterlijk met gebruikmaking van de restanten van de laatste tentoonstellingsinrichting die het NAi had nagelaten - ik meen een retrospectief van de Amerikaanse architect Louis Kahn - werd de ruïne geleidelijk door de kloosterlingen geannexeerd. Niet als herinnering aan wat ooit was, maar als vooruitblik naar wat er op de restanten kon gaan groeien. Een ruïne als frisse start: dialectiek, ik zei het al.
Het was een benadering waar regelmatige bezoekers van Marres en Bureau Europa - Guus' vorige standplaatsen in Maastricht - al aan gewend waren. Van een degelijke kunstlocatie met een agenda vol solotentoonstellingen had Guus het Maastrichtse stadshuis Marres omgevormd tot een unsafe haven voor 'contemporaine cultuur'. Het zal niemand verbazen dat dit profiel gepaard ging met een veelzijdig discursief programma en met voorzieningen als een fijn restaurant én een ecologische tuin.
Goeie ideeën, zo blijkt maar weer, gaan een leven lang mee!
In Maastricht pleegde Guus nog een coup door de zieltogende dependance van het Nederlands Architectuur Instituut in die stad over te nemen. Gesteund door hulptroepen binnen de gemeente, de provincie en de vastgoedwereld ontstond Bureau Europa. Dat was een gedaanteverwisseling die in dit geval helemaal niet zo tijdelijk is gebleken. Vraag het de huidige directeur, Floor van Spaendonck.
Ik herinner me zijn laatste tentoonstelling in Marres: het beeldschone _Out of Storage_ in de toen nog braakliggende Maastrichtse Timmerfabriek. Out of Storage was een aankondiging van wat binnen Het Nieuwe Instituut een programmatisch karakter zou krijgen: het nadenken over, en vooral het problematiseren van collectievorming; het onderzoek naar 'het medium tentoonstelling'; het gesprek over fysieke en digitale ontsluiting; en het ondervragen van de publieke verantwoordelijkheid van een culturele instelling. Het zat er allemaal in. Met meer middelen, meer mensen, meer ruimte, meer internationale partners én met meer oppositie is dat programma vervolgens in Rotterdam tot volle bloei gekomen.
Ik heb me verbaasd als mensen om me heen soms woorden als 'onvoorspelbaar', 'inconsistent' of 'onnavolgbaar' gebruikten als ze het over de koers van Het Nieuwe Instituut hadden. Ik zag en zie nog steeds vooral de lange lijnen. Ik herken een verhaal dat tot denken wil aanzetten en daarom nooit simplistisch of generaliserend kan zijn. Dat nooit één waarheid vertelt, maar liever tien veronderstelde onwaarheden op hun relevantie ondervraagt.
'Hoe?' Guus bleef het de afgelopen jaren herhalen. 'Het Hoe is vele malen interessanter dan het Wat.'
Ik denk dan onmiddellijk aan de prachtige, recente tentoonstelling _Art on Display 1949-69_ - met dank aan de samenstellers Penelope Curtis en Dirk van den Heuvel en architect Jo Taillieu. Hoe conditioneert tentoonstellingsarchitectuur de manier waarop we het feitelijke onderwerp van een expositie - het tentoongestelde werk - waarnemen?
In zijn meest recente essay construeert Guus een geschiedenis van ontwerp in Nederland door te kijken naar de manier waarop die zich sinds de jaren tachtig via tentoonstellingen heeft gemanifesteerd. Van _Holland in Vorm_ in 1987, via de presentaties van Droog Design met KesselsKramer rond de millenniumwisseling tot aan de actuele tentoonstellingspraktijk van Het Nieuwe Instituut.
Hoe schreven tentoonstellingen deze ontwerpgeschiedenis? Welke blikrichting vertegenwoordigden ze? Op welke manier probeerden ze de toekomst van ontwerp te definiëren?
Als laatste stap in zijn essay kijkt hij naar de huidige ontwerpopleiding. Daar signaleert hij de 'probe'; vernoemd naar de ruimtesonde die wordt gelanceerd om een onbekende planeet te onderzoeken. Waar Holland in Vorm het Product omarmde en Droog Design het prototype wist te exploiteren, representeert de probe een actuele praktijk die design inzet als instrument van collectieve en speculatieve verkenning. Zowel in het instituut als binnen de academie. product, prototype en probe: drie P's als samenvatting van 35 jaar springlevende ontwerpgeschiedenis.
Guus, het is een geschiedenis waaraan jij het afgelopen decennium een enorme bijdrage hebt geleverd. Het zal aan volgende generaties zijn om vast te stellen hoe groot die bijdrage daadwerkelijk was. Wij zitten er met ons neus te dicht bovenop. Toch ben ik er tamelijk zeker van dat de tijdelijkheidsstrategie een aantal cruciale ontwikkelingen op gang heeft gebracht waar het brede ontwerpveld nog jaren van zal profiteren. Ze hebben het denken over ontwerp fundamenteel veranderd. Onder jouw leiding is Het Nieuwe Instituut erin geslaagd een politieke 'mission impossible' om te bouwen tot een unieke propositie in het Nederlandse én internationale culturele landschap.
Vanaf de start in het Klooster moest je het instituut uiteindelijk door de gedwongen sluiting van een lockdown loodsen. Twee keer de deuren dicht: het lijkt een wrange speling van het lot. Uit De Ruïne is uiteindelijk een ongekend scala van nieuwe, meerstemmige perspectieven voor het ontwerpveld ontstaan waar Aric, Josien en hun team op voort kunnen bouwen.
Je verblijf in Rotterdam was noodzakelijkerwijs tijdelijk; het effect ervan niet.
Wie dacht dat dat tot stand kwam op grond van 'onvoorspelbaarheid' of 'onnavolgbaarheid', raad ik aan om het wordingsproces van het instituut nog eens nauwkeurig te bestuderen. Dat heb ik, en hopelijk velen met mij, de afgelopen acht jaar met enorm veel plezier gedaan.
Ik dank u allen voor uw aandacht, en in het bijzonder: dank je, Guus voor acht jaar schitterende samenwerking, voor vierduizend mailtjes en voor ontelbare, dierbare ontmoetingen!
Gert Staal
Gert Staal is aan de UvA opgeleid als taalkundige en kunsthistoricus. Hij was onder meer als recensent verbonden aan De Volkskrant en als redacteur aan NRC Handelsblad. Staal gaf als adjunct-directeur vijf jaar leiding aan het toenmalige Nederlands Vormgevingsinstituut. Vanaf 1981 heeft hij bijgedragen aan talloze publicaties op ontwerpgebied, leidde hij designtijdschrift Items en trad op als adviseur voor de Raad voor Cultuur, de Mondriaan Stichting en het Fonds Beeldende Kunst, Vormgeving en Bouwkunst. Hij is docent geweest aan de MA-trajecten van de St. Joost Academie in Breda, Artez in Arnhem en de Design Academy Eindhoven.